4 april


1 Sam. 25:1b-8 - Carmel
ABIGAIL SMEEKT OM GENADE. Intussen trok David naar de woestijn Paran. Een rijke man uit Maon bezat daar een schapenboerderij, dichtbij de stad Karmel. Hij had 3000 schapen en ongeveer 1000 geiten en was op dat moment op zijn boerderij, omdat de schapen werden geschoren. Hij heette Nabal en zijn vrouw, een mooie en erg intelligente vrouw, heette Abigaïl. Nabal, een nakomeling van Kaleb, was een harde en ruwe kerel.
Toen David hoorde dat Nabal zijn schapen aan het scheren was, stuurde hij tien jonge mannen naar Karmel om hem de volgende boodschap over te brengen: "Moge God u en uw familie voorspoed geven en alles wat u hebt, zegenen.
Er is mij verteld dat u met uw herders aan het scheren bent. Toen uw herders onder ons verbleven, hebben wij hen nooit kwaad gedaan en zij zijn nooit iets tekort gekomen toen zij in Karmel verbleven. Vraag uw jonge mannen zelf maar of dit waar is of niet. Nu heb ik mijn mannen gestuurd om een kleine bijdrage van uw kant en wilde u vragen hen niet teleur te stellen. Want wij zijn op een feestdag gekomen. Geef ons alstublieft een geschenk van wat voorradig is."

1 Sam. 25:9-13
De jonge mannen gaven Davids boodschap aan Nabal door en wachtten op zijn antwoord.
"Wie is die David eigenlijk", wilde Nabal weten. "Wie denkt die zoon van Isaï wel dat hij is? Er zijn tegenwoordig heel wat knechten die bij hun meesters weglopen. Moet ik soms brood, water en vlees dat ik voor mijn scheerders heb geslacht, aan kerels geven van wie ik niet weet waar zij vandaan komen?"
Met die boodschap keerden Davids boodschappers naar hem terug. "Pak jullie zwaarden", riep David, zijn riem met het zwaard om zijn middel vastmakend. Hij nam 400 mannen mee en 200 bleven achter om hun eigendommen te bewaken.

1 Sam. 25:14-22
Ondertussen was een van Nabals mannen naar Abigaïl gegaan en had gezegd: "David heeft mannen vanuit de wildernis gestuurd om onze meester te begroeten, maar hij beledigde hen en schold hen uit. Davids mannen hebben ons inderdaad heel goed behandeld en wij hebben nooit iets van hen te duchten gehad en zijn nooit wat te kort gekomen; eigenlijk vormden zij dag en nacht een beschermende muur om ons en de schapen heen. U kunt beter snel iets bedenken, want onze meester en zijn hele familie krijgen hier moeilijkheden mee. Hij is zo koppig, er valt met hem niet te praten!"
Abigaïl verzamelde snel 200 broden, twee zakken wijn, vijf klaargemaakte schapen, ongeveer zestig liter geroosterd koren, honderd rozijnenkoeken en 200 vijgekoeken, die zij op ezels liet pakken. "Schiet maar op", zei zij tegen haar knechten, "ik kom wel achter jullie aan." Ze vertelde haar man echter niet wat zij ging doen.
Terwijl zij op haar ezel door een bergpas reed, ontmoette zij David, die haar tegemoet kwam. David had bij zichzelf gezegd: "Het heeft ons weinig goed gedaan dat we die kerel hebben geholpen. Wij beschermden zijn kudden in de wildernis, zodat geen enkel dier verdween of werd gestolen. Nu het er op aan komt, doet hij niets voor ons. Moge God hem vervloeken en ook mij als morgenvroeg ook nog maar één van zijn mannen in leven is!"

1 Sam. 25:23-31
Toen Abigaïl David zag aankomen, liet zij zich snel van haar ezel glijden en boog diep voor hem. "Ik neem alle schuld voor deze zaak op mij, mijn heer", zei zij. "Luister alstublieft naar wat ik wil zeggen. Trek u maar niets aan van wat Nabal heeft gezegd, want hij is gewoon een driftkop. Hij is een dwaas, zoals zijn naam al zegt. De boodschappers die u stuurde, heb ik helaas niet gezien.
Omdat de HERE u ervan heeft weerhouden zelf te moorden en wraak te nemen, bid ik bij het leven van God en van u, dat al uw vijanden net zo vervloekt zullen zijn als Nabal is. Ik heb hier een geschenk bij mij voor u en uw jonge mannen. Vergeef mij voor het onrecht dat we u hebben aangedaan. De HERE zal u vast en zeker het eeuwige koningschap voor uw nakomelingen schenken, want u voert Zijn oorlogen; en u zult nooit iets fout doen in uw hele leven. Als u wordt achtervolgd door hen die het op uw leven hebben voorzien, zult u veilig zijn bij de HERE, uw God. Net zo veilig alsof Hij u in Zijn hand hield. Maar de levens van uw vijanden zal de HERE wegslingeren als stenen uit een slinger! Wanneer de HERE al deze goede dingen heeft gedaan, die Hij u heeft beloofd en Hij u koning over Israël heeft gemaakt, zou u toch niet op uw geweten willen hebben dat u zich ooit gedroeg als een moordenaar die het recht in eigen hand nam! En wanneer de HERE al die wonderbaarlijke dingen voor u heeft gedaan, denk dan nog eens aan mij!"

1 Sam. 25:32-35
David antwoordde Abigaïl: "Gezegend is de HERE, de God van Israël, dat Hij mij u vandaag heeft laten ontmoeten! Dank zij God voor uw heldere verstand! Gezegend bent u dat u mij ervan weerhoudt bloedschuld op mij te laden en het recht in eigen hand te nemen. Want ik zweer bij de HERE, de God van Israël, Die mij ervan heeft weerhouden u kwaad te doen, dat als u mij niet tegemoet was gekomen, geen van Nabals mannen morgenochtend nog in leven zou zijn geweest!"
Toen nam David de geschenken van haar aan en zei dat zij veilig naar huis kon terugkeren, omdat hij haar man niet zou doden.

1 Sam. 25:36-39a
Toen zij thuiskwam, was een groot feest in volle gang, dat Nabal had georganiseerd. Hij was erg uitgelaten en stomdronken, daarom vertelde zij hem pas de volgende morgen over haar ontmoeting met David. Hij was toen weer nuchter en toen zijn vrouw vertelde wat er was gebeurd, kreeg hij een hartaanval. Tien dagen lang was hij buiten bewustzijn; toen stierf hij. De HERE doodde hem.
Toen David hoorde dat Nabal dood was, zei hij: "Prijs de HERE! God heeft het Nabal betaald gezet en ervoor gezorgd dat ik het niet zelf hoefde te doen; hij heeft zijn verdiende loon gekregen voor zijn zonde."

1 Sam. 25:39b-44
NIEUWE EN EERDERE VROUWEN. Zonder verder tijd te verspillen, stuurde David boodschappers naar Abigaïl met de vraag of zij zijn vrouw wilde worden.
Toen de boodschappers in Karmel kwamen en haar vertelden waarvoor zij waren gekomen, boog zij zich voor hen en zei: "Ik ben zelfs bereid de voeten van de knechten van mijn heer te wassen." Zij maakte zich snel gereed, nam vijf van haar dienaressen mee, zadelde haar ezel en volgde de mannen naar David. Zo werd zij zijn vrouw. David trouwde ook nog met Ahinoam uit Jizreël. Kort daarvoor immers had koning Saul zijn dochter Michal, Davids eerste vrouw, gedwongen te trouwen met een zekere Palti, de zoon van Laïs, die in Gallim woonde.

1 Sam. 26:1-20 - Woestijn van Zif
DAVID PAKT SAULS SPEER. De inwoners van Zif gingen opnieuw naar Saul in Gibea en vertelden hem dat David zich verborg op de heuvel van Hachila.
Saul haalde zijn keurkorps van 3000 man bijeen en trok op naar de woestijn van Zif. Hij sloeg zijn kamp op bij de heuvel van Hadula, langs de weg aan de rand van de wildernis waar David zich verborg. Maar David wist van Sauls komst en stuurde spionnen die zijn vermoeden bevestigden.
Op een nacht sloop David naar Sauls kamp om poolshoogte te nemen. Koning Saul en zijn bevelhebber Abner sliepen binnen een ring van soldaten.
"Zijn er vrijwilligers om met mij mee te gaan?" vroeg David aan de Hethiet Achimélech en aan Abisaï, een broer van Joab en de zoon van Zeruja.
"Ik ga wel met u mee", antwoordde Abisaï.
Zo gingen David en Abisaï 's nachts naar Sauls kamp, waar zij de koning slapend aantroffen. Zijn speer stond naast zijn hoofd in de grond gestoken. Abner en de soldaten lagen in een kring om hem heen.
"Deze keer heeft God uw vijand wel degelijk in uw macht gegeven", fluisterde Abisaï David toe. "Laat mij hem met zijn eigen speer doorsteken. Ik zal hem ermee aan de grond vastpinnen; en ik zal niet voor een tweede keer hoeven toe te steken!"
Maar David weigerde. "Dood hem niet, want wie kan onschuldig blijven als hij de door de HERE gezalfde koning aanvalt? God zal Saul op een dag ongetwijfeld neerslaan en anders sterft hij wel in een gevecht of door ouderdom. God zal ervoor zorgen dat ik de man die Hij als koning heeft gezalfd, niet zal doden! Maar wat we wel kunnen doen, is zijn speer en zijn veldfles wegpakken en dan teruggaan!"
David pakte de speer en de veldfles en zij verdwenen weer zonder dat iemand hen had gezien of wakker was geworden. De HERE had ervoor gezorgd dat zij allemaal heel diep sliepen.
David en zijn metgezel beklommen de berghelling tegenover het kamp en stopten op een veilige hoogte. Toen schreeuwde David naar Saul en Abner beneden in het kamp: "Word wakker, Abner!"
"Wie is daar?" vroeg Abner.
"Abner, u bent een flinke kerel, nietwaar?" spotte David. "Zou er wel iemand in heel Israël zijn, die net zo goed is als u? Waarom hebt u dan de koning niet beter beschermd, toen er iemand kwam om hem te doden? Wat een schande! Ik zweer bij de HERE dat u zou moeten sterven om uw zorgeloosheid. Waar zijn de speer en de veldfles van de koning, die naast zijn hoofd lagen? Kijk maar eens goed!"
Saul herkende Davids stem en riep: "Ben jij dat, David?"
David antwoordde: "Ja heer, ik ben het. Waarom achtervolgt u mij toch? Wat heb ik verkeerd gedaan? Vertel mij wat mijn misdaad is. Luister goed naar wat ik u nu te zeggen heb. Als de HERE u tegen mij heeft opgezet, wend dan Zijn toorn af met een offer. Maar als dit uitsluitend de opzet van een mens is, laat hij dan door God vervloekt zijn. Want u hebt mij uit mijn huis gejaagd, zodat ik niet meer bij het volk van de HERE kan zijn. Ja, u hebt mij weggestuurd en gezegd: 'Ga de heidense goden maar aanbidden.' Moet ik soms op vreemde grond sterven, ver van de aanwezigheid van de HERE? Waarom jaagt de koning van Israël op mijn leven als op een vlo of zoals men jaagt op een veldhoen in de bergen?"

1 Sam. 26:21-25
SAUL BIEDT WEER EXCUSES AAN. "Ik heb gezondigd", gaf Saul toe. "Kom terug naar huis, mijn jongen, en ik zal niet langer proberen je kwaad te doen, omdat je vandaag mijn leven hebt gespaard. Ik ben een dwaas geweest en heb grote fouten gemaakt."
"Hier is uw speer", antwoordde David. "Laat één van uw mannen hier komen om hem op te halen. De HERE zal aan ieder zijn goedheid en trouw vergelden. Hij heeft u vandaag aan mij overgeleverd, maar ik weigerde u te doden, zelfs toen de HERE u in mijn macht gaf, omdat u de gezalfde van de HERE bent. Net zoals ik vandaag uw leven van grote waarde heb geacht, zo bid ik dat de HERE datzelfde met mij zal doen en mij uit alle moeilijkheden zal helpen."
Saul zei tegen David: "God zegene je, David. Jij zult nog vele dingen ondernemen en alles tot een goed einde brengen." Daarna verliet David die plaats en Saul ging naar huis terug.

1 Sam. 27:1-7 - Ziklag
DAVID ONDER DE FILISTIJNEN. David bleef echter bij zichzelf denken: "Op een dag krijgt Saul mij te pakken als ik in het land Israël blijf. Ik denk dat ik beter naar het gebied van de Filistijnen kan gaan tot Saul het opgeeft en mij niet langer achtervolgt; pas dan ben ik van hem verlost."
Zo trokken David en de 600 mannen die bij hem waren met hun gezinnen naar Gath, waar zij onder bescherming van koning Achis konden wonen. David bleef in Gath met zijn twee vrouwen; Ahinoam uit Jizreël en Abigaïl uit Karmel, de weduwe van Nabal. Dat nieuws kwam koning Saul al spoedig ter ore en hij staakte de achtervolging.
Op een dag zei David tegen koning Achis: "Als u het goedvindt, zouden wij liever in één van de steden op het platteland wonen dan hier in de koninklijke stad. Wij zijn immers slechts uw dienaren."
Achis schonk hem daarom de stad Ziklag, die tot op de dag van vandaag eigendom is van de koningen van Juda. Zij bleven daar een jaar en vier maanden temidden van de Filistijnen wonen.

1 Kron. 12:1-7
STRIJDERS VOEGEN ZICH BIJ DAVID. Hier volgen de namen van de befaamde strijders die zich in Ziklag bij David voegden toen hij zich verborg voor koning Saul. Ieder van hen was een uitstekend boogschutter en slingeraar, zowel met de rechter als de linkerhand. Evenals koning Saul behoorden zij allemaal tot de stam van Benjamin.
Hun aanvoerder was Ahiëzer, de zoon van Sema" uit Gibea. De anderen waren zijn broer Joas, Jeziël en Pelet, de zonen van Azmaveth, Beracha, Jehu uit Anathoth, Jismaja uit Gibeon, een dappere vechter die één van de Dertig was en deze zelfs aanvoerde, Jirmeja, Jahaziël, Johanan, Jozabad uit Gedera, Eluzai, Jerimoth, Beälja, Semarja, Sefatja uit Haruf, Elkana, Jissia, Azareël, Joëzer, Jasobam, allen Korachieten, Joëla en Zebadja, de zonen van Jeroham uit Gedor.

1 Sam. 27:8-28:2
DIVERSE OVERVALLEN. David en zijn mannen overvielen in die periode de Gesurieten, de Gizrieten en de Amalekieten; volken die sinds het grijze verleden bij Sur langs de weg naar Egypte woonden. Zij doodden alle mensen in het gebied dat zij overvielen en eigenden zich de schapen, ossen, ezels, kamelen en kleding toe, voordat zij terugkeerden naar hun thuisbasis.
"Waar hebt u vandaag een overval gepleegd?" vroeg koning Achis dan gewoonlijk. En David antwoordde dan: "In het zuiden van Juda en op de Jerahmeëlieten en de Kenieten." David had ervoor gezorgd dat niemand in leven bleef, die naar Gath kon komen om te vertellen waar hij werkelijk was geweest. Dit gebeurde steeds weer in de periode dat hij bij de Filistijnen woonde.
Koning Achis geloofde David en dacht dat de Israëlieten hem zo langzamerhand wel intens moesten haten. "Nu zal hij vast en zeker hier moeten blijven en kan hij mij altijd blijven dienen!" dacht hij bij zichzelf. In diezelfde periode hergroepeerden de Filistijnen hun legers voor een nieuwe oorlog tegen Israël. "Kom en help ons in de strijd", zei koning Achis tegen David en zijn mannen.
"Goed", antwoordde David, "u zult spoedig merken wat u aan ons hebt." "Als u ons werkelijk goed helpt, zult u voor uw hele leven mijn persoonlijke lijfwacht worden", beloofde Achis hem.

1 Sam. 29:1-11
ACHIS WEIGERT HULP. Het Filistijnse leger groepeerde zich op dat moment bij Afek, terwijl de Israëlieten hun kamp hadden opgeslagen bij de bronnen van Jizreël. Toen de Filistijnse koningen hun troepen in compagnieën en bataljons daarheen hadden laten oprukken, marcheerden David en zijn mannen in gezelschap van koning Achis achterin de legereenheid. De Filistijnse leiders wilden echter weten wat de Israëlieten daar deden.
Koning Achis verklaarde: "Dit is David, de gevluchte dienaar van koning Saul van Israël. Hij is al jaren bij mij en ik heb sinds zijn komst nooit gemerkt dat hij niet te vertrouwen zou zijn." Maar daar namen de legeraanvoerders geen genoegen mee.
"Stuur hen terug!" eisten zij kwaad. "Zij kunnen niet samen met ons de strijd in; het risico is te groot dat zij zich dan tegen ons keren. Het is toch duidelijk dat er geen betere manier is waarop hij weer bij zijn meester in de gunst kan komen, dan door ons tijdens de strijd aan te vallen met deze mannen? Dit is toch dezelfde man over wie de Israëlitische vrouwen bij het dansen zongen:

  'Saul heeft zijn duizenden verslagen
  en David zijn tienduizenden!"

Achis liet David en zijn mannen bij zich roepen en zei: "Ik zweer bij de HERE dat ik het van harte meen wanneer ik u zeg dat u eerlijke mensen bent en ik vind dan ook dat u met ons leger mee zou moeten gaan. Ik heb immers vanaf het begin gemerkt dat u volledig te vertrouwen bent. Alleen zijn de andere leiders het daar niet mee eens. Ga daarom maar stilletjes terug."
"Waarom word ik op deze manier behandeld?" wilde David weten. "Waarom mag ik niet tegen uw vijanden vechten?"
Maar Achis was vastbesloten: "Wat mij betreft, ik bewonder u alsof u een engel van God was. Maar de leiders zijn er nu eenmaal tegen dat u met hen meedoet aan de strijd. Sta morgen maar vroeg op en vertrek zodra het licht wordt."
Zo ging David 's morgens vroeg terug naar het land van de Filistijnen, terwijl het Filistijnse leger zijn weg naar Jizreël vervolgde.

1 Kron. 12:19-22
DESERTEURS HELPEN DAVID. Sommige mannen van de stam van Manasse deserteerden uit het Israëlitische leger en voegden zich bij David op het moment dat hij samen met de Filistijnen ten strijde trok tegen koning Saul. De Filistijnse legeraanvoerders wilden echter niet dat David en zijn mannen met hen meegingen. Na veel heen en weer gepraat stuurden zij hen terug, want zij waren bang dat David en zijn mannen op het beslissende moment toch voor koning Saul zouden kiezen en hen zouden aanvallen. Dit waren de mannen van Manasse, die zich bij David voegden toen hij op weg was naar Ziklag: Adnah, Jozabad, Jediaël, Michaël, Jozabad, Elihu en Zillethai. Ieder van hen was officier in het leger van Manasse. Het waren moedige en ervaren strijders en zij stonden David ook terzijde, toen hij bij Ziklag de strijd aanbond met de binnenvallende troepen van Amalek. Elke dag sloten zich meer mannen bij David aan, tot hij een groot leger onder zich had: een leger in dienst van God.

1 Sam. 30:1-8
AMALEKIETEN ONTVOEREN VROUWEN. Drie dagen later kwamen David en zijn mannen terug bij hun stad Ziklag en merkten tot hun ontzetting dat de Amalekieten in hun afwezigheid de stad hadden overvallen en platgebrand. Bovendien hadden zij alle vrouwen en kinderen ontvoerd.
Toen David en zijn mannen over de rokende puinhopen uitkeken en beseften wat met hun familieleden was gebeurd, huilden zij tot zij geen tranen meer hadden. Davids twee vrouwen, Ahinoam en Abigaïl, waren ook ontvoerd. David voelde zich in het nauw gedreven, want door het verdriet om hun kinderen begonnen zijn mannen erover te praten hem te stenigen. Hij bleef echter op God vertrouwen.
Hij beval Abjathar de efod te halen. Toen vroeg David de HERE: "Moet ik hen achtervolgen? Zal ik hen nog inhalen?" En de HERE zei hem: "Ja, ga hen achterna; u zult al uw dierbaren uit hun handen bevrijden!"

1 Sam. 30:9-20
VROUWEN BEVRIJD. Even later zetten David en zijn 600 mannen de achtervolging op de Amalekieten in. Toen zij bij de beek Besor kwamen, waren 200 mannen zó uitgeput dat zij de beek niet konden oversteken. De andere 400 gingen echter onvermoeibaar verder.
Langs de weg in het veld vonden zij een jonge Egyptenaar en brachten die naar David. Hij had drie dagen en nachten niets te eten of te drinken gehad. Daarom gaven zij hem wat brood, een stuk vijgenkoek, twee rozijnenkoeken en wat water, waarvan hij zienderogen opknapte.
"Wie bent u en waar komt u vandaan?" vroeg David hem.
"Ik ben een Egyptenaar, de knecht van een Amalekiet", antwoordde de jongen. "Mijn meester liet me hier drie dagen geleden achter omdat ik ziek werd. We waren op de terugtocht, nadat we de Kerethieten in de Negeb, het zuiden van Juda en het gebied van Kaleb hadden overvallen. Daarbij hebben we ook de stad Ziklag in de as gelegd."
"Kunt u ons naar hen toebrengen?" vroeg David. De jonge man antwoordde: "Als u bij Gods naam zweert mij niet te doden en mij niet aan mijn meester terug te geven, zal ik met u meegaan en u de weg wijzen."
Zo bracht hij hen naar het kamp van de Amalekieten. Dat lag verspreid over de velden en de mannen aten, dronken en dansten van vreugde over de enorme buit die zij hadden geroofd uit het land van de Filistijnen en van Juda. David en zijn mannen stortten zich op hen en richtten die nacht en de hele volgende dag een waar bloedbad aan. De enigen die ontsnapten, waren 400 jonge mannen die er op kamelen vandoor gingen. Zo bevrijdde David allen die door de Amalekieten waren ontvoerd. De mannen vonden hun familieleden van jong tot oud terug, evenals al hun bezittingen en David redde ook zijn beide vrouwen. Zijn mannen dreven al het vee bij elkaar en zeiden: "Dit is allemaal voor David, als beloning!

1 Sam. 30:21-25
REGELS VOOR VERDELING BUIT VASTGESTELD. Toen zij weer bij de beek Besor en de 200 achtergebleven mannen kwamen, begroette David hen uitbundig. Maar de slechten onder Davids mannen mompelden: "Zij zijn niet met ons meegegaan en krijgen dus ook niets van de buit. Geef hun hun vrouwen en kinderen terug en zeg dat ze moeten maken dat ze wegkomen."
Maar David zei: "Nee, broeders! De HERE heeft ons beschermd en hielp ons de vijand te verslaan. Denkt u dat ook maar iemand naar u luistert als u op die manier praat? Wij delen alles eerlijk, zowel degenen die hebben gevochten als degenen die onze eigendommen hebben bewaakt." Vanaf dat moment maakte David dat tot een wet voor heel Israël en deze is nog steeds van kracht.

1 Sam. 30:26-31
BUIT MET JUDA GEDEELD. Teruggekomen in Ziklag, stuurde David een deel van de buit naar de leiders van Juda. "Dit is een geschenk voor u, buitgemaakt op vijanden van de HERE", schreef hij hun. De geschenken werden gestuurd aan de steden waar David en zijn mannen hadden gewoond: Bethel, Ramoth in het zuiden, Jattir, Aroër, Sifmoth, Estemoa, Rachal, de steden van de Jerahmeëlieten, de steden van de Kenieten, Horma, Bor-Asan, Athach en Hebron.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- april



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen