Thuis >> 13 december
13 december
De reis naar Rome
Het moment nadert waarop Paulus naar Rome gezonden zal worden om zich op de keizer, Caesar, te
beroepen. Paulus wordt onder toezicht geplaatst van een Romeins officier, Julius genaamd, en wordt vergezeld
door Lukas en Aristarchus, een broeder in de Heer uit Thessalonica. Wat nu volgt is het verslag van Lukas over
hun bijna rampzalige reis van Caesarea naar Rome. Nadat zij Caesarea verlaten hebben, reizen zij eerst in
noordelijke richting langs de Syrische kust naar Sidon, dan in westelijke richting langs de zuidkust van het
huidige Turkije, langs de oude provincies Cilicië en Pamfylië, naar de havenstad Myra in Lycië.
In Myra gaat het gezelschap aan boord van een Egyptisch schip dat met goederen en 276 mensen naar Italië
zal varen. Ondanks een waarschuwing van Paulus dat er problemen op komst zijn, besluit de bemanning uit te
varen. Maar al snel hebben ze problemen voor de oostkust van het eiland Kreta. Wanneer zij proberen om de
haven van Phoenix, aan de westkust, veilig te bereiken, wordt het schip door een twee weken durende storm
uit zijn koers geblazen en breekt het uiteindelijk in stukken vlakbij het kleine eiland Malta, ten zuiden van Sicilië.
Door Gods genade overleven alle opvarenden het avontuur. Gedurende de volgende drie maanden werkt
Paulus onder de Maltezers en geneest hij een groot aantal zieken. Wanneer de omstandigheden weer geschikt
zijn om uit te varen, vertrekt de groep naar Italië, dit keer op een ander Egyptisch schip dat in de haven van
Malta gelegen heeft in afwachting van het einde van de winterstormen. De rest van de reis blijkt gelukkig
zonder verdere voorvallen te verlopen en Lukas beschrijft de warme ontvangst die de reizigers mogen genieten
van de broeders in Italië.
Hand. 27:1-8 - Vertrek uit Caesarea (ca. 60 n.C.)
VAN CAESAREA NAAR KRETA. Toen besloten was dat wij naar Italië zouden varen, werden Paulus
en enkele andere gevangenen aan een Romeins officier toevertrouwd. Hij heette Julius en was
lid van het keurkorps van de keizer. Wij gingen aan boord van een schip uit Adramyttium, dat een
reis langs de havens van Asia zou maken. Aristarchus, een Macedoniër uit Thessalonica, was
ook bij ons.
De volgende dag legden wij in Sidon aan. Julius was erg aardig voor Paulus en gaf hem
toestemming naar zijn vrienden in de stad te gaan om daar wat op verhaal te komen. Toen wij de
haven van Sidon uitvoeren, hadden we de wind tegen. Daarom zetten wij koers naar het noorden
en zeilden om Cyprus heen, langs Cilicië en Pamfylië, naar Myra in de provincie Lycië. Daar
vond de officier een Alexandrijns schip, dat naar Italië zou varen en bracht ons aan boord. Omdat
wij opnieuw de wind tegen hadden, zaten wij dagenlang op zee zonder vooruit te komen. Toen
wij eindelijk ter hoogte van Cnidus kwamen, waaide het zo hard dat we de steven naar Kreta
moesten wenden. Wij omzeilden Kaap Salmone, bleven dicht onder de kust van het eiland en
bereikten met moeite 'De Goede Rede', een haven niet ver van de stad Lasea.
Hand. 27:9-12 - Kreta
WAARSCHUWING TEGEN REIS. Wij hadden veel tijd verloren en door de komende herfststormen
werd het varen op zee nu wel erg gevaarlijk. Daarom waarschuwde Paulus de bemanning en de
soldaten. "Mannen", zei hij. "Ik voorzie een zware reis. Het schip en de lading lopen groot gevaar.
En dat niet alleen: Er staan ook mensenlevens op het spel!" Maar de Romeinse officier luisterde
naar de stuurman en de kapitein in plaats van naar Paulus. Nu was 'De Goede Rede' ook niet
erg geschikt om te overwinteren. De haven van Phoenix, even verderop, was daarvoor veel
beter. Daar kon een schip zowel uit het zuid- als het noordwesten binnenlopen. Daarom waren
de meeste mannen ervoor de zeilen te hijsen en te proberen naar Phoenix te varen en eventueel
daar de winter door te brengen.
Hand. 27:13-2
SCHIP DOOR STORM WEGGEBLAZEN. Toen er een zachte zuidenwind opstak, dachten zij dat het
wel zou lukken. Zij lichtten het anker en voeren zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta. Korte
tijd later stak echter de beruchte noordooster storm op. De wind kreeg meteen vat op het schip,
zodat het niet meer te houden was. Toen bleek dat we het niet meer met de kop in de wind
konden krijgen, lieten wij het voor de storm uitlopen. Op een zeker moment kwamen we in de
luwte van het eilandje Clauda en daar lukte het met veel moeite de sloep aan boord te hijsen. De
bemanning trok touwen onder het schip door en bond die vast om de beplanking bijeen te
houden. En omdat ze bang waren bij Syrtis op de zandbanken te lopen, streken zij alle zeilen en
lieten het schip drijven. Omdat het schip vreselijk van de storm te lijden had, gooide de
bemanning de volgende dag een deel van de lading overboord. En toen het de dag daarna nog
niet beter werd, ging er allerlei scheepstuig overboord. Wij zagen dagenlang geen zon en geen
sterren. Er leek geen einde te komen aan de vreselijke storm. Langzamerhand lieten wij alle
hoop op een behouden aankomst varen.
Hand. 27:21-26
PAULUS BELOOFT VEILIGE OVERTOCHT. Een hele tijd at niemand iets. Paulus ging tenslotte in
hun midden staan en zei: "U had naar mij moeten luisteren, mannen. Als u niet van Kreta was
weggevaren, zou deze ellende ons bespaard zijn gebleven. Maar laat ook nu de moed niet
zinken! Al zal het schip verloren gaan, niemand van ons zal hierbij het leven verliezen. Vannacht
heeft er een engel bij mij gestaan, een engel van de God, aan Wie ik toebehoor en Die ik dien.
'Paulus', zei hij, 'wees niet bang. U zult voor de keizer terecht staan. En terwille van u zal God
ieder hier aan boord in veiligheid brengen.' Houd dus moed, mannen, want ik geloof in God. Hij
zal ervoor zorgen dat het zo zal gaan als mij gezegd is. Maar wat ons schip betreft, dat zal op
een of ander eiland aan de grond lopen."
Hand. 27:27-32
ZEELIEDEN PROBEREN TE ONTSNAPPEN. Wij dreven inmiddels al veertien dagen rond op de
Middellandse Zee. Omstreeks middernacht meende de bemanning in de verte een branding te
horen. Daar zou dus land kunnen zijn. Ze gooiden het dieplood uit en peilden 37 meter. Even
later deden ze dat nog eens: 28 meter! Omdat zij bang waren ergens op de rotsen te lopen,
gooiden ze van het achterschip vier ankers uit en baden of het licht mocht worden. De
bemanning probeerde even later het schip te verlaten en streek de sloep, zogenaamd om ook
van het voorschip ankers uit te gooien. Maar Paulus waarschuwde de officier en de soldaten:
"Als de bemanning niet aan boord blijft, zal niemand dit overleven." Daarop kapten de soldaten
de touwen van de sloep en lieten hem wegdrijven.
Hand. 27:33-38
OPVARENDEN ETEN LAATSTE MAALTIJD. Tegen de morgen spoorde Paulus allen aan iets te eten.
"U wacht nu al veertien dagen op beter weer. Ondertussen hebt u niets gegeten. Toe, eet wat!
Uw leven hangt ervan af. Er zal geen haar op uw hoofd gekrenkt worden." Daarna nam Paulus
een brood en dankte God ervoor in het bijzijn van alle anderen. Hij brak er een stuk af en begon
te eten. De stemming aan boord werd ineens een stuk beter en iedereen begon te eten. We
waren in totaal met 276 mensen. Nadat wij hadden gegeten, maakte de bemanning het schip
lichter door de lading graan overboord te zetten.
Hand. 27:39-44 - Malta
SCHIPBREUK. Toen het goed en wel licht was, herkenden zij de kust niet. Ze zagen wel een
inham met een strand en wilden proberen het schip daar aan de grond te laten lopen. Zij kapten
de ankertrossen, lieten de stuurriemen zakken en hesen het voorzeil. Toen het schip vaart begon
te maken, stuurden ze aan op de kust, maar bleven op een zandbank steken. De boeg zat zo
vast als een huis en het achterschip werd door de oplopende golven stukgeslagen.
Om te voorkomen dat sommige gevangenen naar de kust zouden zwemmen en ontsnappen,
wilden de soldaten hen allemaal doden. Maar de officier verbood het omdat hij Paulus wilde
sparen. Hij gaf bevel dat iedereen aan land moest zien te komen. Wie konden zwemmen,
moesten het eerst overboord springen. De rest zou volgen op planken of andere drijvende
dingen. Iedereen kwam veilig aan land.
Hand. 28:1-6
PAULUS VOOR GOD AANGEZIEN. Wij ontdekten dat het eiland waar we geland waren, Malta was.
De bewoners waren buitengewoon vriendelijk voor ons. Zij waren heel gastvrij en maakten een
groot vuur omdat het regenachtig en koud was. Paulus hielp mee met hout sprokkelen. Toen hij
een bos takken op het vuur gooide, schoot er door de hitte een adder uit en beet zich in zijn hand
vast. De eilandbewoners zagen het beest aan Paulus' hand hangen en zeiden tegen elkaar: "Die
man is vast een moordenaar! Hoewel hij aan de zee is ontkomen, wil het lot niet dat hij in leven
blijft." Paulus schudde echter het beest van zijn hand af, zodat het in het vuur viel. Hij had verder
nergens last van. De eilandbewoners verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood zou
neervallen. Maar toen er na lange tijd niets met hem gebeurd was, sloegen zij om als een blad
aan een boom en zeiden dat hij een god was.
Hand. 28:7-10
ZIEKEN OP MALTA GENEZEN. Daar vlakbij lag het landgoed van Publius, de gouverneur van het
eiland. Hij was heel gastvrij voor ons en gaf ons drie dagen onderdak. Publius' vader lag met
koorts en dysenterie in bed. Paulus ging naar hem toe, bad voor hem, legde zijn handen op hem
en genas hem. Toen dit nieuws bekend werd, kwamen overal van het eiland zieken naar ons toe,
die werden genezen. Zij brachten ons vele geschenken en gaven bij ons vertrek allerlei dingen
mee die wij nodig hadden.
Hand. 28:11-15
LAATSTE ETAPPE NAAR ROME. Drie maanden na de schipbreuk gingen wij aan boord van een
ander schip, de 'Tweelingen' uit Alexandrië. Het had in de haven van het eiland overwinterd. De
eerste plaats die wij aandeden, was Syracuse, waar wij drie dagen bleven. Daarna zeilden wij
om het eiland Sicilië heen en kwamen in Rhegium. Na daar een dag in de haven te hebben
gelegen, gingen we weer verder. Er was een zuidenwind opgestoken, zodat wij binnen twee
dagen in Puteoli waren. Daar vonden wij een groep christenen. Zij vroegen ons dringend een
week bij hen te blijven. Maar na die week reisden wij weer verder naar Rome. De Romeinse
christenen hadden gehoord dat wij in aantocht waren en kwamen ons tegemoet. Wij ontmoetten
enkelen van hen al bij Forum Appii en weer anderen een paar kilometer verder, bij Tres
Tabernae. Toen Paulus hen allen zag, dankte hij God en vatte nieuwe moed.
Huisarrest in Rome
Wanneer Paulus in Rome aankomt, lijkt niets erop te duiden dat hij voor een gerechtshof of overheidsorgaan
verschijnt om in beroep te gaan. In plaats daarvan wordt hij onder huisarrest geplaatst. Het is hem toegestaan
om onder toezicht van een Romeins soldaat in zijn eigen woonkwartieren te verblijven, waar hij de vrijheid heeft
om zijn prediking van het goede nieuws voort te zetten. Lukas beschrijft hoe Paulus de plaatselijke Joodse
leiders in zijn huis uitnodigt om hen over Jezus en het koninkrijk van God te vertellen. Heel typerend geloven
sommigen hem wel, maar anderen niet. Paulus schrijft dit toe aan de verschillende mate waarin luisteraars
openstaan voor het goede nieuws van Jezus.
Hand. 28:16 - Rome
PAULUS ONDER HUISARREST. Na onze aankomst in Rome werd Paulus gezegd dat hij mocht
wonen waar hij wilde, al was het wel onder voortdurende bewaking van een soldaat.
Hand. 28:17-22
BEZOEK VAN JOODSE LEIDERS. Drie dagen later vroeg hij de leiders van de Joodse
gemeenschap bij hem te komen. "Mannen broeders", zei hij, "hoewel ik geen enkele misdaad
tegen ons volk en onze oude tradities heb begaan, ben ik toch door de Joden in Jeruzalem
gevangen genomen en aan de Romeinen uitgeleverd. Die wilden mij na het verhoor vrijlaten,
omdat ik niets had gedaan waarop de doodstraf staat. Maar toen de Joden daar heftig tegen
protesteerden, heb ik mij op de keizer beroepen, overigens zonder de bedoeling mijn volk aan te
klagen. Omdat ik u dit graag wilde vertellen, heb ik u gevraagd hier te komen. Ik ben geboeid,
omdat ik leef in de verwachting dat de doden weer levend zullen worden."
Zij antwoordden: "Wij hebben niets slechts over u persoonlijk gehoord, niet in de brieven die we
uit Judea hebben ontvangen en ook niet van de Joden, die in Jeruzalem zijn geweest. Maar het
zou wel goed zijn om te weten wat voor ideeën u erop nahoudt. Want wij horen niet veel goeds
over de partij waar u bijhoort."
Hand. 28:23-29
PAULUS VERKONDIGT JEZUS. Zij maakten een afspraak met Paulus om daar eens uitgebreid
over te praten. Op de afgesproken dag kwamen zij bij hem thuis en luisterden naar wat hij te
vertellen had. Van 's morgens tot 's avonds sprak hij vol vuur over het Koninkrijk van God. Hij
probeerde hen aan de hand van de boeken van Mozes en de profeten, ervan te overtuigen dat
Jezus de Christus is. Sommigen werden inderdaad overtuigd door wat hij zei. Maar anderen
geloofden hem niet. Zij vertrokken, zonder dat ze het met Paulus eens waren geworden. Voor
hun vertrek zei Paulus nog dit: "Wat de Heilige Geest door de profeet Jesaja tegen onze
voorouders heeft gezegd, is maar al te waar!
'Ga naar het Joodse volk', zei hij, 'en zeg:
Jullie horen wel, maar verstaan het niet.
Jullie kijken wel, maar zien het niet.
Dit volk is onverschillig geworden.
Zij hebben hun oren dichtgestopt
en hun ogen gesloten.
Zij willen niet horen
en zij willen niet zien;
zij sluiten zich af en weigeren zich tot Mij te keren.
Als ze dat wel deden, zou ik hen genezen.'
U moet goed beseffen, broeders, dat God de andere volken dezelfde redding aanbiedt als ons.
En zij zullen naar Hem luisteren!"
Nadat hij dit gezegd had, verlieten de Joden hem, terwijl zij het onderling niet eens waren.
Hand. 28:30,31 (61 tot 63 n.C.)
TWEE JAAR DURENDE BEDIENING. Paulus woonde twee volle jaren in het huis dat hij had
gehuurd en ontving iedereen die bij hem kwam. Hij liet geen kans voorbijgaan om over het
Koninkrijk van God te spreken. Met grote vrijmoedigheid sprak hij over de Here Jezus Christus.
En niemand legde hem een strobreed in de weg.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- december
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen