6 april
David wordt koning
David moet op dit moment wel gemengde gevoelens over de toekomst hebben. Hij is duidelijk opgelucht omdat
hij nu bevrijd is van Sauls onophoudelijke bedreigingen, maar de verantwoordelijkheid rust nu op zijn
schouders. Zijn koningschap over heel Israël zal overigens zo'n zeven jaar later pas beginnen. Totdat de
conflicten onder de burgers zijn opgelost en hij door het hele volk wordt geaccepteerd, zal hij aanvankelijk
alleen over Juda moeten heersen.
De belangrijkste zet van David als koning over Israël is de inname en de bezetting van Jeruzalem, de stad die
tot op de dag van vandaag bekend staat als de Stad van David. Hij zal ook de gewijde ark van God naar die
stad terugbrengen en beginnen met de plannen voor de bouw van een permanente tempel. Vanwege al zijn
inspanningen wordt David door God ervan verzekerd dat hij en zijn familie gezegend zullen worden.
Aan het begin van dit verslag over deze eerste jaren zien we hoe David Gods leiding zoekt – een van de vele
karaktertrekken die David zo'n bijzonder leider voor Gods volk maken.
2 Sam. 2:1-4a (ca. 1011 v.C.)
DAVID KONING OVER JUDA. David vroeg daarna aan de HERE: "Zal ik teruggaan naar Juda?"
En de HERE antwoordde: "Ga."
"Naar welke stad moet ik gaan?" vroeg David.
"Naar Hebron", was het antwoord van de HERE.
Dus verhuisde David met zijn vrouwen Ahinoam en Abigaïl. Ook de mannen die bij hem waren,
gingen met hun gezinnen in Hebron wonen. Daar kwamen de leiders van Juda bij David en
zalfden hem tot koning over heel Juda.
2 Sam. 2:4b-7
VRIENDSCHAPPELIJK JEGENS MANNEN VAN JABES. Kort daarop hoorde David dat de mannen
van Jabes in Gilead Saul hadden begraven. Hij stuurde hun de volgende boodschap: "De HERE
zegene u omdat u zo trouw bent aan uw koning Saul en hem een waardige begrafenis hebt
gegeven. Moge de HERE, in ruil daarvoor, net zo trouw aan u zijn en u belonen met vele uitingen
van Zijn liefde! Ook ik zal goed voor u zijn om wat u hebt gedaan. Verlies de moed niet en wees
dapper, nu Saul dood is. Schaar u achter de stam van Juda, die mij als nieuwe koning heeft
gekozen."
2 Sam. 2:8-11 (ca. 1011 v.C.) - Mahanaïm
ISBOSETH KONING OVER ISRAEL. Maar Sauls opperbevelhebber Abner had Sauls zoon Isboseth
naar Mahanaïm meegenomen en hem daar tot koning gekroond. Zijn gebied omvatte Gilead,
Aschurië, Jizreël, Efraïm, de stam van Benjamin en de rest van Israël.
Isboseth was op dat moment veertig jaar oud. Hij regeerde Israël twee jaar vanuit Mahanaïm,
terwijl David vanuit Hebron zeven en een half jaar regeerde over de stam van Juda.
2 Sam. 2:12-17 - Gibeon
BURGEROORLOG BREEKT UIT. Op een dag trok een deel van Isboseths leger onder leiding van
Abner vanuit Mahanaïm naar Gibeon. Davids legeraanvoerder Joab, de zoon van Zeruja, ging
hem met een troepenmacht tegemoet. Zij ontmoetten elkaar bij de bron van Gibeon, waar zij aan
weerszijden van de bron halt hielden.
Toen zei Abner tegen Joab: "Laten we onze jonge mannen een zwaardgevecht laten houden!"
Dat leek Joab een goed idee. Uit beide partijen werden twaalf mannen gekozen die het dodelijke
spel moesten gaan spelen. Ieder van hen greep de tegenstander bij de haren en stak hem met
het zwaard in de zij. Allen werden op die manier gedood. Sinds die tijd heet die plaats bij Gibeon
het Zwaardenveld.
Daarna barstte het gevecht tussen de twee legers los en tegen het einde van die dag werd het
duidelijk dat Abner en de mannen van Israël het moesten afleggen tegen Joab en de troepen van
David.
2 Sam. 2:18-23
Joabs broers Abisaï en Asaël streden ook mee. Asaël kon heel hard lopen en zette de
achtervolging in op de vluchtende Abner. Niets kon hem tot staan brengen. Hij wilde maar één
ding: Abner achterhalen. Toen Abner omkeek en hem zag naderen, riep hij hem toe: "Bent u dat,
Asaël?"
"Ja", riep hij terug, "ik ben het."
"Achtervolg één van de anderen", waarschuwde Abner. Asaël wilde echter niet luisteren en bleef
doorlopen.
Opnieuw riep Abner: "Ga hier weg. Ik kan uw broer Joab niet meer onder ogen komen als ik u
moet doden!"
Maar hij weigerde weg te gaan, daarom stak Abner hem met het botte eind van zijn speer in de
buik. De speer doorboorde zijn lichaam en kwam er van achteren weer uit. Asaël zakte in elkaar
en stierf. Ieder die er langs kwam, bleef stilstaan.
2 Sam. 2:24-29
Toen zetten Joab en Abisaï de achtervolging op Abner in. De zon ging al onder toen zij
aankwamen bij de heuvel Amma, die vlakbij Giach lag, langs de weg naar de woestijn van
Gibeon. Abners strijders van de stam van Benjamin hergroepeerden zich op de top van die
heuvel.
Abner schreeuwde Joab toe: "Moeten onze zwaarden elkaar voor altijd blijven doden? Wanneer
zegt u eindelijk uw mensen dat zij moeten ophouden hun broeders te achtervolgen?"
Joab riep terug: "Ik zweer bij God dat wij vanmorgen de achtervolging al zouden hebben
gestaakt, als u dit eerder had gezegd."
Vervolgens blies hij op zijn trompet. Dat was voor zijn mannen het teken de achtervolging te
staken.
Die nacht trokken Abner en zijn mannen zich terug door het dal van de Jordaan, staken de rivier
over en trokken verder tot zij bij Mahanaïm aankwamen.
2 Sam. 2:30-3:1
Joab en zijn mannen gingen eveneens terug naar huis en toen hij zijn gesneuvelden telde,
merkte hij dat naast Asaël slechts negentien mannen gedood waren. Maar onder Abners mannen
waren 360 doden gevallen, allemaal Benjaminieten. Joab en zijn mannen namen Asaëls lichaam
mee naar Bethlehem en begroeven hem naast zijn vader. Daarna trokken zij de hele nacht door
en kwamen bij het aanbreken van de morgen in Hebron aan. Deze strijd vormde het begin van
een langdurige oorlog tussen de volgelingen van Saul en David. Davids positie werd steeds
sterker, terwijl die van de nakomelingen van Saul steeds zwakker werd.
2 Sam. 3:2-5, 1 Kron. 3:1-4a - Hebron
DAVIDS ZONEN IN HEBRON. David kreeg in Hebron diverse zonen.
De oudste was Amnon, ter wereld gebracht door Ahinoam.
Abigaïl was de moeder van zijn tweede zoon, Kileab.
De derde zoon was Absalom van zijn vrouw Maächa, de dochter van koning Talmai van
Gesur.
Haggith bracht de vierde zoon, Adonia, ter wereld
en daarna baarde Abital de vijfde zoon Sefatja.
Jithream was de zesde en zijn moeder heette Egla.
2 Sam. 3:6-11 (ca. 1004 v.C.)
ISBOSETH MAAKT ABNER BOOS. Terwijl de oorlog voortduurde, werd Abner steeds invloedrijker
onder de volgelingen van Saul. Hij misbruikte zijn positie om met Rizpa, één van Sauls
bijvrouwen, te slapen. Toen Isboseth hem hiervoor ter verantwoording riep, was Abner woedend.
"Ben ik soms een Judeese hond, dat ik zo word behandeld?" schreeuwde hij. "Is dit mijn beloning
na alles wat ik voor uw vader en u heb gedaan, door u niet aan David te verraden: mij
lastigvallen over de één of andere vrouw? God mag mij vervloeken als ik niet alles zal doen om
uw hele koninkrijk, van Dan tot Berséba, van u af te nemen en aan David te geven, precies zoals
de HERE het hem heeft voorspeld." Isboseth durfde niets terug te zeggen, omdat hij bang was
voor Abner.
2 Sam. 3:12,13
ABNER BIEDT BONDGENOOTSCHAP AAN. Daarna stuurde Abner boodschappers naar David:
"Sluit een overeenkomst met mij, dan zal ik alles doen om te zorgen dat u heel Israël in bezit
krijgt."
"Goed", zei David, "maar er komt geen overeenkomst voordat u mijn vrouw Michal hebt
teruggebracht."
2 Sam. 3:14-16
DAVID KRIJGT MICHAL TERUG. Daarna stuurde David dezelfde boodschap naar Isboseth: "Geef
mij mijn vrouw Michal terug, want ik heb haar gekocht met de voorhuiden van honderd
Filistijnen."
Daarom haalde Isboseth haar weg bij haar man Palti. Deze volgde Michal tot Bahurim terwijl hij
huilde van verdriet. Toen zei Abner tegen hem: "U kunt nu beter naar huis gaan." Dat deed hij
toen.
2 Sam. 3:17-19
ABNER ARRANGEERT HERENIGING. Intussen overlegde Abner met de leiders van Israël en hij
herinnerde hen eraan dat zij David al een lange tijd als koning wilden hebben. "Daarvoor bestaat
nu de kans", zei hij tegen hen. "Want de HERE heeft gezegd: 'Door David zal Ik mijn volk van de
Filistijnen en al hun andere vijanden redden."
Abner sprak ook met de leiders van de stam Benjamin, waarna hij in Hebron David verslag deed
over de vooruitgang die hij had geboekt in de besprekingen.
2 Sam. 3:20,21
ONTMOETING TUSSEN ABNER EN DAVID. Twintig mannen vergezelden hem en David bood hun
een feestelijke maaltijd aan. Bij zijn vertrek beloofde Abner David: "Ik ga op weg om alle
Israëlieten voor u bijeen te roepen; dan zullen zij een verdrag met u sluiten en zult u koning over
heel Israël worden, zoals u al zolang hebt gewild." Daarop liet David Abner ongehinderd
vertrekken.
2 Sam. 3:22-27
JOAB NEEMT WRAAK OP ABNER. Maar toen Abner net was vertrokken, keerde Joab met een deel
van Davids troepen terug van een strooptocht die hun veel buit had opgeleverd. Toen Joab
hoorde dat Abner kort tevoren de koning had bezocht en ongehinderd weer was vertrokken,
spoedde hij zich naar de koning en vroeg hem boos: "Wat hebt u nu gedaan? Waarom hebt u
Abner zomaar weg laten gaan? U weet heel goed dat hij hier kwam spioneren."
Joab stuurde daarop boodschappers achter Abner aan om hem te zeggen dat hij moest
terugkomen. Zij haalden hem in bij de bron Sira en hij ging met hen mee terug. David wist hier
echter niets van. Toen Abner bij Hebron aankwam, nam Joab hem bij de stadspoort terzijde alsof
hij hem onder vier ogen wilde spreken. Hij trok echter een dolk en doodde hem uit wraak voor de
dood van zijn broer Asaël.
2 Sam. 3:28-39
DAVID BOOS EN VERDRIETIG. Toen David dit hoorde, verklaarde hij: "Ik zweer bij de HERE dat ik
en mijn koninkrijk onschuldig zijn aan deze misdaad tegen Abner. Joab en zijn familie zijn de
schuldigen. Zijn familieleden zullen aan allerlei vreselijke ziekten lijden, de hongerdood sterven of
in een gevecht het leven laten."
Zo doodden Joab en zijn broer Abisaï Abner om wraak te nemen voor de dood van hun broer
Asaël in de slag bij Gibeon.
David zei tegen Joab en allen die bij hem waren: "Scheur uw kleren en kleedt u in zakken; we
moeten rouwen om Abner." En koning David liep achter de baar naar de begraafplaats. Zij
begroeven Abner in Hebron. De koning en alle aanwezigen huilden toen zij bij het graf stonden.
"Als een goddeloze kwam Abner aan zijn einde",
klaagde de koning.
"Uw handen waren niet vastgebonden,
uw voeten waren niet geboeid.
U werd vermoord als slachtoffer van een gemene samenzwering."
En opnieuw huilden alle aanwezigen om hem.
David at de hele dag van de begrafenis niets en iedereen smeekte hem iets te eten. Maar David
zwoer dat hij niets zou eten tot de zon was ondergegaan.
Deze houding van de koning sprak zijn onderdanen erg aan; zij hadden bewondering voor alles
wat hij deed! Zo werd het voor het hele volk, zowel Israël als Juda, duidelijk dat David op geen
enkele manier verantwoordelijk was voor Abners dood.
David zei tegen zijn naaste dienaren: "Israël heeft vandaag een groot leider verloren. Ik voel me
nu niet geroepen om Joab en Abisaï aan te pakken omdat ik nog maar net koning ben. Moge de
HERE hun misdaden vergelden."
2 Sam. 4:1-3,5,6
ISBOSETH VERMOORD. Het nieuws van Abners dood in Hebron bracht koning Isboseth in grote
verwarring. Hij en zijn onderdanen waren verlamd door angst. Het bevel over het leger van Israël
kwam nu in handen van de broers Baëna en Rechab. Zij waren de leiders van koning Isboseths
overvalcommando's en zonen van Rimmon, die uit Beëroth in Benjamin kwam. Mensen uit
Beëroth worden beschouwd als Benjaminieten, ook al vluchtten zij indertijd naar Gitthaim, waar
zij nu nog wonen.
Rechab en Baëna kwamen op een middag bij het huis van koning Isboseth. Deze hield net een
middagslaapje. Zij gingen het huis binnen en deden net alsof zij een zak tarwe wilden halen. Zij
slopen naar zijn slaapkamer, vermoordden hem en hakten zijn hoofd af.
2 Sam. 4:7-12
MOORDENAARS GEEXECUTEERD. Zij vluchtten die nacht de woestijn in en wisten zo te
ontsnappen. Het hoofd van Isboseth namen zij mee. In Hebron aangekomen, lieten zij het hoofd
aan David zien. "Kijk!" zeiden zij. "Hier is het hoofd van Sauls zoon Isboseth, die probeerde u te
doden. Vandaag heeft de HERE u wraak gegeven op Saul en zijn hele familie!"
Maar David antwoordde: "Ik zweer bij de HERE, Die mij van mijn vijanden redde, dat toen
iemand mij vertelde: 'Saul is dood', en daarbij dacht dat hij mij goed nieuws bracht, ik hem heb
gedood. Zo beloonde ik hem voor zijn 'goede bericht'. Dus wat moet ik dan wel doen met zulke
goddeloze mannen, die een goede man doden die thuis op zijn bed ligt te slapen! Zou ik die niet
zéker ter dood veroordelen?"
Daarom gaf David zijn mannen opdracht hen te doden. Dat deden zij onmiddellijk. Zij hakten hun
handen en voeten af en hingen hun lichamen bij de vijver in Hebron. Isboseths hoofd begroeven
zij in Abners graf in Hebron.
2 Sam. 5:1-3, 1 Kron. 11:1-3 (ca. 1004 v.C.) - Hebron
DAVID KONING OVER ISRAEL. De leiders van Israël kwamen bij David in Hebron en zeiden: "Wij
zijn uw bloedeigen broeders. Zelfs toen Saul nog koning was, was u degene die onze legers
aanvoerde in de strijd en ook weer veilig terugbracht. De HERE, onze God, heeft u gezegd: 'U
zult de herder van mijn volk Israël zijn. U zult zijn koning zijn."
Voor de ogen van de HERE sloot David toen een verbond met hen en zij zalfden hem tot koning
van Israël, precies zoals de HERE het Samuël had opgedragen.
2 Sam. 5:4,5, 1 Kon. 2:11,3:4b,29:26,27
VERSLAG VAN DAVIDS HEERSCHAPPIJ. David was dertig jaar toen hij koning werd. Eerst
regeerde hij zeven en een half jaar vanuit Hebron over Juda. Daarna regeerde hij 33 jaar in
Jeruzalem over Israël en Juda. In totaal was hij dus veertig jaar aan de macht.
1 Kron. 12:23-40
STRIJDERS DIE DAVID TOT KONING UITROEPEN. Hier volgt een opsomming van de mannen die
zich in Hebron bij David voegden. Zij wilden allemaal dat David koning zou worden in plaats van
Saul, precies zoals de HERE had voorzegd.
Uit Juda kwamen 6800 mannen, gewapend met schilden en speren.
Van de stam van Simeon kwamen 7100 ervaren strijders.
Van de Levieten 4600. Van de priesters (de nakomelingen van Aäron) kwamen 3700
manschappen, onder leiding van Jehojada. Ook Zadok kwam, een jongeman met veel moed,
samen met 22 familieleden, allemaal officieren.
Van Sauls eigen stam Benjamin kwamen 3000 mannen. Het grootste gedeelte van die stam
was tot dan toe trouw gebleven aan Saul.
Van de stam van Efraïm meldden zich 20.800 uitstekende manschappen. Ieder van hen
genoot een voortreffelijke reputatie in zijn eigen familie.
Van de stam van Manasse werden 18.000 mannen gestuurd om ervoor te zorgen dat David
koning werd.
Van de stam van Issaschar kwamen 200 stamleiders met hun familieleden. Deze mannen
begrepen de tekenen van de tijd en hadden een goed inzicht in de koers die Israël in de
toekomst moest volgen.
Van de stam van Zebulon kwamen 50.000 goed getrainde mannen; zij waren uitstekend
bewapend en volkomen trouw aan David.
Van de stam van Naftali kwamen duizend officieren en 37.000 manschappen, uitgerust met
schilden en speren.
Van de stam van Dan kwamen 28.600 manschappen, allemaal klaar om zich in de strijd te
werpen.
Van de stam van Aser kwamen 40.000 geoefende en gevechtsklare mannen.
Vanaf de overkant van de Jordaan (waar de stammen van Gad, Ruben en Manasse
woonden) kwamen 120.000 manschappen, uitgerust met alle soorten wapens.
Al deze mannen kwamen in marsorde naar Hebron met als enige doel David koning van Israël te
maken. In feite heerste in heel Israël eensgezindheid daarover. Drie dagen lang was er feest en
aten en dronken zij met David, want men was voorbereid op de komst van al deze
manschappen. Mensen uit de omgeving en uit de streken van Issaschar, Zebulon en Naftali
brachten met behulp van ezels, kamelen, muilezels en ossen voedsel naar Hebron. Grote
hoeveelheden meel, vijgenkoeken, rozijnenkoeken, wijn, olie, vee en schapen werden voor de
feestelijkheden aangevoerd, want alle mensen in het hele land waren blij.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- april
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen