16 maart
Drie begrafenissen
Jozua heeft de Israëlieten Kanaän binnengeleid en de algemene verovering en verdeling van het beloofde land
voltooid. Hij heeft het einde van zijn leven bereikt en wordt geroepen zich bij zijn voorvaderen te voegen, in de
wetenschap dat hij door de jaren heen bewezen heeft een moedig man met een groot geloof te zijn. Samen
met Jozua vertrekt ook Eleazar, de hogepriester die tijdens de verovering voor de geestelijke behoeften van het
volk heeft gezorgd. Door het overlijden van deze twee mannen van God worden de laatste schakels met Mozes
en Aäron verbroken en zal er een nieuw tijdperk aanbreken waarin de Israëlieten een geestelijke verduistering
zullen ervaren. De Israëlieten zullen als volk nooit meer zo nauw verbonden zijn, noch met elkaar noch met
God.
In diezelfde tijdsperiode worden ook de 400 jaar oude beenderen van Jozef begraven, die tijdens de exodus
vanuit Egypte waren meegenomen. Hiermee wordt het verzoek ingewilligd dat Jozef op zijn sterfbed geuit
heeft. Deze begrafenis geeft Jozef een gepaste plaats bij de vroege patriarchen aan wie God het land
oorspronkelijk had beloofd.
Rich. 2:9a, Joz. 24:29-30 (ca. 1390 v.C.?)
DOOD VAN JOZUA. Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HERE, overleed op de leeftijd
van 110 jaar en werd begraven in zijn eigen gebied in Timnath-Heres, in de bergen van Efraïm,
ten noorden van de berg Gaäs.
Joz. 24:33
DOOD VAN ELEAZAR. Ook Aärons zoon Eleazar stierf; hij werd begraven in het bergland van
Efraïm op de berg die aan zijn zoon Pinehas was gegeven.
Joz. 24:32
JOZEFS BEENDEREN BEGRAVEN. De beenderen van Jozef, die het volk Israël uit Egypte had
meegenomen, werden begraven in Sichem, in het stuk grond dat Jakob voor honderd
zilverstukken had gekocht van de zonen van Hemor. Dat stuk grond lag in het gebied dat was
toegewezen aan de stam van Jozef.
Verdere veroveringen
Het feit dat een bepaald grondgebied aan een stam of individu is gegeven betekent nog niet dat het land meteen kan worden bezet. Eerst moeten de inwoners uit dat gebied verdreven worden. Hoewel enkele van de landveroveringen plaatsvonden toen Jozua nog leefde, vinden de volgende veroveringen plaats na zijn overlijden.
Rich. 1:1-10, 16-19
JUDA EN SIMEON BUNDELEN KRACHTEN. Nadat Jozua was gestorven, vroegen de Israëlieten
aan de HERE: "Welke stam moet beginnen met de bestrijding van de Kanaänieten?"
De HERE antwoordde: "De stam Juda. Ik zal een grote overwinning geven."
De leiders van Juda riepen daarna de hulp in van de stam Simeon en zeiden: "Ga met ons mee
als we de Kanaänieten verdrijven uit het ons toegewezen gebied. Dan zullen wij jullie helpen om
jullie gebied te veroveren." Toen sloot het leger van Simeon zich bij dat van Juda aan. Met de
hulp van de HERE konden zij de Kanaänieten en de Ferezieten verslaan. Daarbij sneuvelden bij
Bezek tienduizend man van de vijand. Koning Adoni-Bezek vluchtte van het strijdtoneel, maar na
een korte achtervolging kregen de Israëlieten hem te pakken en hakten zijn duimen en grote
tenen af.
"Ik heb met zeventig koningen hetzelfde gedaan en hen gevoed met wat van mijn tafel viel", zei
koning Adoni-Bezek. "Maar nu laat God mij voor mijn eigen daden boeten!" Als gevangene werd
hij naar Jeruzalem gebracht, waar hij stierf.
De mannen van Juda veroverden ook Jeruzalem, brachten alle inwoners om en staken de stad in
brand.
Daarna vochten zij tegen de Kanaänieten, die in de bergen, in de Negeb-woestijn en in het
laagland bij de zee woonden. Zij rukten op tegen de Kanaänieten in Hebron (dat vroeger Kirjath-
Arba heette) en versloegen Sesai, Ahiman en Talmai.
De mannen van Juda namen het nieuwe gebied in de woestijn van Juda ten zuiden van de stad
Arad in bezit. Zij werden vergezeld door de nakomelingen van Mozes' schoonvader, leden van
de stam van de Kenieten. Deze verlieten hun woonplaats Jericho ('De Stad van de Palmbomen')
en vanaf die tijd woonden de twee stammen bij elkaar.
Daarna versterkte het leger van Juda dat van Simeon en samen versloegen zij de Kanaänieten
uit de stad Zefath en brachten alle inwoners om. Daarom wordt de stad nu Horma genoemd; dit
betekent 'Slachting'. Het leger van Juda nam ook de steden Gaza, Askelon en Ekron in, met de
omringende dorpen.
De HERE hielp de mannen van Juda het berggebied te veroveren, hoewel zij er niet in slaagden
de mensen van de vlakte te verdrijven omdat die over ijzeren strijdwagens beschikten.
Joz. 15:13,14, Rich. 1:20b
KALEB NEEMT TERRITORIUM IN. De HERE droeg Jozua op een gedeelte van het land van Juda
aan Kaleb, de zoon van Jefunne, toe te wijzen. Deze kreeg de stad Kirjath-Arba, die ook wel
Hebron werd genoemd. De stad ontleende haar naam aan Arba, de vader van Enak. Kaleb
verdreef de drie zonen van Enak en hun volken: Sesai, Ahiman en Talmai.
Rich. 1:11-15, Joz. 15:15-19
GESCHENK VOOR KALEBS DOCHTER. Vervolgens vielen ze de stad Debir aan, die vroeger
Kirjath-Sefer heette. Legeraanvoerder Kaleb daagde zijn mannen uit: "Wie wil de leiding op zich
nemen van de aanval op Kirjath-Sefer? Wie de stad verovert, mag met mijn dochter Achsa
trouwen."
Kalebs neef Othniël, de zoon van zijn jongere broer Kenaz, bood zich aan; hij veroverde de stad
en Achsa werd zijn vrouw. Zodra zij bij hem kwam, haalde ze hem over van haar vader nog een
stuk bouwland te vragen. Ze stapte van haar ezel af om er met haar vader over te spreken. "Wat
kan ik voor je doen?" vroeg Kaleb.
Zij antwoordde: "U hebt mij een dor stuk land gegeven, maar geef mij er alstublieft ook
waterbronnen bij." Toen gaf Kaleb haar de hoog- en laaggelegen bronnen.
Rich. 1:22-26
EFRAIM NEEMT BETHEL IN. Wat de familie van Jozef betreft, die viel de stad Bethel aan, die
vroeger Luz heette. En de HERE hielp hen. Eerst stuurden zij verkenners uit. Die zagen een man
uit de stad komen en zeiden tegen hem: "Als u ons wijst hoe wij in de stad kunnen komen, zullen
wij uw leven sparen." Toen wees hij hun hoe ze in de stad konden komen en ze roeiden de hele
bevolking uit. Maar de man en zijn familie lieten zij ongemoeid. Die reisde daarna naar het
gebied van de Hethieten en stichtte daar een nieuwe stad, die hij Luz noemde. Zo heet de stad
nu nog.
Volledige verovering mislukt
Ondanks alle voorgaande veroveringen zijn er nog steeds stukken grondgebied die nog niet zijn opgeëist en,
nog belangrijker, bewoners die nog steeds niet verdreven zijn; ondanks Gods uitdrukkelijke bevel om dit te
doen. Het gevaar van een onvolledige verovering is de blijvende aanwezigheid van heidense invloeden. Zolang
de Kanaänieten blijven, is het onvermijdelijk dat de Israëlieten huwelijken met hen zullen sluiten en, net zo
onvermijdelijk, dat de Israëlieten hun heidense afgoden zullen gaan vereren.
Het feit dat de Israëlieten er niet in slagen om alle inwoners van Kanaän te verdrijven is misschien niet alleen
een aanwijzing voor de geringe vastberadenheid van Israël om dat echt te doen, maar ook voor een zekere
fascinatie met de heidense cultuur om hen heen. Wat de oorzaak ook mag zijn, God beschouwt dit als een
breuk van het verbond en weet dat een wijd verspreide afgoderij al snel zal volgen.
Een aantal gebieden en volken zullen nooit worden veroverd. Het is interessant dat noch Benjamin noch Juda
in staat is om de Jebusieten volledig uit Jeruzalem te verjagen – de stad die in de streek rond hun gedeelde
grens ligt (ondanks het feit dat Juda de stad al een keer heeft aangevallen en in brand heeft gestoken).
Joz. 13:13
FALEN VAN OOSTELIJKE STAMMEN. Het volk Israël had de Gesurieten en de Maächatieten niet
verdreven, zodat zij tot op de dag van vandaag temidden van de Israëlieten wonen.
Joz. 16:10, Rich. 1:29
FALEN VAN EFRAIM. De Kanaänieten die in Gezer woonden, werden nooit verdreven en wonen
daarom nog steeds als slaven onder het volk van Efraïm.
Joz. 17:11-13, Rich. 1:27,28
FALEN VAN MANASSE. De halve stam van Manasse kreeg ook nog enkele steden in de gebieden,
die aan Issaschar en Aser waren toegewezen. Dat waren: Beth-Sean, Jibleam, Dor, Endor,
Taänach, Megiddo met zijn drie heuvels en de dorpen, die bij deze steden behoorden.
Maar omdat de nakomelingen van Manasse er niet in slaagden de inwoners van deze steden te
verdrijven, bleven de Kanaänieten er wonen. Toen de Israëlieten later echter sterk genoeg waren
geworden, dwongen zij de Kanaänieten tot slavenarbeid.
Joz. 15:63
FALEN VAN JUDA. Maar de stam van Juda slaagde er niet in de Jebusieten die in Jeruzalem
woonden, te verdrijven. Daarom wonen de Jebusieten tot op de dag van vandaag temidden van
de Judeeërs.
Rich. 1:21
FALEN VAN BENJAMIN. De Benjaminieten slaagden er niet in de Jebusieten uit Jeruzalem te
verdrijven, zodat die nog steeds tussen de Benjaminieten wonen.
Rich. 1:30
FALEN VAN ZEBULON. Ook de stam Zebulon lukte het niet de Kanaänieten uit de steden Kithron
en Nahalol te verdrijven, hoewel zij hen naderhand wel tot slaven maakten.
Rich. 1:31,32
FALEN VAN ASER. Hetzelfde was het geval met de stam Aser: de inwoners van Akko, Sidon,
Ahlab, Achzib, Helba, Afek en Rehob bleven in hun steden wonen. Zodoende leefden de
Aserieten en de oorspronkelijke bevolking van Kanaän bij elkaar.
Rich. 1:33
FALEN VAN NAFTALI. De stam Naftali kon de Kanaänieten niet uit de steden Beth-Semes en Beth-
Anath verdrijven. Deze twee volken woonden dus ook bij elkaar, hoewel ook deze Kanaänieten
werden gedwongen tot slavernij.
Rich. 1:34-36
FALEN VAN DANIETEN. En wat de mensen van Dan betreft, de Amorieten drongen hen terug naar
de bergen en stonden hun niet toe naar de vlakte af te dalen. De Amorieten wisten zich ook te
handhaven in de steden Har-Heres, Ajalon en Saälbim, maar de nakomelingen van Jozef
overmeesterden hen en maakten hen tot slaven. Het gebied van de Amorieten strekte zich uit
van de Schorpioenenpas tot Sela en nog verder.
Rich. 2:1-5
FALEN LEIDT TOT BREUK VAN VERBOND. Op een dag ging de Engel van de HERE van Gilgal
naar Bochim en zei tegen het volk Israël: "Ik heb u uit Egypte geleid en naar dit land gebracht,
dat Ik uw voorouders plechtig had beloofd. Ik heb gezegd dat Ik nooit mijn verbond met u zou
verbreken, als u maar geen verdrag zou sluiten met de bevolking van dit land. Ik heb u gezegd
dat u hun altaren moest afbreken. Waarom hebt u niet geluisterd? U hebt het verbond verbroken
en daarom verzeker Ik u dat Ik de bevolking van dit land niet zal verdrijven, zoals Ik eerder had
beloofd. Deze volken zullen uw vijanden zijn en hun goden zullen voor u een voortdurende
verleiding vormen."
Het volk liet de tranen de vrije loop toen de Engel van de HERE was uitgesproken. Daarom
noemt men die plaats Bochim (wat betekent: 'Plaats waar het volk huilde'). Vervolgens bracht het
daar offers aan de HERE.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- maart
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen