Thuis >> 25 oktober
25 oktober
De opkomst van oppositie
Deze confrontatie is slechts de eerste van vele die tussen Jezus en de religieuze leiders van deze tijd zullen
plaatsvinden. Door aan te geven dat Hij het Goddelijke gezag heeft om zonden te vergeven, ontlokt Jezus
onmiddellijk een reactie aan de godsdienstleraren en de Farizeeërs. Omdat zij correct geloven dat alleen God
zonden kan vergeven, wijzen zij de mogelijkheid af dat Jezus Zelf God is en concluderen zij dat Hij zich
schuldig maakt aan godslastering.
Naast de geschreven wet die hen via Mozes werd gegeven, aanvaarden de Farizeeërs de mondelinge tradities
van de rabbijnen als even gezaghebbend, ook al zijn deze tradities uitgegroeid tot een hoogst ritualistische
verzameling van religieuze plichtplegingen. Wanneer Jezus en Zijn discipelen enkele van deze regels
overtreden, zijn de Farizeeërs dan ook zwaar beledigd. Met behulp van twee gelijkenissen vertelt Jezus hen
dat hun systeem van religieuze verplichtingen gewoonweg geen vervangingsmiddel is voor de ware
rechtschapenheid die God altijd al heeft vereist.
Johannes beschrijft alleen maar een korte reis naar Jeruzalem, waar Jezus “een van de Joodse feesten”
bijwoont. Ook al wordt de precieze aard van het feest niet genoemd, toch zijn er sterke aanwijzingen dat het
gaat om het Paschafeest van het jaar 28 (sommigen denken dat dit het Pinksterfeest of het Feest der
Tabernakels was). In Jeruzalem wordt Jezus opnieuw bekritiseerd, dit keer omdat Hij een man geneest op
Sabbat, de dag waarop niet gewerkt mag worden. Als er ooit een perfect voorbeeld is geweest van de dwaling
van het legalisme, dan is dit het wel. Het incident roept enkele fundamentele vragen op: wat is belangrijk, de
wet zelf of alleen de interpretatie van de wet? Onder welke omstandigheden mag de letter van de wet
genegeerd worden ten gunste van hogere belangen die overeenstemmen met de geest van de wet? Is de wet
van Mozes volgens Jezus bindend voor Zijn discipelen? Deze zeer goede vragen dwalen blijkbaar door de
hoofden van de religieuze gevestigde orde.
Ondanks de toenemende oppositie gaat Jezus verder met Zijn onderricht en het verrichten van wonderen,
maar toch bijna altijd zonder veel fanfare. Alsof Hij hiermee de urgentie van Zijn zending in het aangezicht van
deze oppositie wil benadrukken, benoemt Jezus twaalf discipelen als speciaal gekozen apostelen om Hem in
Zijn bediening bij te staan. Met hun steun trekt Jezus zelfs nog grotere menigten aan uit het gewone volk.
Mat. 9:9, Mar. 2:13,14, Luk. 5:27,28, - Galilea
MATTEUS (LEVI) GEROEPEN. Jezus ging weer naar het meer. De mensen liepen met Hem mee
en luisterden naar wat Hij te zeggen had. Hij kwam langs een tolhuis. De tolontvanger was Levi,
de zoon van Alfeüs. Hij zat voor het huis. "Kom", zei Jezus tegen hem, "ga met Mij mee." Levi
stond meteen op en ging met Hem mee.
Mat. 9:10-13, Mar. 2:15-17, Luk. 5:29-32
MET ZONDAARS ETEN. Lk Enige tijd later organiseerde Levi een grote feestmaaltijd ter ere van
Jezus. Onder de genodigden waren ook veel tolontvangers. Mt De Farizeeërs zagen dat.
"Waarom gaat uw meester met dat soort mensen om?" vroegen zij aan Zijn discipelen.
"Omdat gezonde mensen geen dokter nodig hebben, maar zieke wel!" antwoordde Jezus. "Ga
weg. Houd voortaan rekening met wat de profeet Hosea heeft gezegd: 'God wil uw offers en
geschenken niet! Waar het Hem om gaat, is dat u met andere mensen meeleeft.' Ik ben naar de
aarde gekomen om slechte mensen bij God terug te brengen en niet om Mij bezig te houden met
mensen die het zo goed met zichzelf hebben getroffen."
Mat. 9:14-17, Mar. 2:18-22, Luk. 5:33-39
DISCIPELEN VASTEN NIET. Zij hadden ook kritiek dat Jezus' discipelen gewoon aten en dronken
in plaats van te vasten en te bidden. "Wat een verschil met de discipelen van Johannes de Doper
en die van ons!" zeiden zij.
Jezus vroeg: "Moeten gelukkige mensen vasten? Wilt u dat de bruiloftsgasten het heerlijke eten
weigeren, terwijl de bruidegom nog bij hen is? Maar er komt een dag dat de bruidegom gedood
zal worden. Dan zullen ze niet willen eten."
Om duidelijk te maken wat Hij precies bedoelde, gaf Hij hun dit voorbeeld: "Men knipt toch niet
een stuk uit een nieuwe jas om een oude mee te verstellen? Dat zou zonde zijn van die nieuwe
jas. En de oude jas zou er toch niet mee gemaakt kunnen worden, omdat de nieuwe stof zou
gaan krimpen. Zowel de oude jas als de nieuwe lap zouden scheuren. Men doet ook geen jonge
wijn in oude leren zakken. Want door het gisten van de jonge wijn zou het oude, stugge leer gaan
scheuren. Zowel de oude zakken als de jonge wijn zouden verloren gaan. Nee, jonge wijn hoort
in nieuwe zakken. Als iemand van de oude wijn heeft gedronken, wil hij de nieuwe niet eens
proeven. Hij vindt de oude goed genoeg."
Joh. 5:1-9 - Jeruzalem (Tweede Paschafeest, april, 28 n.C.)
GENEZING BIJ BAD VAN BETHESDA. Jezus ging enige tijd later terug naar Jeruzalem om een van
de Joodse feesten bij te wonen. Bij de Schaapspoort in Jeruzalem was de vijver Bethesda met
vijf zuilengalerijen. In die zuilengalerijen lagen talloze zieke mensen, zoals blinden, lammen en
kreupelen, te wachten tot het water in beweging zou komen. Want van tijd tot tijd raakte een
engel uit de hemel het water aan. Wie dan het eerst in het water stapte werd genezen, wat voor
ziekte hij ook had. Er lag ook een man die al 38 jaar ziek was. Jezus zag hem daar liggen en wist
dat hij al heel lang ziek was. Hij vroeg: "Wilt u gezond worden?"
De zieke man antwoordde Hem: "Ja, Here, maar ik heb niemand die mij het bad inhelpt als het
water in beweging komt. En als ik het alleen probeer, ben ik altijd te laat."
Jezus zei tegen hem: "Sta op! Pak uw matras en loop!" De man werd direct gezond. Hij pakte
zijn matras op en liep!
Joh. 5:10-15
GENEZEN MAN ONDERVRAAGD. Maar het was die dag sabbat. Daarom zeiden de Joden tegen
de man die net genezen was: "Het is sabbat! Dan mag u die matras niet dragen."
Hij antwoordde: "De Man die mij genezen heeft, zei dat ik mijn matras moest oppakken en
lopen."
"Wie was dat?" vroegen zij.
De man wist het niet, omdat Jezus ongemerkt was weggegaan toen de mensen van alle kanten
kwamen aanlopen.
Later ontmoette Jezus hem in de tempel en zei tegen hem: "Nu u gezond bent geworden, wil Ik u
dit nog zeggen: zondig niet meer, want anders zal u iets ergers overkomen." De man verliet de
tempel en vertelde de Joden dat Jezus hem had genezen.
Joh. 5:16-29
WEDEROPSTANDING EN LEVEN. Omdat Jezus dat op de sabbat had gedaan, wilden de Joden
Hem straffen. Maar Jezus verdedigde Zich met de woorden: "Mijn Vader werkt voortdurend en Ik
dus ook." Omdat Hij dat gezegd had, wilden zij Hem doden. Hij had niet alleen iets gedaan wat
volgens hen op de sabbat niet mocht; Hij had nu ook nog God Zijn eigen Vader genoemd.
Daarmee beweerde Hij dus aan God gelijk te zijn.
"Het is waar wat Ik zeg", zei Jezus. "De Zoon kan niets uit Zichzelf. Hij doet alleen wat Zijn Vader
Hem voordoet. In feite doet de Zoon hetzelfde als Zijn Vader. De Vader houdt van de Zoon en
laat Hem steeds zien wat Hij doet. De Vader zal Hem nog grotere dingen laten doen. U zult uw
ogen nauwelijks kunnen geloven. Zoals de Vader de doden levend maakt, zo zal ook de Zoon
levend maken wie Hij wil. De Vader spreekt geen oordeel uit, maar heeft Zijn Zoon opgedragen
in Zijn plaats recht te spreken. Daarom moet iedereen even veel eer geven aan de Zoon als aan
de Vader. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, Die Hem gestuurd heeft.
Het is zoals Ik zeg: Wie naar mijn woorden luistert en gelooft in Hem Die Mij gestuurd heeft, heeft
eeuwig leven. Zo iemand wordt niet veroordeeld, maar is overgeplaatst uit de dood in het leven.
Geloof Mij: Er komt een tijd dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen. Die tijd is
er nu al. Wie naar de Zoon van God luisteren, zullen leven. De Vader heeft leven in Zichzelf. Hij
heeft deze macht ook aan Zijn Zoon gegeven, zodat Hij ook leven in Zichzelf heeft. Ook gaf Hij
Hem de macht om recht te spreken over de mensen omdat Hij de Mensenzoon geworden is.
Verbaas u niet hierover. Eens zullen alle doden Zijn stem horen. Dan zullen zij uit hun graf
opstaan en wie het goede hebben gedaan, zullen leven. Maar wie het slechte hebben gedaan,
zullen veroordeeld worden.
Joh. 5:30-47
JEZUS BESPREEKT ZIJN GEZAG. Ik kan niets uit Mijzelf doen. Ik oordeel zoals God het Mij zegt.
Mijn oordeel is eerlijk en rechtvaardig. Het gaat Mij niet om wat Ik wil maar om wat God wil, want
Hij heeft Mij gestuurd.
Als Ik iets over Mijzelf zeg, is dat niet geloofwaardig. Maar God getuigt van Mij dat Ik de waarheid
spreek. Ik weet dat Hij gelijk heeft.
Jullie hebben mensen naar Johannes de Doper gestuurd om te horen wat hij zei. En hij heeft
niets dan de waarheid gesproken. Nu heb Ik het getuigenis van een mens niet nodig. Ik herinner
u er alleen maar aan, omdat Ik wil dat u gered wordt en zult leven. Johannes was een helder
schijnende lamp en u hebt een korte tijd van dat licht genoten.
Maar Ik heb een getuigenis dat meer waarde heeft dan dat van Johannes. Denk eens aan de
wonderen die de Vader Mij laat doen. Die zijn het bewijs dat Hij Mij gestuurd heeft. Daarmee is
Hij mijn getuige, hoewel u Hem nog nooit hebt gezien of gehoord. Wat de Vader zegt, bereikt u
niet werkelijk. Want u gelooft Mij niet, hoewel Ik door Hem gestuurd ben. U leest in de boeken
van Mozes en de profeten omdat u denkt daarin eeuwig leven te vinden. Al die boeken getuigen
over Mij. En toch wilt u niet bij Mij komen om eeuwig leven te vinden.
Eer van mensen vind Ik niet belangrijk, omdat Ik weet hoe u bent: u hebt de liefde van God niet
in u. Ik ben gekomen om mijn Vader te vertegenwoordigen en u ontvangt Mij niet. Maar wie uit
zichzelf komt, zult u wel ontvangen. U vindt het zo belangrijk wat de mensen van u zeggen, dat u
vergeet dat het erom gaat wat God van u denkt. Daarom kunt u niet in Mij geloven.
Denk maar niet dat Ik u bij de Vader zal aanklagen. Dat doet Mozes, op wie u uw hoop gevestigd
hebt. Maar u hebt hem niet echt geloofd. Anders zou u Mij ook geloven. Mozes heeft immers
geschreven dat Ik zou komen? Als u niet gelooft wat hij heeft geschreven, hoe zult u dan geloven
wat Ik zeg?"
Mat. 12:1-8, Mar. 2:23-28, Luk. 6:1-5 - Galilea
AREN PLUKKEN OP SABBAT. Mt In die tijd wandelde Jezus eens op een sabbat met Zijn discipelen
door de korenvelden. De discipelen kregen honger, plukten wat aren af en aten de graankorrels
op. Enkele Farizeeërs zagen het en zeiden verontwaardigd: "Kijk eens, Uw discipelen doen iets
wat niet mag. Zij oogsten op de sabbat."
Maar Jezus antwoordde: "Hebt u niet gelezen wat koning David deed, toen hij en zijn vrienden
honger kregen? Hij ging Gods tempel binnen, haalde het heilige brood en at het samen met zijn
vrienden op. Dat mocht ook niet, want dat brood is alleen voor de priesters bestemd. En hebt u
niet in de wet van Mozes gelezen dat de priesters op de sabbat in de tempel mogen werken?
Maar Ik zeg u: Hier staat iemand die meer is dan de tempel! Er is geschreven: 'Het gaat God niet
om uw offers en geschenken. Hij wil dat u met andere mensen meeleeft en hen helpt.' Als u
begreep wat daarmee wordt bedoeld, zou u geen onschuldige mensen hebben veroordeeld. Mk
De sabbat is een dag om de mensen rust te geven en niet een dag om hen te dwingen niets te
doen. Als Mensenzoon beslis Ik wat op de sabbat mag, want Ik kom van God."
Mat. 12:9-14, Mar. 3:1-6, Luk. 6:6-11
GENEZEN OP SABBAT. Lk Op een andere sabbat, toen Hij in de synagoge was en de mensen over
God vertelde, zat daar ook een man met een lamme, verschrompelde rechterhand. De
godsdienstleraars en Farizeeërs hielden Jezus goed in het oog. Want als Hij deze ongelukkige
man nu, dus op de sabbat, zou genezen, zouden zij een reden hebben Hem aan te klagen. Mt De
Farizeeërs vroegen Hem: "Mag men op de sabbat iemand genezen?" Zij hoopten dat Hij "Ja" zou
zeggen. Dan zouden zij een reden hebben om Hem gevangen te nemen.
Maar Jezus antwoordde: "Als u maar één schaap had en het zou op de sabbat in een put vallen,
wat zou u dan doen? Het eruit halen natuurlijk! Is een mens niet veel meer waard dan een
schaap? Het is dus toegestaan op de sabbat goed te doen." Mk Jezus riep de man naar voren.
"Mag men op de sabbat iemand helpen?" vroeg Hij aan de Farizeeërs. "Of moet je hem in de kou
laten staan? Is het een dag om mensen te redden of een dag om te doden?"
Zij zeiden niets. Jezus keek boos om Zich heen. Wat een harde kerels waren dit! Het deed Hem
pijn dat zij zo onverschillig waren voor de ellende van andere mensen. Tegen de ongelukkige
man zei Hij: "Steek uw hand uit." De man deed het en zijn hand werd op slag weer gezond! De
Farizeeërs liepen meteen de synagoge uit en gingen naar de leden van de partij van Herodes om
met hen te overleggen hoe zij Jezus uit de weg konden ruimen.
Mat. 12:15-21, Mar. 3:7-12 - Bij het meer
JEZUS GENEEST ANDEREN. Mk Jezus ging met Zijn discipelen naar het meer. Er liepen heel veel
mensen achter hen aan. Die kwamen uit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea, van de andere kant
van de Jordaan, en ook uit de omgeving van Tyrus en Sidon. De dingen die Hij deed, waren wijd
en zijd bekend geworden. Een grote menigte mensen kwam naar Hem toe om Hem met eigen
ogen te zien. Jezus zei tegen Zijn discipelen dat zij een boot in de buurt moesten houden voor
het geval de menigte te veel zou opdringen. Ieder die iets mankeerde, probeerde Hem aan te
raken. Het was een grote volksoploop, want er werden die dag velen door Hem genezen.
Wanneer mensen met boze geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem op de grond en
schreeuwden: "U bent de Zoon van God!" Maar Hij zei telkens weer dat zij niet mochten zeggen
wie Hij was. Mt Dat was in overeenstemming met wat de profeet Jesaja had gezegd:
"Let op mijn knecht. Kijk naar de man die Ik heb uitgekozen.
Ik houd van Hem. Hij is mijn oogappel.
Ik zal mijn Geest op Hem leggen
en hij zal rechtspreken over de volken.
Hij zal niet vechten of schreeuwen.
Op straat zal niemand Zijn stem horen.
Hij zal de gewonde niet verbrijzelen
en ook een klein sprankje hoop zal Hij niet uitdoven.
Hij zal het recht doen overwinnen.
En de hoop van de hele wereld zal op Hem gevestigd zijn."
Mar. 3:13-19, Luk. 6:12-16 - Heuvels bij het meer
JEZUS BENOEMT TWAALF APOSTELEN. Korte tijd daarna ging Hij de bergen in om te bidden. Hij
bad de hele nacht tot God. Tegen de morgen riep Hij Zijn volgelingen bij Zich en koos er twaalf
uit die Zijn discipelen zouden worden. 'Apostelen' noemde Hij hen ook wel. Het waren Simon (die
Hij voortaan Petrus noemde) en diens broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus,
Bartholomeüs, Mattheüs, Thomas, Jakobus (de zoon van Alfeüs), Simon de Zeloot, Judas (de
zoon van Jakobus) en Judas Iskariot (die Hem later zou verraden).
Luk. 6:17-19
GROTE MENIGTE VERZAMELT ZICH. Zij daalden af naar een vlak gedeelte, waar vele volgelingen
van Jezus hen omringden. Van alle kanten waren de mensen toegestroomd om naar Hem te
luisteren en door Hem te worden genezen. Zij kwamen helemaal uit Judea, Jeruzalem en uit de
streek van Tyrus en Sidon aan de Middellandse Zee. Uit vele mensen joeg Hij boze geesten
weg. Iedereen probeerde Hem aan te raken, omdat een geweldige kracht van Hem uitging. Hij
maakte ze allemaal beter.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- oktober
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen