Thuis >> 11 december
11 december
Arrestatie en berechting van Paulus
De profetie van Agabus zal spoedig vervuld worden. Na zijn terugkeer naar Jeruzalem wordt Paulus
gearresteerd en aangevallen door plaatselijke Joden die door een aantal mannen uit Klein-Azië zijn opgestookt.
Maar gelukkig zal Paulus gered worden door de Romeinse soldaten van Claudius Lysias, de plaatselijke
Romeinse bevelhebber. Het historische verslag vertelt hoe Paulus zich probeert te verdedigen tegen de
menigte die zijn dood eist. Zijn boodschap wordt zelfs redelijk goed ontvangen, tot het moment waarop hij zegt
dat hij Gods boodschapper voor de niet-Joden is. De reactie van de boze menigte op die bewering dwingt
Claudius Lysias om Paulus in beschermende hechtenis te nemen.
Het verslag onthult dat Paulus de volgende dag door de Raad van het Sanhedrin berecht wordt, op een manier
die vergelijkbaar is met de manier waarop Jezus jaren eerder berecht werd. Door te wijzen op zijn eigen
erfgoed als Farizeeër en zijn geloof in een wederopstanding na de dood, weet Paulus een wig te drijven tussen
de Farizeeërs en de Sadduceeërs, die niet in een wederopstanding geloven. Na het hierop volgende debat
wordt Paulus niet aangeklaagd en wordt hij weer gevangengezet. Wanneer een samenzwering tegen Paulus
wordt ontmaskerd, wordt hij 's nachts in het geheim naar Caesarea gebracht, waar hij later voor gouverneur
Felix zal verschijnen.
Lukas begint met de aankomst van Paulus in Jeruzalem, vóór zijn arrestatie. Jakobus en de oudsten in
Jeruzalem spannen zich in om de Joodse Christenen, die niet zeker weten wat Paulus onderwijst, tot kalmte te
manen.
Hand. 21:17-26 - Jeruzalem (Pinksterdag, 58 n.C.?)
PLAN OM EENHEID TE BEWAREN. Bij onze aankomst in Jeruzalem werden wij door de christenen
hartelijk ontvangen. De volgende dag gingen wij met Paulus naar Jakobus. Alle christenleiders uit
Jeruzalem waren er ook. Na de begroeting deed Paulus uitgebreid verslag over wat God door
hem onder de andere volken had gedaan.
Toen zij dat hoorden, prezen zij God. Daarna zeiden zij tegen Paulus: "U ziet, broeder, dat hier
vele duizenden Joden in Jezus zijn gaan geloven. Ieder van hen hecht grote waarde aan de wet
van Mozes. Maar zij hebben gehoord dat u de Joden in het buitenland leert dat zij zich niet meer
aan de wet van Mozes hoeven te houden. U zou hebben gezegd dat zij hun pasgeboren
jongetjes niet hoeven te besnijden en ook dat zij zich niet aan de Joodse gebruiken hoeven te
houden. Wat moeten wij daar nu mee? Want zij zullen vast horen dat u hier bent. Wij hebben een
voorstel. Er zijn in ons midden vier mannen die een plechtige belofte hadden afgelegd. Ga met
hen mee en neem, net als zij, deel aan de reinigingsplechtigheid. Laat op uw kosten hun haar
knippen. Dan zullen alle mensen in de stad weten dat het niet waar is wat over u wordt gezegd,
maar dat u zelf trouw leeft volgens de wet van Mozes. Wat de christenen uit de andere volken
betreft: Wij hebben hun in een gezamenlijke brief geschreven dat zij niet mogen eten of drinken
wat aan afgoden is geofferd. Zij mogen geen vlees van dieren eten die door verstikking zijn
gedood en ook geen bloed drinken. Ook mogen zij geen hoererij plegen."
Paulus nam de vier mannen mee en liet zich de volgende dag samen met hen reinigen. Daarna
ging hij naar de tempel om bekend te maken op welke dag hun reinigingsweek voorbij zou zijn.
Dan zou voor ieder van hen het offer worden gebracht, dat aan hun plechtige belofte een einde
maakte.
Hand. 21:27-30
PAULUS IN TEMPEL DOOR JODEN GEGREPEN. Toen die week bijna om was, zagen enkele Joden
uit Asia Paulus in de tempel en hitsten het volk tegen hem op. Zij grepen hem en schreeuwden:
"Mannen van Israël, help! Dit is de man die overal ingaat tegen ons volk, onze wet en onze
tempel. En nu heeft hij ook nog Grieken in de tempel gebracht en daarmee dit heilige gebouw
ontwijd!" Zij hadden hem namelijk kort tevoren met Trofimus uit Efeze (die geen Jood was) in de
stad gezien en dachten dat hij hem in de tempel had meegenomen.
De hele stad was in rep en roer. Het was een complete rel. Paulus werd vastgegrepen en de
tempel uitgesleurd. De poorten gingen meteen op slot.
Hand. 21:31-36
PAULUS GEARRESTEERD. De woedende menigte stortte zich op Paulus en probeerde hem te
doden. Ondertussen werd aan de commandant van het Romeinse garnizoen gemeld dat heel
Jeruzalem in opschudding was. Hij rukte meteen uit met zijn soldaten en officieren. Zodra de
oproerkraaiers de commandant en zijn soldaten zagen aankomen, hielden zij op met slaan.
De commandant stapte op Paulus toe, greep hem en liet hem met twee kettingen boeien. Daarna
vroeg hij de mensen wie die man was en wat hij had gedaan. Zij schreeuwden allemaal door
elkaar, zodat hij er niet wijs uit kon worden. Daarom gaf hij bevel Paulus naar het fort te brengen.
Toen zij bij de trappen van het fort kwamen, drong de menigte zo heftig tegen Paulus op dat de
soldaten hem naar boven moesten dragen. "Weg met hem!" schreeuwde de mensenmassa.
Hand. 21:37-39
PAULUS VRAAGT OF HIJ MAG SPREKEN. Bovenaan de trappen, vlak voordat hij het fort
binnengebracht zou worden, vroeg Paulus de commandant: "Mag ik iets zeggen?"
"Spreekt u Grieks?" vroeg de man. "Bent u dan niet de Egyptenaar, die een tijd geleden een
opstand heeft ontketend en met 4000 misdadigers de woestijn is ingetrokken?"
"Nee", zei Paulus. "Ik ben een Joods burger uit Tarsus, een bekende stad in Cilicië. Ik verzoek u
dringend mij toe te staan iets tot het volk te zeggen."
Hand. 21:40-22:21
VERDEDIGING TEGENOVER MENIGTE. Toen de commandant hem daarvoor toestemming gaf,
keerde Paulus zich om en wenkte het volk om stilte. Het werd doodstil. Hij sprak het volk toe in
het Hebreeuws. "Mannen, broeders en vaders", zei hij, "luister naar wat ik tot mijn verdediging te
zeggen heb."
Toen zij hem in het Hebreeuws hoorden spreken, waren ze een en al aandacht.
"Ik ben een Jood", ging Paulus verder, "geboren in Tarsus, in Cilicië. Maar ik ben hier in
Jeruzalem grootgebracht. Ik heb gestudeerd bij de beroemde Gamaliël. Hij heeft mij de wet van
onze voorouders tot in de kleinste bijzonderheden ingeprent. Ik stond voor God op de bres, even
vurig als u vandaag. Ik heb de aanhangers van die nieuwe leer vervolgd en gedood. Zowel
mannen als vrouwen heb ik geboeid naar de gevangenis gebracht. De hogepriester en de gehele
Hoge Raad zijn mijn getuigen. Zij hebben mij zelfs brieven meegegeven voor de Joodse leiders
in Damascus. Ik ben daarheen gereisd om christenen op te sporen en geboeid naar Jeruzalem te
brengen, zodat zij gestraft konden worden.
Toen ik op weg was naar Damascus en midden op de dag de stad naderde, stond ik plotseling
gevangen in een felle lichtbundel, die uit de hemel kwam. Ik viel op de grond en hoorde iemand
tegen mij zeggen: 'Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?'
'Wie bent U, Here?' vroeg ik.
'Ik ben de Jezus van Nazareth, Die u vervolgt', was het antwoord. De mannen die bij mij waren,
zagen wel het licht, maar hoorden de stem niet.
'Wat moet ik doen, Here?' vroeg ik.
En de Here antwoordde: 'Sta op en ga de stad in. Daar zal u worden verteld wat er allemaal voor
u geregeld is en wat u moet doen.' Omdat ik door dat felle licht blind geworden was, moesten
mijn reisgenoten mij aan de hand Damascus binnenleiden.
Daar kwam een zekere Ananias naar mij toe. Hij was een gelovig man, die zich stipt hield aan de
wet van Mozes en bij de Joden van Damascus hoog in aanzien stond. 'Saul, broeder', zei hij,
terwijl hij bij me stond, 'kijk eens omhoog.' Ik keek op en kon weer zien! Mijn ogen waren weer
goed.
Hij zei: 'De God van onze voorouders heeft u al van tevoren aangewezen om Zijn wil te kennen,
om de Rechtvaardige Christus te zien en te horen spreken. Want u zult Zijn getuige zijn en alle
mensen vertellen wat u hebt gezien en gehoord. Nu, wat aarzelt u nog? Sta op en laat u dopen.
Laat uw zonden afwassen en roep daarbij de Here aan.'
Later ging ik naar Jeruzalem terug. Toen ik op een dag in de tempel aan het bidden was, raakte
ik buiten mijzelf en zag ik de Here. 'Vlug', zei Hij, 'maak dat u uit Jeruzalem wegkomt! Want de
mensen in deze stad zullen niets willen weten van wat u over Mij vertelt.'
'Ja, Here', antwoordde ik. 'Zij weten maar al te goed dat ik de synagogen ben langsgegaan en de
mensen die in U geloofden, heb gevangengezet en geslagen. Toen Uw getuige Stefanus werd
vermoord, stond ik erbij. Ik stemde ermee in en paste zelfs op de kleren van zijn moordenaars.'
De Here zei: 'Ga nu! Ik zal u ver weg sturen, naar vreemde volken.'"
Hand. 22:22-29
BEROEP OP ROMEINS STAATSBURGERSCHAP. Toen Paulus dat zei, begonnen de mensen die
hem tot zover hadden aangehoord, luid te protesteren. "Weg met die man!" schreeuwden zij.
"Hoe eerder hij dood is, hoe beter!"
Ze zwaaiden met hun mantels en gooiden handenvol stof de lucht in. De commandant liet Paulus
het fort binnenbrengen en gaf zijn soldaten bevel hem met zweepslagen tot een bekentenis te
dwingen. Want hij wilde precies weten waarom het volk zo woedend was op Paulus. Terwijl zij
Paulus voorover bogen en vastbonden, vroeg hij aan de officier die erbij stond: "Mag u zonder
enige vorm van proces zomaar een Romein zweepslagen geven?"
De officier ging naar de commandant en zei: "Wat gaat u doen? Die man is een Romein!"
De commandant kwam naar Paulus toe en zei: "Zeg, bent u Romein?"
"Inderdaad" zei Paulus.
"Ik heb het Romeinse burgerschap voor veel geld gekocht", zei de commandant.
"Maar ik ben Romein van geboorte", antwoordde Paulus.
De soldaten die Paulus hardhandig zouden verhoren, lieten hem onmiddellijk los. De
commandant zelf werd ongerust toen hij begreep dat hij een Romein had laten boeien.
Hand. 22:30-23:5
BERECHTING DOOR SANHEDRIN. Omdat de commandant precies wilde weten waarvan de Joden
Paulus beschuldigden, riep hij de volgende dag de leidende priesters en de gehele Hoge Raad
bijeen. Hij liet Paulus uit de gevangenis halen en leidde hem voor. Paulus keek de Raad
onderzoekend aan en zei: "Mannen broeders, tot op deze dag heb ik steeds met een zuiver
geweten voor God geleefd."
"Sla hem op zijn mond", zei de hogepriester Ananias tegen de mannen die vlak bij Paulus
stonden.
"God zal u slaan, huichelaar", zei Paulus tegen hem. "U zit hier om volgens de wet recht over mij
te spreken. Geeft u iemand opdracht mij te slaan, wat tegen de wet is?"
"Hoe durft u de hogepriester beledigen!" zei één van de mannen die bij Paulus stonden.
"Och, broeders, ik wist niet dat hij de hogepriester was, want er staat geschreven dat men een
leider van het volk niet mag beledigen", antwoordde Paulus.
Hand. 23:6-11
VERDEELDHEID IN DE RAAD. Paulus wist dat de Raad voor de helft uit Sadduceeërs en voor de
helft uit Farizeeërs bestond. Hij riep: "Mannen broeders! Ik ben een Farizeeër en kom uit een
familie van Farizeeërs! Ik sta hier vandaag terecht omdat ik verwacht dat de doden weer levend
zullen worden!" Door die woorden ontstond er onenigheid tussen de Farizeeërs en de
Sadduceeërs. Weg was hun eensgezindheid! Want de Sadduceeërs zeggen dat de mens na zijn
dood niet meer levend kan worden en ook dat er geen engelen en geesten bestaan. Maar de
Farizeeërs zijn het daar niet mee eens en leren het tegenovergestelde.
Er ontstond hooglopende ruzie tussen de twee partijen. Enkele Farizeese godsdienstleraars
sprongen voor Paulus in de bres en zeiden: "Volgens ons is er niets op deze man aan te merken.
Het is best mogelijk dat een geest of een engel met hem heeft gesproken." De ruzie liep zo hoog
op en er werd van weerszijden zo hard aan Paulus getrokken, dat de commandant bang was dat
ze hem in stukken zouden scheuren. Daarom liet hij hem bevrijden uit de handen van de
strijdende partijen en naar het fort brengen.
Die nacht kwam de Here bij Paulus en zei: "Maak u geen zorgen, Paulus. Zoals u hier in
Jeruzalem over Mij hebt gesproken, moet u ook in Rome over Mij spreken."
Hand. 23:12-15
SAMENZWERING TEGEN PAULUS. De volgende morgen beraamden zo'n veertig Joden een
samenzwering om een aanslag te plegen op Paulus. Onder een vloek verplichtten zij zich ertoe
niets te eten of te drinken zolang zij hem niet hadden gedood. Zij gingen naar de hoofdpriesters
en de andere leden van de Hoge Raad en zeiden: "Wij hebben een vloek op ons genomen: Wij
zullen niets eten of drinken, zolang wij Paulus niet hebben gedood. Vraag de commandant
Paulus nog eens voor de Raad te brengen, omdat u zijn zaak nauwkeuriger wilt onderzoeken.
Voordat hij hier komt, zullen wij hem vermoorden. Wij zijn er klaar voor!"
Hand. 23:16-22
WAARSCHUWING VAN PAULUS' NEEF. Maar een neef van Paulus hoorde over dit complot en ging
het zijn oom in het fort vertellen.
Paulus riep één van de officieren en zei: "Breng deze jongeman naar de commandant. Hij heeft
hem iets belangrijks te vertellen."
De officier bracht hem bij de commandant en zei: "Paulus, onze gevangene, riep mij en vroeg
deze jongeman bij u te brengen, omdat hij u iets te vertellen heeft."
De commandant nam de jongeman bij de hand en toen zij alleen waren, vroeg hij: "Wat heb je
me te vertellen?"
"De Joden hebben een afspraak gemaakt", zei Paulus' neef. "Zij zullen u morgen vragen Paulus
nog eens voor de Raad te brengen, zogenaamd om hem nader te ondervragen. Maar u moet dat
niet doen. Want veertig van hun mannen liggen in een hinderlaag om Paulus te vermoorden. Zij
hebben allemaal een vloek op zich genomen om niets te eten en te drinken voor Paulus dood is.
Zij staan nu al klaar omdat zij verwachten dat u zult doen wat de hoofdpriesters u zullen vragen."
De commandant zei dat de jongeman kon gaan en voegde er streng aan toe: "Laat niemand
weten dat je me dit hebt verteld."
Hand. 23:23-30
VOORBEREIDINGEN OP OVERPLAATSING. Hij riep twee van zijn officieren en zei tegen hen:
"Vanavond om negen uur moeten 200 soldaten klaarstaan om naar Caesarea te gaan en ook
nog 200 speerdragers en 70 ruiters. Zorg ervoor dat Paulus een paard krijgt en breng hem veilig
bij gouverneur Felix."
Daarna schreef hij een brief waarin stond:
"Aan Zijne Excellentie, gouverneur Felix:
De man die ik u stuur, is door de Joden gevangen genomen. Toen zij op het punt stonden hem te
doden, ben ik er met mijn soldaten naar toe gegaan en heb hem uit hun handen bevrijd. Ik had
ontdekt dat hij een Romein is. Omdat ik precies wilde weten waarvan ze hem beschuldigden,
bracht ik hem voor hun Hoge Raad. Maar daar bleek dat hij niets heeft gedaan waarop de
doodstraf of gevangenisstraf staat. Het ging bij hun beschuldiging om bepaalde kwesties van het
Joodse geloof. Nu is mij verteld dat er een aanslag op deze man wordt beraamd. Daarom heb ik
hem meteen naar u gezonden; ik heb zijn aanklagers gezegd hun beschuldigingen tegen de man
bij u te brengen.
U groetend met de meeste hoogachting, Claudius Lysias."
Hand. 23:31-35 - Caesarea (ca. 58 n.C.)
PAULUS NAAR CAESAREA GEBRACHT. De soldaten deden wat hun was opgedragen en brachten
Paulus die nacht naar Antipatris. De volgende morgen lieten ze het aan de ruiters over om hem
verder te brengen en gingen zelf terug naar het fort in Jeruzalem. Toen de ruiters in Caesarea
aankwamen, overhandigden zij de brief aan de gouverneur en brachten ook Paulus bij hem. De
gouverneur las de brief en vroeg Paulus uit welke provincie hij kwam. "Uit Cilicië", antwoordde
Paulus. "Ik zal u verhoren als uw aanklagers hier zijn", zei de gouverneur. Hij gaf bevel hem
gevangen te zetten in het paleis van Herodes.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- december
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen