6 januari
Gods verbond met Abram
Met het verstrijken der jaren begint Abram zich zorgen te maken over het feit dat hij en Saraï nog kinderloos zijn. Hoe kan zijn nageslacht dit land erven als hij niet eens kinderen heeft? Kan die erfenis alleen worden verkregen via de kinderen van zijn hoofddienaar Eliëzer, die hij zou kunnen adopteren om zijn familielijn te laten voortbestaan? Abraham staat werkelijk versteld. En dus verzekert God hem ervan dat hij zelf kinderen zal hebben, die zich vervolgens in groten getale zullen vermenigvuldigen. Wanneer God ook Zijn eerdere belofte nog eens bevestigt, die zegt dat Abrams nageslacht het land zal erven, vraagt Abram God om een teken dat deze belofte waar is.
God overziet Abrams onzekerheid op genadige wijze en draagt Abram op om voorbereidingen te treffen voor het sluiten van een verbond zoals dat in deze tijd gewoonlijk wordt gedaan. Volgens de heersende gewoonte moeten beide partijen van het verbond tussen de gespleten karkassen van dieren door lopen die speciaal voor deze ceremonie gedood zijn, alsof zij beiden zeggen: “Moge hetzelfde lot mijn kuddes treffen als ik mijn belofte niet nakom.” Gods doortocht tussen de restanten van deze gedode dieren vindt plaats in de vorm van een vlammende fakkel, waarmee de belofte wordt bezegeld. Het is interessant dat alleen God zich tussen de karkassen beweegt. Hiermee wordt aangegeven dat het om een uniek eenzijdig verbond gaat.
Juist voordat deze ceremonie plaatsvindt, verschijnt God aan Abram in zijn slaap. Hij vertelt Abram dat zijn nakomelingen als slaven in een vreemd land zullen dienen voordat zij zullen terugkeren om het land van Kanaän voor zich op te eisen. De Bijbelse tekst zal later getuigen van de nauwkeurigheid van Gods profetische visioen aan Abram, wanneer het Hebreeuwse volk in Egypte 400 jaar in slavernij zal doorbrengen.
De belangrijkste uitspraak op dit punt van het verslag over Abram is dat Abram God gelooft wanneer Hij hem kinderen belooft. Zoals spoedig duidelijk zal worden is Abram er nog steeds niet zo zeker van dat hij en Saraï samen kinderen zullen hebben, maar hij zal nooit meer twijfelen over het gegeven dat hij met behulp van Gods macht hoe dan ook kinderen zal hebben.
Aan het begin van het verslag over Gods verbond met Abram is het ook mogelijk dat God verwijst naar Abrams vrees voor wraak van de oostelijke koningen die Abram onlangs heeft verslagen.
Gen. 15:1-3
ABRAMS ZORGEN OVER EEN ERFGENAAM. Na deze gebeurtenissen sprak de HERE met Abram en zei:
"Wees niet bang Abram,
want Ik zal u beschermen en zegenen.”
Maar Abram zei: "Och Oppermachtige HERE, U kunt mij wel zegenen, maar wat helpt dat, nu ik geen zoon heb? Wanneer ik sterf, zal de Damascener Eliëzer al mijn bezittingen erven. Een dienaar zal mijn erfgenaam worden."
Gen. 15:4-6
GOD BELOOFT ABRAM KINDEREN. Maar de HERE nam weer het woord: "Niemand anders dan uw eigen zoon zal uw erfgenaam zijn." God nam Abram mee naar buiten en wees naar de nachtelijke hemel: "Kijk naar boven en tel al die sterren eens als u kunt! Zo zal uw nageslacht zijn: ontelbaar!" Abram geloofde het woord van de HERE en dat was de reden dat God hem als een rechtvaardig mens beschouwde.
Gen. 15:7,8
ABRAM VRAAGT OM EEN TEKEN. Hij zei tegen Abram: "Ik ben de HERE, Die u vanuit Ur der Chaldeeën hier heeft gebracht om u dit land te geven."
Abram vroeg: "Maar Oppermachtige HERE, hoe kan ik er zeker van zijn dat U mij dit land zult geven?"
Gen. 15:9-11
VOORBEREIDING VAN EEN VERBOND. God antwoordde: "Haal een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif."
Hij hakte de dieren in tweeën, maar liet de vogels heel. Toen de roofvogels op de kadavers neerstreken, joeg Abram ze weg.
Gen. 15:12-16
VOORSPELLING VAN SLAVERNIJ. Bij het ondergaan van de zon viel Abram in een diepe slaap en kreeg een angstige droom. Toen zei God tegen Abram: "Uw nakomelingen zullen 400 jaar slaven zijn in een ver land. Maar Ik zal dat land straffen en tenslotte zullen uw nakomelingen het verlaten, rijk en met veel goederen. Maar u zult een hoge leeftijd bereiken en rustig kunnen sterven. Na vier generaties zullen uw nakomelingen hier terugkeren, want eerder zal de slechtheid van de Amorieten niet het peil bereiken, waarop Ik ze zal straffen."
Gen. 15:17-21
GOD BELOOFT LAND IN VERBOND. Toen de zon onder was en het donker begon te worden, zag Abram een rokende vuurpot en een vlammende fakkel tussen de helften van de dode dieren doorgaan. Die dag sloot de HERE een verbond met Abram en zei: "Ik zal dit land aan uw nakomelingen geven, van de rivier van Egypte tot de rivier de Eufraat. En zij zullen de Kenieten, de Kenizieten, de Kadmonieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Refaïeten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Girgasieten en de Jebusieten onderwerpen."
De geboorte van Ismaël uit Hagar
Bijna tien jaar zijn verstreken sinds God zijn belofte vernieuwde dat Abram kinderen zou krijgen. Hoewel zowel Abram als Saraï blijven geloven dat dit zal gebeuren, begint Saraï zich blijkbaar af te vragen of zij in deze belofte wel de moeder van Abrams nakomelingen is. Ondanks haar geloof in de belofte overtuigt Saraï zichzelf er uiteindelijk van dat zij geen onderdeel van Gods plan is en vormt zij een idee waarmee de belofte toch kan worden waargemaakt. Zij stelt voor dat Abram haar Egyptische dienares Hagar als tweede vrouw neemt. Volgens de gewoonten uit deze tijd is dit helemaal niet ongepast, ook al is het enigszins vernederend voor een vrouw in Saraï's positie om haar slaaf aan haar echtgenoot te geven met het doel kinderen te verwekken. Kinderen die uit een dergelijke relatie worden geboren hebben dezelfde erfrechten als kinderen uit de relatie met Saraï zelf zouden hebben. Daarom is Saraï's voorstel, vanuit een strikt menselijk perspectief, niet alleen onzelfzuchtig maar ook ogenschijnlijk ontworpen om Gods belofte aan Abram te verwezenlijken.
Maar wanneer Hagar zwanger raakt wordt al snel duidelijk dat het plan niet zonder problemen is. Trots, jaloezie en vervreemde gevoelens komen in een dergelijk mengsel van relaties heel natuurlijk bovendrijven en dit leidt er uiteindelijk toe dat Hagar van haar meesteres wegrent. Maar Hagar wordt opgedragen om terug te gaan en zich te onderwerpen aan het gezag van Saraï. God belooft Hagar dat de nakomelingen van haar zoon, Ismaël, talrijk zullen zijn, maar voorzegt dat Ismaël en zijn nageslacht zullen worden gekenmerkt door vijandigheid, met name tegenover hun verwanten (het is vermeldenswaardig dat in de hierop volgende eeuwen een conflict zal plaatsvinden tussen de Arabieren, die van Ismaël afstammen, en de Joden, die afstammelingen zijn van Ismaëls halfbroer, die spoedig zal worden geboren).
Gen. 16:1,2 - Hebron (ca. 2081 v.C.)
SARAI STELT TWEEDE VROUW VOOR. Maar Abram en Saraï kregen geen kinderen. Daarom gaf Saraï haar dienares, het Egyptische meisje Hagar, als tweede vrouw aan Abram. De HERE heeft mij geen kinderen gegeven", zei Saraï, "neem daarom mijn dienares tot vrouw. Haar kinderen zullen dan de mijne zijn."
Gen. 16:3,4a
ABRAM NEEMT HAGAR ALS TWEEDE VROUW. Abram stemde in met Saraï's voorstel. (Dit gebeurde tien jaar nadat Abram in Kanaän kwam). Hij had gemeenschap met Hagar en zij raakte in verwachting.
Gen. 16:4b-6
PROBLEMEN TUSSEN DE VROUWEN. Toen ze dat merkte, nam zij echter een hooghartige houding aan tegenover haar meesteres Saraï. Saraï beklaagde zich daarover bij Abram. "Het is allemaal jouw schuld", zei ze boos. "Ik heb je mijn dienares gegeven en nu zij in verwachting is, kijkt ze op mij neer. Moge de HERE recht spreken over wat mij is aangedaan."
"Je mag haar van mij onder handen nemen als je dat nodig vindt", antwoordde Abram. Toen nam Saraï Hagar onder handen en sloeg haar, zodat ze vluchtte.
Gen. 16:7-12 - Nabij Berséba?
ENGEL SPREEKT TOT HAGAR. De Engel van de HERE vond Hagar bij een woestijnbron langs de weg naar Sur. De Engel zei: "Hagar, dienares van Saraï, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?"
Hagar antwoordde: "Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres."'
De Engel zei: "Ga terug naar uw meesteres en gedraag u behoorlijk, want uw nakomelingen zullen een groot volk worden.'
U bent in verwachting en u zult een zoon krijgen.
Noem hem Ismaël (God luistert),
want de HERE heeft uw klachten gehoord.
Uw zoon zal een wildebras worden, een vrijbuiter!
Hij zal zich veel vijanden maken
en zijn hele familie trotseren."
Gen. 16:13,14
HAGAR GEEFT DE ENGEL EEN NAAM. Hierna noemde Hagar de naam van de HERE (want Hij was het, Die met haar had gesproken) 'de God, Die ziet en door mij werd gezien.' Ze was verbaasd dat zij God had gezien en toch nog in leven was. Later werd de woestijnbron 'De bron van de Levende Die mij ziet' genoemd. Hij ligt tussen Kades en Bered.
Gen. 16:15,16 (ca. 2080 v.C.)
ISMAEL WORDT GEBOREN. Zo kreeg Abram een zoon van Hagar en hij noemde hem Ismaël. Abram was toen 86 jaar oud.
Namen en besnijdenis als tekenen van het verbond
Het boek Genesis zwijgt over de gebeurtenissen die in de hierop volgende jaren plaatsvinden. Maar, zo'n 13 jaar na de geboorte van Ismaël wordt de deur naar de geschiedenis weer geopend. Op dat moment verschijnt God opnieuw aan Abram om zijn beloften en zijn eerdere verbond met Abram nog eens te bevestigen. Twee tekenen worden gegeven om deze gebeurtenis te markeren. Het eerste teken heeft te maken met een naamsverandering voor zowel Abram als Saraï. “Abram” betekent “verheven vader”, terwijl zijn nieuwe naam “Abraham” staat voor “vader van velen”. De naam “Saraï” betekent “prinses”, maar God voegt hieraan een waardigheid toe die past bij een prinses die de moeder van velen is, door haar naam slechts licht te veranderen in “Sara”. Een vreugdevol onderdeel van Gods verschijning aan Abraham is de verrassende aankondiging dat Sara zelf de zoon van de belofte zal baren.
Abrahams reactie op die aankondiging wordt door velen gezien als een sceptische reactie, waarin Abraham God smeekt om Ismaël de geëerde zoon te laten zijn. Maar, de tekst lijkt juist het tegenovergestelde aan te geven – dat Abraham feitelijk in lachen uitbarst in vreugdevolle verbazing over het feit dat hij en Sara na al die jaren toch samen een eigen kind zullen hebben, zoals hun beloofd was, ondanks de toenemende onwaarschijnlijkheid hiervan vanuit menselijk oogpunt. Zelfs de naam van de zoon, Isaäk (wat “hij lacht” betekent), zal deze uitbarsting van Abrahams geluk herdenken. Hoewel Abraham dolgelukkig is met het vooruitzicht dat hij met Sara een zoon zal hebben, is het duidelijk dat Abraham gehecht is geraakt aan zijn zoon Ismaël. Daarom vraagt Abraham of ook Ismaël een aandeel in Gods zegen mag hebben. God verzekert Abraham dat Ismaël, net als Isaäk, vele nakomelingen zal hebben, maar Hij maakt ook duidelijk dat het verbond via de familielijn van Isaäk zal worden geëerd.
Een tweede teken van het verbond van God met zijn gekozen volk is de instelling van het gebruik van de besnijdenis van alle mannen in Abrahams huishouden, inclusief dienaren en anderen die niet via geboorte deel uitmaken van de familie. Ook de mensen die niet rechtstreeks nakomelingen van Abraham zijn worden dus in dit gebruik opgenomen. Dit is een treffende bevestiging van Gods belofte dat Hij “de hele wereld” zal zegenen. Het gebruik van de besnijdenis is op zich geen nieuwe gewoonte in deze tijd. Er zijn aanwijzingen dat een dergelijk gebruik al bestaat onder de Ethiopiërs, de Syriërs, de Foeniciërs en zelfs sommige Egyptenaren. Maar, in deze bevolkingsgroepen wordt het gebruik normaliter geassocieerd met het bereiken van de volwassenheid en het als zodanig aanvaard worden in de gemeenschap. De besnijdenis die God gebiedt verschilt hiervan omdat deze al kort na de geboorte plaatsvindt en doordrongen is van religieuze betekenis.
Het afsnijden van de mannelijke voorhuid wordt niet slechts, en niet hoofdzakelijk, beschouwd als een hygiënische aangelegenheid. Dit symbolische ritueel is veeleer een voorstelling van heiliging, toewijding en geestelijke reinheid. De besnijdenis van de kleine jongens is een teken van Gods verbond met alle nakomelingen van Abraham, zowel mannelijk als vrouwelijk, en een herinnering aan de verplichting om in dit verbond rechtschapen te zijn. En misschien nog belangrijker: de besnijdenis is een voorteken van de reinheid van het geslacht via welke de hele wereld ooit gezegend zal worden.
Gen. 17:1,2 (ca. 2067 v.C.)
BEVESTIGING VAN HET VERBOND. Toen Abram 99 jaar oud was, kwam de HERE bij hem en zei: "Ik ben de God de Almachtige; gehoorzaam Mij en leef als een oprecht man. Ik sluit een verbond met u en zal u ontelbare nakomelingen geven. U zult niet de vader van één, maar van vele volken worden."
Gen. 17:3-7
ABRAMS NAAM VERANDERD. Abram wierp zich op de grond met zijn gezicht naar beneden. God vervolgde: "Ik zal ook uw naam veranderen. U zult niet langer Abram heten, maar voortaan is uw naam Abraham (Vader van velen), want dat zult u zijn. Zo heb Ik het bepaald. Ik zal u miljoenen nakomelingen geven onder vele volken! Er zullen koningen onder uw nageslacht zijn. Dit verbond zal overgaan op elke nieuwe generatie, voor altijd. Ook voor uw kinderen en hun kinderen zal Ik een God zijn.
Gen. 17:8
BELOFTE VAN LAND VERNIEUWD. Het land Kanaän zal voor altijd van u en uw nakomelingen zijn. En Ik zal uw God zijn.
Gen. 17:9-14
BESNIJDENIS ALS TEKEN. Uw gedeelte van het verbond bestaat uit het naleven van de regels. Dit is uw verplichting aan Mij: iedere mannelijke nakomeling moet worden besneden; de voorhuid moet worden verwijderd. Dat zal voor Mij het teken zijn dat u en uw nakomelingen dit verbond accepteren en eerbiedigen. Ieder jongetje moet acht dagen na zijn geboorte worden besneden. Dat geldt zowel voor een buitenlandse slaaf als voor iemand, die in uw huis is geboren. Dit is een blijvend teken van ons verbond en moet door uw hele nageslacht worden nageleefd. Iedere man moet worden besneden. Zo zal uw lichaam het teken zijn dat u deel uitmaakt van mijn eeuwig verbond. Iemand die weigert zich te laten besnijden, moet worden verstoten. Die heeft mijn verbond gebroken."
Gen. 17:15,16
SARAI'S NAAM VERANDERD. "Wat uw vrouw Saraï betreft", ging God verder, "zij zal niet langer Saraï heten, maar Sara (Prinses). Ik zal haar zegenen en een zoon van u geven! Ja, Ik zal haar zegenen en haar moeder maken van grote volken! Zij zal koningen voortbrengen."
Gen. 17:17
ABRAHAM VERWONDERD. Abraham liet zich weer voor de HERE op de grond vallen en dacht lachend bij zichzelf: "Hoe kan een man van 100 jaar vader worden en een vrouw van 90 jaar nog een kind krijgen?"
Gen. 17:18-22
ZEGEN VOOR ISMAEL. En hij zei tegen de HERE: "Och HERE, wat zou het mooi zijn als Ismaël U eerde en U hem zou zegenen."
Maar God zei: "Nee, uw vrouw Sara zal een zoon krijgen, die Isaäk (Gelach) zal heten en Ik zal mijn verbond ook met hem en zijn nakomelingen sluiten, voor altijd. U hebt Mij gevraagd of Ik Ismaël ook wil zegenen; dat zal Ik zeker doen. Zijn nageslacht zal groot zijn en onder zijn nakomelingen zullen twaalf vorsten zijn. Maar mijn verbond sluit Ik met Isaäk, die Sara volgend jaar om deze tijd ter wereld zal brengen." Zo eindigde het gesprek en God verliet Abraham.
Gen. 17:23-27
MANNEN BESNEDEN. Diezelfde dag nog liet Abraham Ismaël en ieder ander mannelijk lid van zijn huishouden (daar geboren of ergens gekocht) besnijden, zoals God hem had opgedragen. Abraham was toen 99 jaar, Ismaël was dertien. Beiden werden op dezelfde dag besneden, samen met de andere mannen van de huishouding, hetzij daar geboren, hetzij ergens als slaaf gekocht.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- januari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen