Clicky



 

Ezechi�l 16


De Heer vergelijkt Jeruzalem met een vrouw die ontrouw is aan haar man
1 De Heer zei tegen mij:
2 "Mensenzoon, vertel Jeruzalem wat voor vreselijke dingen het doet.
3 Zeg tegen de stad: Je bent ontstaan uit mensen in het land van handelaren. Je vader was een Amoriet en je moeder een Hetitische. (God spreekt hier niet alleen tegen Jeruzalem. Hij bedoelt met Jeruzalem eigenlijk het hele volk Isra�l. Abraham is de eerste voorvader van het volk Isra�l. Zijn vader Terach kwam uit het land Chaldea dat later Babyloni� wordt. Dat was een land waar veel handel gedreven werd. Abrahams vader was een Amoriet, zijn moeder een Hetitische (de Amorieten en Hetieten woonden onder andere in Chaldea). (naar: G.A. van de Weerd, "De profeet Ezechi�l," pag. 353 en 391). God wil hiermee zeggen dat Isra�l van oorsprong niet beter is dan de andere volken. Het was G�ds keuze dat zij Gods volk werden. Het was G�ds keuze om Zichzelf aan hen bekend te maken.)
4 Toen je werd geboren, was er niemand die voor je zorgde. Niemand knipte je navelstreng door. Niemand had je schoongewassen toen Ik je vond. Niemand had je met zout ingewreven en niemand had je in een doek gewikkeld.
5 Niemand had medelijden met je. Niemand zorgde voor je. Niemand gaf iets om je toen je werd geboren. Je was gewoon weggegooid in het veld.
6 Toen kwam Ik voorbij. (God koos Abraham uit en daarmee het volk dat uit hem zou ontstaan.) Ik zag je daar liggen, nog helemaal onder het bloed van je geboorte. Ik zei tegen je: 'Leef! Ik wil dat je leeft!'
7 Ik liet je bij Mij opgroeien. Je groeide als kool en werd een prachtige vrouw. Je kreeg een mooi figuur en prachtig lang haar. Maar je was naakt, eenzaam en alleen.
8 Toen Ik weer voorbij kwam, zag Ik dat de tijd voor de liefde was gekomen. Ik wilde je beschermen. Ik trouwde met je en je werd mijn vrouw. Zo zou je niet langer eenzaam en alleen zijn. Ik sloot een verbond met je. Ik zwoer dat Ik trouw aan jou zou zijn en altijd voor je zou zorgen. Zo werd je van Mij. (God 'trouwde' met het volk Isra�l toen Hij het volk uit Egypte bevrijdde. Hij zwoer dat Isra�l zijn eigen volk zou zijn en dat Hij er voor altijd voor zou zorgen.)
9 Daarna waste Ik je schoon, spoelde het bloed van je af en wreef je in met olijf-olie. (God 'waste het volk schoon' met zijn rechtvaardige wetten en leefregels.)
10 Ik trok je een prachtig geborduurde jurk aan en gaf je schoenen van het duurste leer. Je kreeg kleren van het beste linnen en de mooiste zijde.
11 Ik deed je prachtige sieraden om: armbanden aan je armen, een ketting om je hals,
12 een ring in je neus, oorringen in je oren en een kroon op je hoofd.
13 Je zag er schitterend uit met je goud en zilver, en met je kleren van fijn linnen en zijde en prachtig borduurwerk. Je at koninklijk eten: fijn meel, honing en olijf-olie. Je was prachtig geworden. Zo groeide je op om koningin te worden.
14 Je werd beroemd bij de volken omdat je zo mooi was. Want dankzij Mij was je werkelijk prachtig geworden, zegt de Heer. (Hiermee wordt bedoeld dat Isra�l van de Heer een prachtig land kreeg met grote welvaart.)
15 Maar jij vertrouwde op je schoonheid. Je werd ontrouw aan Mij, je Man. Je ging naar andere mannen! (Jeruzalem/Isra�l, nog steeds vergeleken met een vrouw, verlangde naar andere 'mannen.' God is in deze vergelijking de man met wie ze getrouwd is. God wil dat Isra�l op Hem vertrouwt. Maar ze zoekt hulp bij andere 'mannen:' andere goden, maar ook andere landen. De ene keer wilde Isra�l een verbond met Assur tegen Egypte, de andere keer een verbond met Egypte tegen Assur.) Je verlangde naar iedere man die voorbij kwam. Je wilde je aan elke man weggeven.
16 Je spreidde je kleren als bed uit op de heuvels en je gedroeg je als een hoer. (Hiermee wordt bedoeld dat de mensen bij God weggelopen waren en op de heuvels altaren hadden gebouwd waar ze andere goden aanbaden. Met het 'bed' worden die altaren bedoeld.) Zoiets is nog nooit gebeurd, en zoiets m�g ook niet gebeuren.
17 Van de gouden en zilveren sieraden die Ik je had gegeven, heb je godenbeelden gemaakt. Die heb je aanbeden. Zo was je ontrouw aan Mij.
18 Je trok je prachtige kleren aan en offerde mijn olijf-olie en mijn parfum aan je godenbeelden.
19 En het eten dat Ik je gaf, het meel, de olijf-olie en de honing, heb jij aan hen geofferd.
20 Je hebt zelfs je zonen en dochters voor hen verbrand. (Voor sommige afgoden werden kleine kinderen levend verbrand!) M�jn kinderen!
21 Was het nog niet erg genoeg dat je ontrouw was aan Mij? Nee, je hebt zelfs mijn kinderen geslacht als brand-offer voor je afgoden.
22 Geen moment heb je gedacht aan de tijd toen je als klein kind naakt, eenzaam en bebloed op de grond lag.
23 Wat heb je een vreselijke dingen gedaan! Daarom zal het nu slecht met je aflopen. Want dit was nog niet alles.
24-25 Je hebt ook nog in alle straten en op alle kruispunten altaren gebouwd. Daar heb je je als een hoer gedragen en jezelf weggegeven aan iedere man (Hier worden met de 'mannen' geen afgoden bedoeld, maar landen waarmee Jeruzalem verbonden sloot.) die voorbij kwam. Je werd steeds erger.
26 Je gaf jezelf ook aan de Egyptenaren, je buren. (Het koninkrijk Juda had een verbond met Egypte gesloten in plaats van op de Heer te vertrouwen. Lees Jesaja 28:15.) Zij wilden jou maar al te graag hebben. Je wist niet van ophouden. Daarmee heb je Mij woedend gemaakt.
27 Daarvoor heb Ik je gestraft. Ik maakte je land kleiner. Ik gaf je in de macht van je vijanden: de Filistijnen. Zij walgden van de manier waarop jij leefde! (Zij waren namelijk trouw aan hun goden, maar Jeruzalem en Juda waren niet trouw gebleven aan hun God.)
28 Ook heb je jezelf aan de Assyri�rs gegeven. (Juda sloot met steeds andere landen verbonden en nam dan ook vaak de goden daarvan over. Eerst een verbond met Egypte, toen een verbond met Assur, en nadat Babyloni� Assur had veroverd, een verbond met Babyloni�.) Je kon er maar niet genoeg van krijgen om jezelf aan anderen te geven. Zo ben jij Mij ontrouw geweest.
29-30 En nog steeds was het je niet genoeg. Daarom ging je naar de handelaars van Babyloni�. Maar ook dat vond je nog niet genoeg. Je was niet te stoppen en je gedroeg je als een brutale hoer.
31 Op alle kruispunten en op alle pleinen zette je altaren voor afgoden neer. Maar eigenlijk was je nog erger dan een hoer, want je hoefde er niets voor te hebben. Je gaf jezelf gratis weg!
32 Je gedroeg je als een ontrouwe vrouw: je gaf jezelf aan andere mannen ook al was je met Mij getrouwd!
33 Hoeren worden betaald, maar jij deelde juist geschenken uit om de mannen naar je toe te lokken.
34 Jouw gedrag was het omgekeerde van wat de hoeren doen. Mannen lopen hoeren na en betalen hen. Maar jij gaf je hoerenloon juist weg aan hen en kreeg zelf niets. (Toen Salomo nog koning was, was Isra�l een machtig koninkrijk. Andere landen wilden graag met Isra�l een verbond sluiten. Maar met die verbonden bracht de koning ook afgoden het land binnen. Later raakte het rijk in twee�n verdeeld. Het ging steeds slechter. Toen begon het koninkrijk Juda grote geschenken aan andere landen aan te bieden in ruil voor hun steun. Maar ondanks de verbonden lieten ze Juda in de steek toen het erop aan kwam.) Het was met jou het omgekeerde als normaal.
35 Luister daarom, hoer, naar wat de Heer zegt:
36 Je hebt jezelf weggegeven aan anderen. Je hebt je niet geschaamd om je voor hen uit te kleden. Je hebt je niet geschaamd voor al je walgelijke afgoden aan wie je zelfs je kinderen hebt geofferd.
37 Daarom zal Ik al die mannen van wie je gehouden hebt, en al die mannen aan wie je een hekel hebt gekregen, verzamelen. Ze zullen om je heen gaan staan. Dan zal Ik je kleren van je afrukken, totdat je helemaal naakt staat.
38 Ik zal je straffen zoals vrouwen gestraft worden die met andere mannen naar bed zijn geweest of die een moord hebben gepleegd. Ik zal je zwaar straffen. (Op ontrouw stond in Isra�l dezelfde straf als op moord, namelijk de doodstraf. Hier krijgt Jeruzalem, dat ontrouw is haar Man, de doodstraf van God.)
39 Ik zal je in hun macht geven. Ze zullen je altaren afbreken, jou je kleren uittrekken, je sieraden afpakken en je naakt achterlaten. (Hiermee wordt bedoeld dat Jeruzalem en het hele land helemaal leeggeplunderd zullen worden.)
40 Ze zullen een menigte mensen op je afsturen.
41 Zij zullen jou met stenen doodgooien en met zwaarden doodsteken. Ze zullen je huizen in brand steken en je vreselijk straffen, terwijl de vrouwen toekijken. Ik zal ervoor zorgen dat je ermee stopt je als een hoer te gedragen. En Ik zal ervoor zorgen dat je ermee stopt de mannen te betalen.
42 Zo zal Ik mijn woede koelen. Dan zal Ik niet langer boos en jaloers zijn.
43 Je hebt geen moment gedacht aan wat Ik voor je gedaan heb toen je nog jong was! Je hebt Mij woedend gemaakt met alles wat je deed. Daarvoor zal Ik je straffen, zegt de Heer. Want je hebt vreselijke dingen gedaan en Ik wil dat je je niet langer als een hoer gedraagt.
44 Er zal over je gezegd worden: 'Zo moeder, zo dochter.'
45 Want je bent net als je moeder. Zij had een hekel gekregen aan haar man en haar kinderen. En je zussen zijn net zo. Zij hadden ook een hekel gekregen aan hun man en hun kinderen. Je moeder was een Hetitische en je vader was een Amoriet.
46 Je oudste zus, Samaria, woonde met haar dochters in het noorden. En je jongere zus, Sodom, woonde met haar dochters in het zuiden. (Met de dochters worden de steden en dorpen rond Samaria en Sodom bedoeld. Samaria was de hoofdstad geweest van het noordelijke koninkrijk Isra�l. Het was bijna 100 jaar hierv��r veroverd door Assur. Sodom was ��n van de twee steden die honderden jaren eerder door God verwoest waren omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.)
47 Ze deden vreselijke dingen. En jij deed dezelfde dingen als zij. Ja, jij was zelfs nog veel erger!
48 Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Heer, dat je zus Sodom en haar dochters zich niet zo vreselijk hebben gedragen als jij en je dochters.
49 Dit was wat je zus Sodom verkeerd deed: ze was trots, at veel te veel en leefde zorgeloos, samen met haar dochters. Maar ze zorgden niet voor de arme mensen.
50 Ze waren trots op zichzelf en deden walgelijke dingen. Daarom veegde Ik hen van de aarde weg toen Ik zag wat ze deden.
51 En Samaria was nog niet half zo slecht als jij. Jij hebt veel ergere dingen gedaan dan zij. Jouw zussen lijken zelfs onschuldig als ze vergeleken worden met wat jij hebt gedaan.
52 Maar je zal je straf ervoor krijgen! Want vergeleken met jouw slechtheid stelt de slechtheid van je zussen niets voor! Je moest je diep schamen.
53 Maar Ik zal ervoor zorgen dat het weer goed gaat met Sodom en haar dochters, en met Samaria en haar dochters. Ik zal verandering brengen in hun lot. Pas daarna zal Ik ook verandering brengen in jouw lot.
54 Eerst zul je worden gestraft. Ik wil dat je je diep zal gaan schamen over alles wat je hebt gedaan. Dat zal Sodom en Samaria troosten.
55 Je zussen Sodom en Samaria zullen weer net zulke mooie steden worden als vroeger. En ook met jou zal het later weer net zo goed gaan als vroeger.
56 Eerst was jij z� trots op jezelf, dat je de namen Sodom en Samaria niet eens wilde noemen.
57 Dat was voordat aan het licht kwam hoe slecht jij zelf bent. Eerst kwam er schande over de bewoners van Aram, van Filistea en van alle andere buurlanden. (Deze landen werden namelijk veroverd door Assur.) Landen die Jeruzalem verachtten.
58 Maar nu zul j�j gestraft worden voor alle walgelijke en vreselijke dingen die je hebt gedaan, zegt de Heer.
59 Want, zegt de Heer, Ik zal je je verdiende straf geven, omdat je je verbond met Mij hebt verbroken.
60 Toch zal Ik niet vergeten dat Ik met jou een verbond gesloten had toen je nog jong was. Ik zal een nieuw verbond met je sluiten. Een verbond dat eeuwig zal duren.
61 Ik zal je je oudste en je jongste zus teruggeven. Ze zullen voortaan je dochters zijn, ook al ben Ik dat niet verplicht volgens mijn verbond met je. En je zal je diep schamen over wat je hebt gedaan.
62 Ik zal opnieuw een verbond met je sluiten en je zal beseffen dat Ik de Heer ben.
63 Je zal nooit meer vergeten wat je voor vreselijke dingen hebt gedaan. Je zal je daar z� diep over schamen, dat je er nooit meer over zal spreken. En Ik zal je alles vergeven wat je hebt gedaan, zegt de Heer."


Vorige hoofdstuk Volgende hoofdstuk

WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen





copyright 2013 | Stichting BasisBijbel
De bijbel in makkelijk Nederlands