11 februari


De zegeningen en de profetie van Bileam

Nu de Israëlieten het land ten oosten van de rivier de Jordaan (van waaruit zij Kanaän willen binnentrekken) zijn binnengegaan, staan de inwoners van Moab natuurlijk argwanend tegenover hun aanwezigheid. Moabs heerser, Koning Balak, is er zó van overtuigd dat hij een militaire confrontatie met de Israëlieten niet kan winnen, dat hij een waarzegger, Bileam genaamd, ontbiedt die de indringers moet vervloeken. Ook al is hij zogenaamd spiritueel, toch is Bileam helemaal geen goed mens. Hij is een tovenaar uit de streek van de Boven-Eufraat, nabij Karkemis, en iemand die heidense rituelen gebruikt om op zoek te gaan naar voortekenen. Maar bij deze gelegenheid staat God toe dat Bileam namens de Almachtige spreekt.
Nadat hij aanwijzingen van God heeft gekregen om de Israëlieten niet te vervloeken, weigert Bileam aanvankelijk om Koning Balak te helpen. Maar wanneer hem verteld wordt dat hij een rijk man kan worden door Koning Balak te helpen, is hij zo gecharmeerd van deze mogelijke weelde, dat hij hoopt dat God van gedachten zal veranderen. Tot Bileams verrassing en vreugde geeft God hem toestemming om naar Balak te gaan. Maar het wordt al snel duidelijk dat God hem alleen heeft laten gaan om Balak te leren hoe verkeerd het is om Gods wil op de proef te stellen in de hoop er persoonlijk voordeel uit te halen.
De laatste profetie die Bileam wordt gegeven over Israëls uiteindelijke veroveringen bevat een secundaire profetie over de Messias en nakomeling van Jakob, wiens koninkrijk ooit de hele aarde zal beslaan. Bileam is zich natuurlijk niet bewust van het belang van de woorden die hij spreekt; in dat geval zou hij geen deel willen hebben aan de plannen die spoedig door de Midianieten tegen de Israëlieten zullen worden gesmeed. Het verslag begint met Balaks verzoek aan Bileam om hem te helpen.

Num. 22:1-3 - Moab
BALAK VREEST ISRAEL. Hierna braken de Israëlieten op en reisden naar de vlakten van Moab. Ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho, sloegen zij hun kamp op. Toen koning Balak van Moab, de zoon van Zippor, besefte hoeveel mensen daar verbleven en ook nog hoorde wat zij met de Amorieten hadden gedaan, werden hij en zijn onderdanen erg bang.

Num. 22:4-6
BALAK WIL BILEAMS HULP. Balak pleegde overleg met de vorsten van Midian en zei: "Als wij niet oppassen, zullen die Israëlieten ons land afgrazen als een kudde ossen die een weiland kaalvreet!"
Daarom stuurde koning Balak boodschappers naar Bileam (de zoon van Beor) die in zijn vaderland Pethor dicht bij de Eufraat woonde. Hij smeekte Bileam hem te komen helpen met de woorden:
"Er is hier een volk uit Egypte aangekomen dat het hele land in beslag neemt. Ze hebben hun kamp recht tegenover mij opgeslagen! Kom alstublieft hierheen en vervloek hen voor mij, zodat ik hen uit mijn land kan verdrijven. Want ze zijn mij te sterk. U staat erom bekend dat uw zegen ook werkelijk een zegen is en dat ieder die door u wordt vervloekt, ook werkelijk ís vervloekt."

Num. 22:7-14
BILEAM WEIGERT TE HELPEN. De boodschappers die hij stuurde, behoorden tot de hoogste leiders uit Moab en Midian. Zij zochten Bileam op met het loon voor zijn waarzegging al in de hand en legden hem uit wat Balak van hem wilde.
"Blijf hier vannacht", zei Bileam, "en morgenochtend zal ik jullie zeggen wat de HERE wil dat ik zeg." Dat deden zij.
Die nacht kwam God naar Bileam en vroeg hem: "Wie zijn die mannen die bij u zijn?"
"Koning Balak van Moab heeft hen gestuurd", antwoordde hij. "De koning zegt dat er een volk uit Egypte is gekomen en aan de grens van Moab zijn kamp heeft opgeslagen. Hij wil dat ik onmiddellijk naar hem toe kom om dat volk te vervloeken, in de hoop dat hij het dan met succes kan bestrijden."
"Ga daar niet naar toe!" zei God tegen hem. "U mag hen niet vervloeken, want Ik heb hen gezegend."
De volgende morgen zei Bileam tegen de boodschappers: "Gaat u maar terug naar uw land. De HERE staat niet toe dat ik met u mee ga."
Zo keerden de boodschappers terug en brachten Bileams weigering over aan koning Balak.

Num. 22:15-20 - Ten oosten van Moab
BILEAM STELT GOD OP DE PROEF. Maar Balak gaf de moed nog niet op. Hij stuurde opnieuw boodschappers, maar nu waren het er meer dan de eerste keer en zij waren nog hoger geplaatst.
Zij kwamen bij Bileam met de boodschap: "Koning Balak smeekt u te komen. Hij zal u rijk belonen en alles doen wat u zegt. Alles wat u maar wilt, als u maar met ons mee komt en dat volk vervloekt!"
Maar Bileam antwoordde: "Ook al gaf hij mij een paleis vol goud en zilver, dan nog kan ik niets doen wat ingaat tegen de opdracht van de HERE, mijn God. Maar u kunt hier vannacht blijven, dan zal ik de HERE nog eens om Zijn mening vragen; misschien heeft Hij nog iets aan Zijn woorden toe te voegen."
Die nacht zei God tegen Bileam: "Sta op en ga met deze mannen mee, maar zorg ervoor dat u alleen dat zegt wat Ik u opdraag."

Num. 22:21-27
ENGEL BLOKKEERT EZEL. Zo zadelde Bileam de volgende morgen zijn ezel en vertrok met de boodschappers naar Moab. Maar God was toornig omdat Bileam meeging naar Moab en Hij stuurde Zijn Engel, Die Zich op de weg opstelde om tegen Bileam op te treden. Bileam reed intussen op zijn ezel verder met twee dienaren bij zich. Plotseling zag Bileams ezel de Engel van de HERE met getrokken zwaard op de weg staan. Hij rende de weg af, een veld in, maar Bileam sloeg hem terug naar de weg.
De Engel van de HERE stond nu tussen twee muren op de weg, waar aan weerszijden wijngaarden lagen. Toen de ezel de Engel van de HERE daar zag staan, drukte hij zich tegen de muur, zodat Bileams voet beklemd raakte. Dat leverde de ezel opnieuw een pak slaag op.
De Engel van de HERE begaf Zich nu naar een plaats, waar de weg zo smal was dat de ezel er niet meer door kon. Toen de ezel dat zag, ging hij op de weg liggen! Maar nu werd Bileam pas goed boos en hij ranselde de ezel af met zijn stok.

Num. 22:28-30
EZEL BERISPT BILEAM. Toen liet de HERE de ezel spreken! "Wat heb ik misdaan dat u mij nu al drie keer hebt geslagen?" vroeg hij Bileam.
"Omdat je een spelletje met mij speelt!" schreeuwde Bileam boos. "Als ik een zwaard bij me had, zou ik je doden!"
"Heb ik zoiets ooit eerder in mijn leven gedaan?" vroeg de ezel. "Nee", moest Bileam toegeven.

Num. 22:31-33
ENGEL BERISPT BILEAM. Toen opende de HERE Bileams ogen en hij zag de Engel van de HERE met het getrokken zwaard op de weg staan. Toen boog Bileam het hoofd en liet zich op de grond vallen.
"Waarom hebt u uw ezel driemaal geslagen?" vroeg de Engel van de HERE hem." Ik ben gekomen om u tegen te houden, want u bevindt zich op een weg die Ik u niet heb gewezen. Driemaal zag de ezel Mij staan en ontliep hij Mij; als hij dat niet had gedaan, was u nu dood en zou Ik hem hebben laten leven."

Num. 22:34,35
BILEAM MAG GAAN. Toen bekende Bileam: "Ik heb gezondigd. Ik was mij er niet van bewust dat U op de weg stond. Ik zal naar huis teruggaan als U dat wilt."
Maar de Engel van de HERE zei: "Ga met die mannen mee, maar zeg alleen dat wat Ik u opdraag te zeggen." Zo reisde Bileam met de mannen verder.

Num. 22:36-41
BILEAM ONTMOET BALAK. Toen koning Balak hoorde dat Bileam in aantocht was, verliet hij de hoofdstad en ging hem tegemoet tot de rivier de Arnon, de grens van zijn land. "Waarom hebt u zo lang gewacht met hier te komen?" vroeg hij Bileam. "Geloofde u niet dat ik u zou belonen?"
Bileam antwoordde: "Ik ben gekomen, maar ik kan niets anders zeggen dan wat God mij opdraagt te zeggen. Dat zijn dus de woorden die ik zal spreken."
Bileam vergezelde de koning naar Kirjath-Huzzoth, waar koning Balak ossen en schapen offerde en ook aan Bileam en de boodschappers dieren gaf voor hun offers. De volgende morgen nam Balak Bileam mee naar de top van de hoogte van Baäl. Vanaf dat punt konden zij een deel van het volk Israël zien.

Num. 23:1-5
BILEAM ZOEKT EEN TEKEN. Bileam zei tegen de koning: "Bouw hier zeven altaren en maak zeven jonge stieren en zeven rammen klaar om te offeren." Balak volgde zijn aanwijzingen op en op elk altaar offerden zij een jonge stier en een ram.
Toen zei Bileam tegen de koning: "Blijf hier bij uw brandoffer staan, dan zal ik kijken of de HERE mij wil ontmoeten. Ik zal u vertellen wat Hij tegen mij zegt." Toen klom hij een kale heuvel op en God ontmoette hem daar. Bileam zei tegen Hem: "Ik heb zeven altaren laten bouwen en op elk altaar een jonge stier en een ram geofferd."
Toen gaf de HERE Bileam een boodschap voor koning Balak.

Num. 23:6-10
BILEAM ZEGENT ISRAEL. Toen Bileam terugkwam, stond de koning naast de brandoffers. Alle vorsten van Moab stonden bij hem. Dit was Bileams boodschap:

  "Koning Balak van Moab heeft mij uit het land Aram,
  uit de bergen in het oosten, gehaald.
  'Kom', zei hij, 'vervloek Jakob voor mij! Verwens Israël.'
  Maar hoe kan ik vervloeken
  wat God niet heeft vervloekt?
  Hoe kan ik een volk verwensen
  dat niet door de HERE verwenst is?
  Ik kijk naar hen vanaf de rotsen,
  vanaf de heuvels overzie ik hen.
  Zij leven apart van andere volken
  en willen dat zo houden.
  Zij zijn zo talrijk als het stof,
  hun aantal is ontelbaar.
  Kon ik maar zo oprecht sterven als zij,
  was mijn einde maar gelijk aan hun einde!"

Num. 23:11-16
BALAK WIL TWEEDE POGING. "Wat hebt u nu gedaan?" riep koning Balak vertwijfeld. "Ik heb u gezegd mijn vijanden te vervloeken en nu hebt u ze gezegend!"
Maar Bileam antwoordde: "Kan ik iets anders zeggen dan wat de HERE mij opdraagt?"
Toen zei Balak tegen hem: "Kom mee naar een andere plek; daar kunt u het hele volk Israël overzien. Hier ziet u maar een gedeelte. Vervloek die Israëlieten dan vanaf die plek!" Balak nam Bileam mee naar het veld van Zofim, op de top van de berg Pisga en bouwde daar zeven altaren. Op elk altaar offerde hij opnieuw een jonge stier en een ram.
Toen zei Bileam tegen de koning: "Blijf hier bij uw brandoffer staan, dan zal ik de HERE om raad vragen."
En de HERE ontmoette Bileam en vertelde hem wat hij moest zeggen.

Num. 23:17-24
BILEAMS TWEEDE ZEGEN. Zo keerde hij terug naar de plaats waar de koning en de andere vorsten van Moab naast hun brandoffers stonden. "Wat heeft de HERE gezegd?" vroeg de koning nieuwsgierig.
Bileam antwoordde:

  "Sta op, Balak en luister!
  Luister naar mij, zoon van Zippor.
  God is geen man, dat Hij zou liegen;
  Hij verandert niet van gedachten zoals mensen doen.
  Heeft Hij ooit iets beloofd zonder Zijn belofte na te komen?
  Kijk! Ik heb bevel gekregen hen te zegenen,
  want God heeft hen gezegend en daar kan ik niets aan veranderen!

  Hij ziet geen ongerechtigheid in Jakob.
  Hij rekent Israël haar zonde niet aan.
  De HERE, hun God, is met hen,
  Hij is hun Koning!
  God heeft hen uit Egypte geleid,
  Israël is zo sterk als een wilde os!
  Tovenarij doet Jakob niets
  en waarzeggerij heeft geen vat op Israël.
  Nu zal van Israël worden gezegd:
  'Wat een wonderen heeft God voor hen gedaan!'
  Dit volk staat op als een leeuw
  en zal pas gaan liggen als het de buit heeft gegeten
  en het bloed van de verslagenen heeft gedronken!"

Num. 23:25-30
BARAK VRAAGT OM EEN DERDE POGING. "Als u het volk niet wilt vervloeken, goed. Maar zegen het dan in elk geval niet!" riep de koning naar Bileam.
Maar Bileam antwoordde: "Ik heb u toch gezegd dat ik moet zeggen wat de HERE mij opdraagt?"
Toen zei de koning tegen Bileam: "Ik zal u naar een andere plek brengen. Misschien vindt God het goed dat u het volk vanaf dat punt vervloekt." Zo nam koning Balak Bileam mee naar de top van de berg Peor, vanwaar zij over de woestijn uitkeken.
Bileam zei de koning opnieuw zeven altaren te bouwen en zeven jonge stieren en rammen klaar te maken als offers. De koning deed wat Bileam had gezegd en offerde op elk altaar een jonge stier en een ram.

Num. 24:1-9
BILEAMS DERDE ZEGEN. Bileam begreep nu wel dat de HERE van plan was Israël te zegenen en dus liet hij het uit zijn hoofd om gebruik te maken van waarzeggerij zoals hij daarvoor vaak had gedaan. Maar hij keek over de woestijn en liet zijn blik rusten op het kamp van Israël, dat zich over de vlakte uitstrekte, verdeeld in stammen. Toen kwam de Geest van God over hem en hij sprak de volgende profetie uit:

  "Bileam, de zoon van Beor, spreekt,
  de man met het geopende oog:
  Ik heb geluisterd naar het Woord van God,
  ik heb gezien wat de Almachtige mij toonde;
  ik viel voor Hem neer en mijn ogen gingen open;

  O, de vreugde die Israël wacht,
  de vreugde in de woningen van Jakob.

  Zij liggen voor mij als groene valleien,
  als vruchtbare tuinen aan een rivier,
  als aloë's door de HERE Zelf geplant,
  als ceders die aan het water staan.
  Zij zullen worden gezegend met een overvloed van water
  en op vele plaatsen wonen.

  Hun koning zal machtiger zijn dan Agag,
  hun koninkrijk zal worden verhoogd.
  God bracht hen uit Egypte.
  Israël is sterk als een wilde os
  en zal vijandige volken verslinden;
  hij zal hun botten breken
  en hen met pijlen doorboren.
  Israël slaapt als een leeuw en een leeuwin;
  wie zal zijn rust durven verstoren?

  Gezegend is ieder die u zegent, Israël,
  vervloekt zijn zij die u vervloeken."

Num. 24:10-13
BALAK BOOS OP BILEAM. Koning Balak werd nu razend. Hij sloeg zijn handen ineen en schreeuwde: "Ik heb u hier geroepen om mijn vijanden te vervloeken, maar in plaats daarvan zegent u ze driemaal! Verdwijn! Ga terug naar uw woonplaats! Ik had u rijk willen belonen, maar de HERE heeft u het loon niet gegund!"
Bileam antwoordde de koning: "Heb ik uw boodschappers niet gezegd dat, zelfs als u mij een paleis vol goud en zilver zou geven, ik de woorden van de HERE niet kon overtreden? Dat ik geen woord uit mijzelf kan zeggen? Ik heb gezegd dat ik alleen zou zeggen wat de HERE zegt!

Num. 24:14-25
ISRAEL ZAL NATIES VERSLAAN. Ja, ik zal nu naar mijn eigen mensen terugkeren. Maar laat ik u eerst vertellen wat de Israëlieten uw volk zullen aandoen!"
En Bileam sprak opnieuw een profetie uit:

  "Bileam, de zoon van Beor, spreekt,
  de man met het geopende oog.
  Hij hoort de woorden van God
  en kent de wetenschap van de Allerhoogste.
  Hij ziet wat de Almachtige hem heeft getoond;
  hij viel voor Hem neer en zijn ogen gingen open:

  ik zie hem, maar niet nu,
  ik kijk naar hem, maar niet van dichtbij;
  er stijgt een ster op uit Jakob
  en een scepter rijst op uit Israël.
  Deze heerser van Israël zal Moabs grenzen vernielen
  en de kinderen van Seth vernietigen.
  Israël zal Edom en Seïr veroveren,
  hij zal zijn vijanden overwinnen.
  Eén zal met kracht opstaan
  en hij zal heersen vanuit Jakob en vele steden vernietigen."

Toen draaide Bileam zich naar de woningen van de Amalekieten en profeteerde:

  "Amalek was de eerste onder de volken,
  maar uiteindelijk staat hem de vernietiging te wachten!"

Toen wendde hij zich tot de Kenieten en zei:

  "U hebt stevige woningen,
  uw huis is op de rotsen gebouwd.
  Maar de Kenieten zullen worden vernietigd,
  de koning van Assur zal u uit dit land deporteren!"

Bileam besloot zijn profetische woorden met:

  "Och, wie zal blijven leven als God dit doet?
  Maar er zullen schepen van de kust van Cyprus komen
  en zij zullen Heber en Assur in het nauw brengen.
  Maar ook zij zullen ten onder gaan."

Na deze woorden keerden Bileam en Balak terug naar hun woonplaatsen.

Num. 33:1,2
INLEIDING TOT REISJOURNAAL. Dit is een verslag van de reis van de Israëlieten vanaf het moment dat Mozes en Aäron het volk uit Egypte wegleidden. Mozes had in opdracht van de HERE een verslag van de reis bijgehouden.

Num. 33:3,4
EXODUS NAVERTELD. Zij verlieten de stad Rameses in Egypte op de vijftiende dag van de eerste maand, de dag die volgde op de nacht van het Pascha. Zij verlieten het land met opgeheven hoofd. De Egyptenaren staarden hen na en begroeven hun oudste zonen, die de HERE de nacht daarvoor had gedood. De HERE had in die nacht alle goden van Egypte verslagen!

Num. 33:5-15
VAN RAMESES NAAR SINAI. Na het vertrek uit Rameses reisden de Israëlieten via Sukkoth en Etham, dat aan de rand van de woestijn ligt, naar dat vlakbij Baäl-Zefon ligt.
  Daar sloegen zij hun kamp op aan de voet van de berg Migdol.
  Vandaar trokken zij dwars door de zee en drie dagreizen ver de woestijn van Etham in, waar zij hun kamp opsloegen bij Mara.
  Na Mara te hebben verlaten, kwamen zij in Elim, bekend door de twaalf waterbronnen en de zeventig palmen; daar bleven zij vrij lang.
  Na Elim te hebben verlaten, sloegen zij hun kamp op aan de Schelfzee en daarna in de woestijn Zin.
  Zij braken op en trokken naar Dofka en vandaar naar Alus.
  De volgende pleisterplaats was Rafidim, waar echter geen drinkwater voor het volk voorhanden was.
  Vanuit Rafidim trokken zij de Sinaï-woestijn in en vandaar naar Kibroth-Taäva;

Num. 33:16-37
VAN SINAI NAAR DE BERG HOR. van Kibroth-Taäva naar Hazeroth;
  van Hazeroth naar Rithma;
  van Rithma naar Rimmon-Perez;
  van Rimmon-Perez naar Libna;
  van Libna naar Rissa;
  van Rissa naar Kehelatha;
  van Kehelatha naar de berg Har-Safer;
  van de berg Har-Safer naar Harada;
  van Harada naar Makheloth;
  van Makheloth naar Tahath;
  van Tahath naar Tarah;
  van Tarah naar Mithka;
  van Mithka naar Hasmona;
  van Hasmona naar Moseroth;
  van Moseroth naar Bene-Jaäkan;
  van Bene-Jaäkan naar Hor-Gidgad;
  van Hor-Gidgad naar Jothbatha;
  van Jothbatha naar Abrona;
  van Abrona naar Ezeon-Geber;
  van Ezeon-Geber naar Kades, dat in de woestijn Zin ligt.
  Van Kades reisden zij naar de berg Hor aan de grens van het land Edom.

Num. 33:38,39
AARONS DOOD NAVERTELD. Terwijl zij aan de voet van de berg Hor verbleven, gaf de HERE de priester Aäron opdracht de berg te beklimmen en daar stierf hij. Dit gebeurde in het veertigste jaar na het vertrek van het volk Israël uit Egypte. Aäron was 123 jaar oud en hij stierf op de eerste dag van de vijfde maand.

Num. 33:40-49
VAN DE BERG HOR NAAR MOAB. Toen hoorde de Kanaänitische koning van Arad dat het volk Israël zijn land naderde.
  Na met hem te hebben afgerekend, reisden de Israëlieten van de berg Hor naar Zalmona,
  vandaar naar Funon,
  vandaar naar Oboth,
  vandaar naar Abarim, aan de grens van Moab.
  Toen reisden zij verder naar Dibon-Gad,
  vandaar naar Almon-Diblathaïm en toen verder naar het gebergte Abarim, dichtbij de berg Nebo.

Zo kwamen zij tenslotte op de vlakte van Moab aan de Jordaan tegenover Jericho. Daar sloegen zij hun kamp op verschillende plaatsen langs de Jordaan op, van Beth-Jesimoth tot Abel-Sittim, op de vlakte van Moab.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- februari



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen