2 april
1 Sam. 21:1-6 - Nob
GEWIJD BROOD GEGETEN. Zo kwam David in de stad Nob terecht, waar hij de priester
Achimélech opzocht. Toen de priester David tegemoet liep, begon hij te beven. "Waarom bent u
alleen?" vroeg hij, "waarom is er niemand bij u?"
"De koning heeft mij op een geheime missie gestuurd", loog David. "Hij verbood mij ook maar
iemand te zeggen waarvoor ik hier ben. Ik heb mijn mannen opgedragen zich later op een
afgesproken plaats bij mij te voegen. Hebt u trouwens nog iets te eten? Geef mij maar vijf broden
of iets anders wat u kunt missen."
"We hebben geen gewoon brood meer", antwoordde de priester, "maar er is nog wel heilig brood.
Dat kunt u wel krijgen, mits uw mannen niet kortgeleden met een vrouw hebben geslapen!"
"Wees maar gerust", zei David, "sinds drie dagen is geen vrouw in onze nabijheid geweest. En
omdat zij al rein blijven tijdens gewone opdrachten, zijn zij het nu helemaal!" Omdat geen ander
voedsel voorhanden was, gaf de priester hem het heilige brood, de toonbroden die voor de ogen
van de HERE in de tabernakel waren geplaatst. Het was die dag net vervangen door vers brood.
1 Sam. 21:7-9
HET ZWAARD VAN GOLIATH MEEGENOMEN. Nu was juist die dag de Edomiet Doëg, de voorman
van Sauls herders, daar in de tabernakel om zich voor de HERE af te zonderen.
David vroeg Achimélech of hij een speer of een zwaard had dat hij mocht gebruiken. "De
opdracht van de koning vereiste zo'n haast en ik ben er zo snel vandoor gegaan, dat ik geen
wapen kon meenemen", legde David hem uit.
"Dat komt goed uit", meende de priester, "want ik heb hier het zwaard van de Filistijn Goliath die
u zelf in het Terebintendal hebt gedood. Het ligt in een mantel gewikkeld in de kleedkamer. Als u
wilt, kunt u dat nemen, want iets anders hebben wij hier niet." "Wat wil ik nog meer", zei David
opgetogen, "geef me dat zwaard maar!"
1 Sam. 21:10-12 - Gath
DE FILISTIJNEN DREIGEN. David vervolgde haastig zijn weg en vluchtte verder weg voor Saul. Zo
kwam hij bij koning Achis van Gath. Maar Achis' officieren waren niet zo blij met zijn
aanwezigheid. "Is dit niet David, de hoogste leider van Israël?" vroegen zij. "Hij is toch degene
voor wie het volk toentertijd danste en over wie het zong:
"'Saul heeft duizenden verslagen
"en David tienduizenden?'"
David hoorde deze opmerkingen en was bang voor wat koning Achis hem zou doen.
Psa. 56 - David bidt om vertrouwen.
Een waardevol lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: 'De duif op verre eilanden.' Dit lied schreef hij nadat de Filistijnen hem bij Gath gevangen namen.
Wees mij nabij, o God, en geef mij Uw genade,
want de mensen trappen mij tegen de grond.
De hele dag brengen mijn tegenstanders mij in het nauw.
Mijn vijanden tergen mij de hele dag.
Tallozen staan nu boven mij en strijden tegen mij.
Juist als alles mij angst aanjaagt,
stel ik op U mijn vertrouwen.
Op U, mijn God. Ik prijs Uw woord.
Ik vertrouw op God en ken geen angst,
wat zouden mensen mij kunnen aandoen?
Zij verdraaien voortdurend mijn woorden;
zij beramen kwade plannen tegen mij.
Zij willen mij overvallen en bespioneren mij.
Elke stap die ik zet, zien zij.
Zij willen mij doden.
Zouden zij, die zoveel slechts en zoveel zonden doen,
kunnen ontkomen? O God, vernietig hen.
U neemt mijn zwerftochten waar
en kent elke traan die ik stort.
Alles staat immers in Uw boek?
Als ik U te hulp roep,
zullen mijn vijanden terugdeinzen.
Ik weet zeker dat God mij zal helpen.
Ik loof en prijs het woord van God.
Ik loof en prijs het woord van de HERE.
Ik vertrouw op God en ken geen angst;
wat zou een mens mij kunnen aandoen?
Ik heb U geloften gedaan, o God.
Ik zal ze U terugbetalen met offers waarmee ik U zal loven en prijzen.
Want U hebt mij bevrijd van de dood, mij het leven teruggegeven.
U hebt mij weer in ere hersteld.
Nu mag ik weer leven voor Gods aangezicht
in Zijn licht, dat leven geeft.
1 Sam. 21:13-15
DAVID DOET ALSOF HIJ GEK IS. Daarom trok hij een idioot gezicht en deed alsof hij gek was! Hij
krabde aan de deuren en liet zijn speeksel langs zijn baard lopen, totdat koning Achis tegen zijn
mannen zei: "Waarom brengen jullie mij een waanzinnige? Die hebben we zelf al genoeg! Wat
moet ik met zo'n kerel in mijn huis?"
Psa. 34 - David dankt God voor Zijn bemoediging.
Een lied van David, gemaakt nadat hij zich bij Abimélech gedroeg als een krankzinnige, waardoor deze hem wegstuurde
en hij ontkwam.
Ik wil de HERE voortdurend prijzen;
mijn mond moet steeds overlopen van Zijn eer.
Mijn hele wezen beroemt zich op Hem;
laten allen die bij Hem horen, zich met mij verheugen.
Laten wij samen de HERE grootmaken
en Zijn naam eren en prijzen.
Toen ik de HERE zocht, heeft Hij mij geantwoord.
Hij heeft mij uit mijn vreselijke kwelling gered.
Wie op Hem ziet, straalt van vreugde
en kan Hem met blijdschap aanzien.
Ik was er zó ellendig aan toe, maar toen ik naar de HERE riep,
heeft Hij naar mij geluisterd. Hij verloste mij uit alle ellende.
De Engel van de HERE staat hen, die ontzag voor Hem hebben, altijd bij
en verlost hen.
Probeer het maar, dan zult u ontdekken hoe goed de HERE is.
Gelukkig is degene die bij Hem bescherming zoekt.
Heb diep ontzag voor de HERE, alle gelovigen!
Want wie Hem dienen, zullen nooit gebrek lijden.
Leeuwewelpen kunnen ontberingen doorstaan en honger lijden,
maar wie de HERE zoekt, komt niets tekort.
Kom maar, kinderen, en luister goed naar mij:
ik zal u leren wat het betekent ontzag te hebben voor de HERE.
Wie van u wil graag lang en gelukkig leven?
Wie wil wel elke dag genieten van al het moois?
Zorg er dan voor dat u nooit kwaadspreekt;
dat in uw mond geen bedrog wordt gevonden.
Houd u ver van de zonde en doe alleen wat goed is.
Zoek met uw hele hart naar alles wat vrede inhoudt.
De HERE laat voortdurend Zijn oog rusten op Zijn volgelingen;
Zijn oren horen elk hulpgeroep.
Maar de HERE keert Zich tegen hen die zondigen;
van hen wil Hij niets meer weten.
Wanneer Zijn kinderen roepen, luistert de HERE;
Hij bevrijdt hen uit elke moeilijke situatie.
De HERE is heel dicht bij mensen met groot verdriet;
Hij helpt hen die terneergeslagen zijn.
Vele zorgen en problemen kunnen de gelovigen treffen,
maar de HERE zal altijd voor uitredding zorgen.
Hij beschermt zijn gebeente;
er zal geen bot worden gebroken.
De ongelovige zal sterven door het onheil
en wie Gods kinderen haten, zullen daarvoor boeten.
De HERE bevrijdt Zijn volgelingen
en iemand, die bij Hem bescherming zoekt, zal niet worden gestraft.
1 Sam. 22:1,2 - Adullam
AANHANGERS KOMEN BIJEEN. Zo kon David Gath verlaten. Hij vluchtte naar de grot van
Adullam, waar zijn broers en andere familieleden hem al snel gezelschap kwamen houden. Ook
anderen kwamen daarheen, mensen die in moeilijkheden zaten, schulden hadden of gewoon
ontevreden waren. Uiteindelijk stond David aan het hoofd van ongeveer 400 man.
Psa. 142 - David bidt voor een toevluchtsoord.
Een leerzaam gedicht van David. Hij schreef dit gebed toen hij zich in de grot verborg.
Hardop roep ik naar de HERE
en ik smeek Hem naar mij te luisteren.
Ik stort mijn hele hart voor Hem uit;
al mijn ellende vertel ik Hem.
Als alles mij te veel wordt,
weet U hoe ik verder moet.
Men zet vallen voor mij
op het pad dat ik moet gaan.
Ik kijk naar rechts en zie uit naar hulp,
maar geen mens kijkt naar mij om.
Ik heb geen plek om weg te schuilen
en niemand vraagt hoe het met mij gaat.
HERE, ik roep naar U:
U bent de beste plaats om weg te schuilen.
U houdt mij in leven.
Luister naar mijn smeekgebed;
ik ben zo verzwakt.
Bevrijd mij van de vijanden die mij achtervolgen;
zij zijn veel sterker dan ik.
Leid mij uit deze diepe ellende,
dan zal ik Uw naam prijzen.
Als U mij redt, zullen oprechte mensen om mij heen komen staan.
1 Kron. 12:8-18 - Wildernis
STRIJDERS SLUITEN ZICH BIJ DAVID AAN. Ook vanuit de stam van Gad voegden zich befaamde
en moedige strijders bij David in de wildernis. Zij waren meesters met het schild en de speer en
werden 'mannen als leeuwen, snel als herten in de bergen' genoemd.
Ezer was hun aanvoerder,
gevolgd door Obadja, Eliab,
Mismanna, Jirmeja,
Attai, Eliël,
Johanan, Elzabad,
Jirmeja en Machbannai.
Al deze mannen waren legerofficieren; de zwakste van hen kon honderd man aan en de sterkste
duizend man. Eens, tijdens de jaarlijkse overstroming in de eerste maand van het jaar, staken zij
de Jordaan over en verdreven de bevolking uit de laaggelegen gebieden aan de oostelijke en
westelijke oever.
Ook vanuit Benjamin en Juda kwamen mannen naar David toe. Hij ging hen tegemoet en zei:
"Als u bent gekomen om mij te helpen, zijn wij vrienden; maar als u komt om mij te verraden aan
mijn vijanden terwijl ik onschuldig ben, dan moge de God van onze vaders u zien en u
veroordelen."
Toen kwam de Heilige Geest over Amasai, de leider van de Dertig, die antwoordde:
"Wij zijn de uwen, David.
Wij staan aan uw kant, zoon van Isaï.
Vrede, vrede zij u
en vrede voor allen die u helpen,
want uw God is bij u."
David nam deze hulp aan en benoemde hen tot commandanten in zijn leger.
1 Sam. 22:3-5 - Mizpa
OUDERS IN MOAB ACHTERGELATEN. Korte tijd later vertrok David naar Mizpa in Moab om de
koning van Moab te vragen of zijn ouders daar onder koninklijke bescherming mochten
verblijven, totdat hij wist wat God met hem voor had. David bracht hen bij de koning en zij bleven
in Moab gedurende de hele periode dat David in de grot woonde.
Op een dag vertelde de profeet Gad aan David dat hij de grot moest verlaten om terug te keren
naar Juda. David deed dat en trok naar het woud van Chereth.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- april
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen