13 april


2 Sam. 14:25-29a - Jeruzalem
TWEE JAREN VERSTRIJKEN. Nu was geen man in Israël zo mooi en aantrekkelijk als Absalom. Niemand werd daarom ook zo geprezen als hij. Van top tot teen was niets op hem aan te merken. Hij knipte zijn haar slechts eenmaal per jaar; en dan alleen omdat het meer dan twee kilo woog en te zwaar was om mee rond te lopen!
Hij had drie zonen en één dochter, Tamar, een erg knap meisje. Nadat Absalom twee jaar in Jeruzalem terug was en de koning nog steeds niet had gezien, liet hij Joab bij zich komen om hem te vragen voor hem te bemiddelen bij de koning. Joab weigerde echter te komen.

2 Sam. 14:29b-33
VERZOENING TUSSEN DAVID EN ABSALOM. Absalom liet nog een keer naar hem vragen, maar hij weigerde opnieuw. Daarom zei Absalom tegen zijn dienaren: "Ga naar de akker van Joab, die naast de mijne ligt en steek het gewas in brand." Zij voerden dat bevel uit.
Toen kwam Joab wel naar Absalom toe en wilde van hem weten: "Waarom hebben uw dienaren mijn akker in brand gestoken?"
Absalom antwoordde: "Omdat ik wilde dat u de koning ging vragen waarom hij mij uit Gesur liet terugkomen als hij mij toch niet wil zien. Ik had net zo goed daar kunnen blijven. Zorg ervoor dat ik een gesprek met de koning krijg; als hij mij dan nog schuldig acht, mag hij mij laten doden."
Joab bracht Absaloms woorden aan de koning over. Toen liet David Absalom uiteindelijk bij zich komen. Absalom verscheen voor de koning en boog zich diep voor hem. David kuste zijn zoon.

2 Sam. 15:1-6
ABSALOMS POLITIEK. Absalom schafte zich daarna een prachtig rijtuig met uitstekende paarden aan. Hij nam bovendien vijftig man voetvolk in dienst, die voor hem uit moesten lopen. Elke morgen stond hij vroeg op en ging naar de stadspoort. Als dan iemand kwam om een probleem aan de koning voor te leggen, riep Absalom hem bij zich en vroeg hem onder andere waar hij vandaan kwam. Absalom zei dan: "Ik merk gewoon dat u in deze zaak het recht aan uw kant hebt; het is jammer dat de koning niemand heeft die hem kan helpen bij het beoordelen van dit soort zaken. Ik wilde dat ik rechter was; dan zou ik iedereen die met een zaak bij mij kwam, zijn recht geven!"
Als iemand voor hem wilde buigen, liet hij dat niet toe, maar trok hem overeind en begroette hem vriendschappelijk. Zo wist Absalom de harten van vele Israëlieten te winnen.

2 Sam. 15:7-12 - Hebron
EEN SAMENZWERING GEVORMD. Na vier jaar zei Absalom tegen de koning: "Mag ik naar Hebron gaan? Ik wil de HERE een offer brengen als inlossing van een eed die ik Hem zwoer toen ik nog in Gesur was. Ik heb God toen gezworen dat als Hij mij terug liet gaan naar Jeruzalem, ik Hem een offer zou brengen."
De koning zag geen reden dat verzoek te weigeren. Zo reisde Absalom naar Hebron.
Maar terwijl hij daar was, stuurde hij spionnen naar alle delen van Israël om de mensen aan te sporen tot een opstand tegen de koning. "Zodra u de bazuinen hoort", luidde hun boodschap, "zult u weten dat Absalom in Hebron tot koning is gekroond." Hij nam vanuit Jeruzalem 200 mannen mee als gasten voor het offerfeest, maar zij wisten niets van zijn plannen. Terwijl hij het offer bracht, ontbood hij Achitofel, een raadsman van David uit de stad Gilo. Deze Achitofel schaarde zich aan Absaloms zijde, evenals vele anderen. Zo groeide de samenzwering uit tot een machtig complot.

2 Sam. 15:13-18
DAVID GAAT IN BALLINGSCHAP. Een boodschapper bracht echter deze berichten aan koning David over: "Heel Israël heeft zich bij Absalom gevoegd in een samenzwering tegen u."
"Dan moeten wij onmiddellijk vluchten, anders is het te laat!" was Davids reactie. "Als wij de stad uit zijn voordat hij er is, zullen zowel wij als de stad Jeruzalem van de dood worden gered."
"Wij staan volledig achter u", antwoordden zijn naaste medewerkers.
Zo maakten David en zijn hele familie zich klaar voor een snel vertrek. Alleen tien van zijn bijvrouwen bleven achter om de zaken in het paleis te regelen. Bij een huis buiten de stad liet David zijn troepen aan zich voorbij trekken; daarbij waren ook 600 mannen die vanuit Gath waren gekomen en de Krethieten en Plethieten.

2 Sam. 15:19-22
ITTAI SLUIT ZICH BIJ DAVID AAN. Plotseling wendde de koning zich tot Ittai, de bevelhebber van de 600 Gathieten, en zei: "Wat doet u hier? Ga met uw mannen terug en wacht rustig af tot duidelijk is wie uw koning zal zijn. U bent immers alleen te gast hier in Israël. U bent gisteren pas aangekomen, dus waarom zou ik u vandaag dwingen met ons mee te trekken, wie weet waarheen? Ga terug en neem uw troepen mee. Moge de HERE u genadig zijn."
Maar Ittai antwoordde: "Ik zweer bij God en bij uw eigen leven dat ik zal gaan waar u gaat, wat er ook mag gebeuren, of dat nu dood of leven betekent."
"Goed, ga dan maar met ons mee", zei David. Daarop trokken Ittai en zijn 600 mannen met hun familieleden verder mee.

2 Sam. 15:23-29 - Kedron Dal
DE ARK KEERT NAAR JERUZALEM TERUG. Er heerste een verdrietige stemming, toen de koning met zijn laatste volgelingen wegtrok en de beek Kedron overstak in de richting van de woestijn.
Abjathar, Zadok en de Levieten zetten de ark van het verbond van God langs de weg neer, tot iedereen uit de stad was voorbijgetrokken.
Op aanwijzing van David nam Zadok de ark daarna weer mee terug naar de stad. "Als de HERE genadig voor mij is", had David gezegd, "dan zal Hij mij laten terugkomen om de ark in de tent weer te zien. Maar als Hij genoeg van mij heeft, welnu, laat Hij dan doen wat Hij denkt dat het beste is."
Daarna zei de koning tegen Zadok: "U vervult de rol van profeet. Ga stilletjes terug naar de stad met uw zoon Ahimaäz en Abjathars zoon Jonathan. Ik zal bij de doorwaadbare plaats in de Jordaan halthouden en daar op een boodschap van u wachten. Laat mij weten wat in Jeruzalem gebeurt, voordat ik de woestijn intrek." Daarop droegen Zadok en Abjathar de ark van God terug naar de stad en bleven daar.

2 Sam. 15:30-37 - Olijfberg
PLAN OM SLECHT ADVIES TE GEVEN. Huilend volgde David de weg, die omhoog voerde naar de Olijfberg. Zijn hoofd was bedekt en hij liep op blote voeten als teken van rouw. Ook de mensen die bij hem waren, bedekten hun hoofden en huilden terwijl zij de berg beklommen. Toen iemand David vertelde dat zijn raadsman Achitofel de kant van Absalom had gekozen, bad David: "Och HERE, zorgt U er alstublieft voor dat Achitofel Absalom slechte raad geeft!"
Toen zij op de Olijfberg de plaats bereikten waar de mensen gewoonlijk God aanbaden, trof David daar de Arkiet Husai aan. Zijn kleren waren gescheurd en hij had aarde op zijn hoofd. Maar David zei tegen hem: "Als u met mij meegaat, zult u ons alleen maar tot last zijn; ga terug naar Jeruzalem en zeg tegen Absalom: 'Ik zal uw dienaar zijn, net zoals ik dat van uw vader was'. Op die manier kunt u de adviezen van Achitofel doorkruisen en tenietdoen. De priesters Zadok en Abjathar zijn daar ook. Geef hun alles door wat in het paleis wordt verteld. Hun zonen Ahimaäz en Jonathan kunnen mij dan opzoeken en doorgeven wat er allemaal gebeurt."
Zo ging Davids vriend Husai terug naar Jeruzalem en arriveerde daar tegelijk met Absalom.

2 Sam. 16:1-4
ZIBA LIEGT OVER GESCHENK. David was net de top van de Olijfberg gepasseerd toen Ziba, het hoofd van Mefiboseths huishouding, hem achterna kwam. Hij had twee ezels bij zich, met op hun ruggen 200 broden, honderd rozijnenkoeken, honderd vruchten en een zak wijn.
"Voor wie is dat allemaal bestemd?" vroeg de koning aan Ziba.
Ziba antwoordde: "De ezels zijn bestemd als rijdieren voor uw familie en het brood en het zomerfruit zijn bedoeld als voedsel voor uw dienaren; de wijn moet u meenemen naar de woestijn voor het geval iemand erg verzwakt."
"En waar is Mefiboseth?" vroeg de koning hem.
"Die is in Jeruzalem gebleven", was het antwoord. "Hij heeft tegen mij gezegd: 'Nu kan ik eindelijk koning worden! Vandaag zal ik het koninkrijk van mijn vader Saul terugkrijgen!"
"In dat geval", zei de koning tegen Ziba, "geef ik hierbij al zijn bezittingen aan u."
"Dank u heer", antwoordde Ziba blij.

2 Sam. 16:5-14 - Bahurim
SIMEI VERVLOEKT DAVID. Toen David en zijn metgezellen langs Bahurim trokken, kwam er een man uit het dorp, die hen begon te vervloeken. Het was Simeï, de zoon van Gera, een familielid van Saul. Hij gooide stenen naar de koning en zijn officieren en alle bekende strijders die om hem heen liepen! "Maak dat je hier wegkomt, moordenaar, smeerlap!" krijste hij naar David. "De HERE zet je nu de moord op Saul en zijn familie betaald: jij stal zijn troon en nu heeft de HERE die troon aan je zoon Absalom gegeven! Nu krijg je je verdiende loon, moordenaar!"
"Hoe durft zo'n dode hond de koning te vervloeken?" zei Abisaï kwaad. "Laat mij maar even mijn gang gaan, dan zal ik zijn hoofd afslaan!"
"Nee, waar bemoeit u zich mee!" zei de koning. "Als de HERE hem heeft gezegd dat hij mij moet vervloeken, wie ben ik dan dat ik dat zou verhinderen? Mijn eigen zoon probeert mij te doden, wat verwacht u dan anders van deze Benjaminiet? Laat hem zijn gang gaan, want zonder enige twijfel heeft de HERE hem daartoe opdracht gegeven. En misschien zal de HERE mijn schuld zien en mij toch zegenen ondanks deze vervloekingen."
Zo trokken David en zijn mannen verder, terwijl Simeï op een tegenover gelegen heuvelrug gelijke tred met hen hield. Hij slingerde vervloekingen en stenen naar Davids hoofd en gooide voortdurend stof in de lucht. De koning en zijn metgezellen waren erg vermoeid tegen de tijd dat zij Ajéfim bereikten, daarom bleven zij daar een poosje rusten.

Psa. 3 - David bidt in zijn wanhoop.
Een psalm van David toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom.

  HERE, iedereen is tegen mij;
  velen willen mij kwaad doen.
  Ik heb zoveel vijanden.
  Menigeen zegt dat God mij toch niet zal helpen.

  Maar HERE, U bent mijn beschermende schild en houdt mijn eer hoog.
  U bent mijn enige hoop!
  Alleen in Uw kracht kan ik mijn hoofd opgeheven houden.
  Ik schreeuwde het uit van ellende naar de HERE
  en Hij hoorde mij in Zijn heiligdom.

  Toen pas durfde ik rustig te gaan liggen en vredig te gaan slapen.
  Ik werd ook weer veilig wakker, want de HERE hield de wacht over mij.
  En al staan nu aan weerszijden van mij 10.000 vijanden,
  ik raak er niet meer door van streek.

  Ik roep dan: "Verhef U, HERE!
  Mijn God, red mij!"
  En Hij zal hen dan in het gezicht slaan.
  Hij slaat hun de tanden uit de mond.

  Want de ware redding komt alleen van de HERE.
  Hij zegent Zijn volgelingen en geeft hun vrede.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- april



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen