Thuis >> 11 oktober
11 oktober
De wet en het verbond
Nadat zij zich opnieuw gevestigd hebben, worden de mensen op de eerste dag van het burgerlijke jaar
bijeengeroepen voor het lezen van de wet. Ezra, Nehemia en de Levieten doen er vele uren over om de
wet voor te lezen en uit te leggen. Wanneer de mensen rouwen over al hun zonden die zij onder de wet
hebben begaan, worden zij eraan herinnerd dat dit een feestdag hoort te zijn. En spoedig wordt het
Loofhuttenfeest (het Feest der Tabernakels) opnieuw ingesteld, waarmee herdacht wordt hoe de Israëlieten
in tenten woonden tijdens hun omzwervingen in de woestijn.
Zo'n drie weken later wordt de wet opnieuw voorgelezen en reageert het volk met een grote nationale
schuldbekentenis en een geschreven verbond met God. Het is waarachtig een van de beste tijden in de
geschiedenis van Gods volk. Wellicht hebben de jaren van ballingschap gediend om het volk te zuiveren
van een groot gedeelte van de opstandigheid van eerdere generaties.
Neh. 8:1-7 (444 v.C.)
EZRA LEEST WET VOOR. Aan het begin van de zevende maand verzamelden alle Israëlieten
zich op het plein voor de Waterpoort. Zij vroegen Ezra, de geestelijk leider, voor te lezen uit
de wet die de HERE door Mozes aan Israël had gegeven. De priester Ezra haalde de boekrol,
waarin de wet van Mozes was opgeschreven.
Hij ging staan op een houten verhoging die speciaal voor deze gelegenheid was gemaakt. Zo
kon iedereen hem zien, terwijl hij las. Hij stond aan het begin van het plein voor de
Waterpoort en las voor van zonsopgang tot in de namiddag. Ieder die oud genoeg was om
het te begrijpen, luisterde aandachtig. Rechts van hem stonden Mattithja, Sema, Anaja, Uria,
Hilkia en Maäseja. Links van hem Pedaja, Misaël, Malkía, Hasum, Hasbaddana, Zacharia en
Mesullam.
Toen de mensen zagen dat Ezra de boekrol opende, stond iedereen op. Ezra loofde de
HERE, de grote God en het hele volk zei "Amen!" en hief de handen omhoog. Toen knielden
zij en aanbaden de HERE met het gezicht naar de grond gekeerd.
Neh. 8:8,9
LEVIETEN LEGGEN WET UIT. Tijdens het voorlezen door Ezra liepen Jesua, Bani, Serebja,
Jamin, Akkub, Sabbethai, Hodía, Maäseja, Kelita, Azarja, Jozabad, Hanan, Pelaja en de
Levieten langs de mensen om hun de betekenis van het gelezene uit te leggen, zodat de
mensen het konden begrijpen.
Neh. 8:10-13
ROUWENDEN MOETEN VIEREN. Alle aanwezigen barstten in tranen uit bij het horen van de
geboden uit de wet. Maar Ezra (de priester en geestelijk leider) en ik als gouverneur en de
Levieten die de uitleg gaven, zeiden tegen hen: "Huil niet op een dag als vandaag! Want
vandaag is het een heilige dag voor de HERE, uw God. Het is een feestdag, waarbij een
feestmaal hoort!
Stuur een deel van uw maaltijd naar de arme mensen, want de vreugde die de HERE geeft,
zal uw kracht zijn! Wees dus niet verdrietig."
Ook de Levieten kalmeerden het volk door te zeggen: "Inderdaad, u moet niet huilen. Dit is
een heilige dag waarop u blij moet zijn en niet bedroefd!"
Toen gingen de mensen weg om een feestmaal klaar te maken en een deel ervan gaven zij
weg aan anderen. Overal heerste grote vreugde, want de mensen hadden Gods woorden
gehoord en begrepen.
Neh. 8:14-19
HET LOOFHUTTENFEEST. De volgende dag kwamen de leiders van het volk, de priesters en
de Levieten bij Ezra om de wet nader te bestuderen. Al lezend ontdekten zij dat de HERE het
volk Israël had opgedragen in hutten te wonen tijdens het Loofhuttenfeest. Dat feest viel juist
in die maand! In alle steden, óók in Jeruzalem, moest worden bekendgemaakt dat de
bevolking de bergen moest intrekken om takken van de olijfboom, olijfwilg, mirt, palm en
andere loofbomen te halen. Daarvan moesten zij hutten maken waarin zij tijdens het feest
konden wonen.
Toen trokken de mensen naar de bergen, haalden er takken en bouwden hutten op de platte
daken van hun huizen, op hun binnenplaats, op het plein voor de tempel, op het plein voor de
Waterpoort of op het plein bij de Efraïmpoort. Alle teruggekeerde ballingen woonden in deze
hutten gedurende de zeven dagen van het feest. Iedereen was uitgelaten van vreugde, want
dit was de eerste keer sinds de tijd van Jozua, de zoon van Nun, dat dit feest weer werd
gevierd!
Op elk van de zeven feestdagen werd uit de wet voorgelezen. En op de achtste dag werd een
feestelijke slotdienst gehouden, zoals in de wet van Mozes was voorgeschreven.
Neh. 9:1-4
DAG VAN SCHULDBEKENTENIS. Op de vierentwintigste dag van dezelfde maand kwam het
volk weer bijeen, deze keer om te vasten. De mensen droegen rouwkleding en hadden aarde
op hun hoofd gestrooid. De Israëlieten kwamen bijeen, apart van alle vreemdelingen.
Gedurende enkele uren werden hun de wetten van de HERE, hun God, voorgelezen. En in de
drie daaropvolgende uren beleden zij hun zonden en die van hun voorouders. Zij bogen zich
neer en aanbaden de HERE. Enkele Levieten stonden op een verhoging de HERE, hun God,
te prijzen. Het waren Jesúa, Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani en Kenani.
Neh. 9:5-12
GEBED VAN BEKENTENIS. De andere Levieten riepen daarna tegen het volk: "Sta op en loof
de HERE, uw God, want Hij leeft van eeuwigheid tot eeuwigheid! Prijs Hem! Onze God is veel
groter dan wij ooit kunnen beseffen of onder woorden brengen." De leiders van dit deel van
de dienst heetten Jesúa, Kadmiël, Bani, Hasabneja, Serebja, Hodía, Sebanja en Pethahja.
Toen bad Ezra:
"U alleen bent God. U hebt de hemel, de aarde en de zeeën gemaakt met alles wat er in en
op leeft. U bent Degene, Die aan alles leven schenkt en alle engelen in de hemel aanbidden
U.
U bent de HERE, de God, Die Abram heeft uitgekozen. U hebt hem uit Ur der Chaldeeën
gehaald en hem de nieuwe naam Abraham gegeven. Omdat U zag dat hij trouw was, hebt U
met hem een verbond gesloten. U beloofde dat hij en zijn nakomelingen voorgoed het land
zouden krijgen van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Ferezieten, Jebusieten en
Girgasieten. En U hebt gedaan wat U had beloofd, want U houdt Zich altijd aan Uw woord.
Daarna hebt u de vreselijke omstandigheden gezien, waarin onze voorouders in Egypte
verkeerden en hun wanhoopskreet gehoord, toen zij aan de Schelfzee stonden. Voor de ogen
van Farao en het Egyptische volk hebt U grote tekenen en wonderen gedaan. Want U wist
hoe wreed zij Uw volk behandelden. Door Uw onvergetelijke daden hebt U grote bekendheid
gekregen. U liet het water van de zee uiteengaan, zodat Uw volk over het droge naar de
overkant kon trekken! Daarna vernietigde U zijn achtervolgers in de diepe zee: Zij zonken als
een steen in de golven! Overdag leidde U onze voorouders met een wolkkolom en 's nachts
met een vuurkolom. Zo wisten zij welke weg zij moesten nemen.
Neh. 9:13-27
U bent op de berg Sinaï neergedaald en hebt vanuit de hemel met hen gesproken. U gaf hun
deze goede en betrouwbare wetten en geboden, waaronder het gebod de heilige sabbat te
houden. En U beval hun door Uw knecht Mozes, dat zij zich aan al die geboden moesten
houden. U gaf hun brood uit de hemel toen zij honger hadden en liet water uit een rots
stromen, toen zij dorst kregen. Zij kregen van U de opdracht het land in bezit te nemen dat U
hun onder ede had beloofd.
Maar onze voorouders waren trotse, hardnekkige mensen, die weigerden naar Uw geboden
te luisteren. Zij wilden niet gehoorzamen en vergaten de wonderen die U voor hen had
gedaan. Het werd nog erger: in hun halsstarrigheid stelden zij een nieuwe leider aan, die hen
moest terugbrengen naar de slavernij in Egypte! Maar U bent een God, Die vergeeft, Die
genade schenkt en medelijden toont. U wordt niet snel toornig; integendeel, U bent vol liefde
en genade. Daarom hebt U hen niet in de steek gelaten. Zelfs niet toen zij een afgodsbeeld
van een kalf hadden gemaakt en riepen: 'Dit is onze God! Hij heeft ons uit Egypte gehaald!'
Zij hebben zo ongelooflijk veel zonden gedaan en toch hebt U hen niet in de woestijn
achtergelaten om te sterven. Want U hield zielsveel van hen. Dag aan dag ging de wolkkolom
voor hen uit en elke nacht wees de vuurkolom de weg. U hebt hun Uw goede Geest gegeven
om hen te onderwijzen. En U liet nooit na brood uit de hemel of water tegen de dorst te
geven. U hebt hen veertig jaar lang in de woestijn onderhouden, nooit hebben zij gebrek
geleden. Hun kleren raakten niet versleten en hun voeten niet opgezwollen.
Daarna hielp U hen verschillende koninkrijken en volken te veroveren en liet Uw volk tot in de
verste uithoeken van het land wonen. Zij namen het land van koning Sihon van Hesbon en
dat van koning Og van Basan volledig in bezit. U zorgde ervoor dat zij talrijke kinderen
kregen, zoveel als er sterren aan de hemel staan. U bracht hen in het land, dat U hun
voorouders had toegezegd. Daar gingen zij wonen en U hebt hele volken aan hen
onderworpen, ook de vroegere bewoners van het land, de Kanaänieten met hun koningen. Zij
kwamen volkomen in de macht van Uw volk. Uw volk heeft vestingsteden en vruchtbare
grond veroverd. Zij hebben huizen vol goede gebruiksvoorwerpen, uitgehouwen waterbakken,
wijngaarden, olijfbomen en talrijke vruchtbomen in bezit genomen. Er was voedsel in
overvloed en zij leefden in weelderige omstandigheden dank zij Uw grote goedheid.
Maar desondanks werden zij ongehoorzaam. Zij kwamen tegen U in opstand en verwierpen
Uw wetten. Zij vermoordden de profeten, die U had gestuurd om hen te bewegen naar U
terug te keren. Zij zondigden heel, heel erg. Toen liet U hen in handen van hun vijanden
vallen en zij kregen het zwaar te verduren. In hun nood smeekten zij om hulp en U hoorde
hen uit de hemel. U had diep medelijden en stuurde mensen die hen verlosten van hun
vijanden.
Neh. 9:28-38
Zodra echter de rust was weergekeerd, begonnen zij opnieuw te zondigen. Weer liet U hen in
handen van hun vijanden vallen. Weer moesten zij leven onder vreemde overheersing. En
toch, telkens wanneer zij om hulp riepen, hoorde U hen in de hemel. U toonde opnieuw
medelijden en bevrijdde hen! Dit gebeurde keer op keer.
U probeerde hen ertoe te bewegen Uw wetten te gehoorzamen, maar zij waren koppig en
weigerden naar Uw geboden te luisteren. Zij bleven zondigen. Wie zich echter aan Uw
geboden houdt, zal een overvloedig leven hebben! Vele jaren had U geduld met hen en Uw
Geest sprak door profeten om hen terecht te wijzen. Maar zij luisterden niet. Daarom leverde
U hen opnieuw over aan de macht van de omringende volken. Maar uit medelijden hebt U
niet voorgoed met hen afgerekend of hen in de steek gelaten. O, wat bent U een genadig en
liefdevol God!
Welnu, grote, sterke en ontzagwekkende God, U Die trouw blijft aan Uw beloften en Uw
goedheid en liefde voor ons; onderschat toch niet de problemen, die wij hebben doorgemaakt!
Wij en onze koningen, leiders, priesters, profeten en voorouders zijn door grote moeilijkheden
getroffen. Dat begon al op de dag waarop de Syrische koningen ons overwonnen en het is
nog steeds zo. Maar elke keer dat U ons strafte, deed U dat terecht: U was wél trouw, maar
wij zondigden steeds. U gaf ons wat wij verdienden. Onze koningen, leiders, priesters en
voorouders hebben Uw geboden niet gehoorzaamd en sloegen Uw waarschuwingen in de
wind. Ondanks het feit dat U hun dit koninkrijk en nog andere zegeningen had geschonken,
wilden zij U niet aanbidden. U gaf hun een ruim, rijk land, maar zij weigerden zich af te keren
van hun kwade praktijken.
Nu wonen wij als slaven in dit land vol overvloed, dat U onze voorouders hebt gegeven! Als
slaven temidden van rijkdom! De overvloedige opbrengst van het land gaat naar de koningen,
die U over ons laat heersen als straf voor onze zonden. Zij kunnen vrij beschikken over ons
lichaam en ons vee en mogen met ons doen wat zij willen. Daarom voelen wij ons ellendig.
Om al deze redenen beloven wij opnieuw God te zullen dienen! We zullen dit verbond op
schrift stellen en het ondertekenen. Ook onze leiders, Levieten en priesters zullen hun
handtekening eronder zetten."
Neh. 10:1-27
ONDERTEKENAARS VAN VERBOND. Hier volgen de namen van degenen die tekenden:
gouverneur Nehemia (de zoon van Hachalja),
Zidkia, Seraja, Azarja, Jeremia,
Pashur, Amarja, Malkia,
Hattus, Sebanja, Malluch,
Harim, Meremoth, Obadja
Daniël, Ginnethon, Baruch,
Mesullam, Abia, Miamin,
Maäzja, Bilgai en Semaja,
allen priesters.
Dit zijn de namen van de Levieten die tekenden:
Jesua, de zoon van Azanja, Binnuï, de zonen van Henadad: Kadmiël,
Sebanja, Hodia, Kelita;
Pelaja, Hanan, Micha,
Rehob, Hasabja, Zakkur,
Serebja, Hodia, Bani en Beninu.
De leiders die tekenden waren
Paros, Pahath-Moab, Elam, Zattu, Bani,
Bunni, Azgad, Bebai,
Adonia, Bigvai, Adin,
Ater, Hizkia, Azzur,
Hodia, Hasum, Bezai,
Harif, Anathoth, Nebai,
Magpias, Mesullam, Hezir,
Mesezabeël, Zadok, Jaddua,
Pelatja, Hanan, Anaja,
Hosea, Hananja, Hassub,
Hallohes, Pilha, Sobek,
Rehum, Hasabna, Maäseja,
Ahia, Hanan, Anan,
Malluch, Harim en Baäna.
Neh. 10:28-39
GESCHREVEN VERBOND. Zij tekenden allemaal uit naam van het hele volk, dus uit naam van
de gewone mensen, de priesters, Levieten, poortwachters, koorleden, tempelhorigen en alle
anderen die zich met hun vrouw en de kinderen die oud genoeg waren om het te begrijpen,
hadden afgescheiden van de heidense volken om God te dienen. Wij stemden allemaal van
harte in met deze eed. En wij zwoeren dat de Oppermachtige HERE ons mocht straffen als
we ons niet aan alle wetten zouden houden, die Hij ons door Zijn knecht Mozes had gegeven.
Wij beloofden ook dat wij onze zonen en dochters niet zouden laten trouwen met niet-Joodse
vrouwen en mannen.
Als niet-Joodse mensen graan of andere artikelen te koop zouden aanbieden op een
sabbatdag of een andere heilige dag, spraken wij af niets van hen te kopen. Wij kwamen
overeen dat wij eens in de zeven jaar het bouwland een jaar zouden laten braakliggen. In dat
jaar zouden wij ook de schulden van onze Joodse broeders kwijtschelden.
Verder spraken wij af jaarlijks een vast bedrag aan de tempel te geven. Want er was geld
nodig voor het offerbrood, het dagelijkse spijs- en brandoffer en de viering van de sabbat, het
begin van een nieuwe maand en andere feesten. Bovendien hadden we geld nodig om
andere dingen te kopen, die voor het werk in de tempel nodig waren. En er moest geld komen
voor het offer voor de verzoening van Israëls zonden.
Toen lootten wij erom welke families van priesters, Levieten of gewone mensen hout moesten
halen voor de brandoffers in de tempel. Dit gebeurde in overeenstemming met de
voorschriften uit de wet en het hout moest jaarlijks op een vastgestelde tijd worden geleverd.
Wij beloofden dat we elk jaar de eerste opbrengst van elke oogst naar de tempel zouden
brengen. Wij zouden zowel de opbrengst van onze akkers als van onze vruchtbomen geven.
En we spraken af onze oudste zonen en de eerstgeborenen van ons rund- en kleinvee aan
God te geven, zoals de wet vereist. We zouden ze bij de priesters brengen, die in de tempel
dienst deden.
Zij moesten al het geschonken voedsel in de tempel opslaan. Dat was dus het beste deel van
de graanoogst, de bijdragen voor de priesters en Levieten, de eerste vruchten en de eerste
nieuwe wijn en olijfolie. Wij beloofden een tiende deel van de opbrengst van onze akkers aan
de Levieten te geven. Zij moesten dat in onze steden op het platteland ophalen. Er moest
altijd een priester (dus een nakomeling van Aäron) bij zijn wanneer de Levieten deze tienden
ophaalden. Een tiende deel van al het opgehaalde voedsel ging naar de tempel en werd in de
voorraadkamers opgeslagen. De wet zei dat het volk en de Levieten deze bijdragen,
bestaande uit graan, nieuwe wijn en olijfolie, naar de tempel moesten brengen en in de heilige
vaten opslaan. Dienstdoende priesters, poortwachters en koorleden konden er dan gebruik
van maken.
Zo spraken wij af dat wij de tempel van onze God niet zouden verwaarlozen.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- oktober
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen