Thuis >> 12 december
12 december
Paulus bij Felix, Festus en Agrippa
In Caesarea heeft Paulus drie gelegenheden om zich te verdedigen en om het evangelie te verkondigen aan
de Romeinse autoriteiten die hem nu in verzekerde bewaring houden. De eerste gelegenheid is bij Felix, de
gouverneur en procurator van Judea. Felix werd aanvankelijk door Claudius Caesar aangesteld en werd later
bevestigd door zijn opvolger Nero. Drusilla, de echtgenote van Felix die door Lukas wordt vermeld, is de
dochter van Herodes Agrippa I en de zus van Herodes Agrippa II, voor wie Paulus ook zal moeten verschijnen.
Felix weet genoeg over “De Weg” om te weten dat de aanklachten tegen Paulus ongegrond zijn. Het verslag
van Lukas suggereert zelfs dat Felix enigszins verontrust is door het onderricht van Paulus. Maar hij wordt
voornamelijk gedreven door hebzucht en raakt daarom geïrriteerd wanneer Paulus hem geen steekpenningen
aanbiedt. Het verslag van Lukas merkt op dat Paulus gedwongen wordt om twee jaar lang in het gevang te
blijven. Aan het einde van die twee jaar wordt Felix uit zijn ambt gezet (de seculiere geschiedenis vertelt ons
dat Felix naar Rome werd teruggeroepen vanwege ernstige rellen en aanklachten tegen Felix van de Joden).
Felix wordt opgevolgd door Porcius Festus, over wie weinig bekend is. Festus ziet eveneens geen reden om
Paulus te veroordelen en suggereert dat Paulus maar weer voor het Sanhedrin in Jeruzalem moet verschijnen.
Maar Paulus (die weliswaar een Jood is, maar ook als Romeins staatsburger is geboren) maakt gebruik van
zijn recht om bij Caesar in beroep te gaan.
Korte tijd later wordt Festus bezocht door koning Herodes Agrippa II en zijn zuster Bernice (hun vader Herodes
Agrippa I was degene die de kerk had vervolgd en Jakobus, de broer van Johannes, had laten doden).
Wanneer Festus zijn frustratie over de zaak Paulus uit, vraagt Agrippa of hij het verhaal van Paulus persoonlijk
mag horen. De uiteenzetting van Paulus voor Agrippa is een samenvatting van zijn persoonlijke bekering en
zijn daaropvolgende bediening. Aan het einde van deze rede van Paulus wordt door Lukas een gedenkwaardig
gesprek tussen Agrippa en Paulus beschreven. Agrippa lijkt zich in dit gesprek bijzonder ongemakkelijk en
kwetsbaar te voelen bij de evangelieboodschap die Paulus heeft gepresenteerd. Maar als Agrippa al wordt
geraakt door de boodschap, dan bestaat er geen enkel teken dat hij hierop met een volledig geloof zou hebben
gereageerd.
Hand. 24:1-9 - Caesarea (ca. 58 n.C.)
AANKLACHT TEGEN PAULUS. Na vijf dagen kwam de hogepriester Ananias met enkele leden van
de Hoge Raad en een advocaat, Tertullus, in Caesarea aan. Zij dienden bij de gouverneur een
aanklacht in tegen Paulus. Toen Paulus naar voren was geroepen, begon Tertullus zijn
beschuldigingen met de volgende woorden: "Excellentie, u hebt ervoor gezorgd dat ons volk in
vrede en rust kan leven. Dank zij uw vooruitziende blik zijn er allerlei hervormingen doorgevoerd.
Daar is ons hele volk u in alle opzichten dankbaar voor. Neemt u ons niet kwalijk dat wij enige
ogenblikken een beroep op uw welwillendheid doen. Daarom zal ik mijn betoog ook niet lang
maken.
Wij zijn tot de conclusie gekomen dat deze man problemen veroorzaakt. Hij is een van de leiders
van de partij van de Nazareners en zet de Joden in heel de beschaafde wereld aan tot allerlei
opruiende activiteiten. Toen hij ook nog probeerde de tempel te ontwijden, hebben wij hem
gevangen genomen. Wij wilden hem volgens onze wet veroordelen. Maar commandant Lysias
greep toen in en heeft hem met geweld bij ons weggehaald. Hij gebood dat wij ons tot u zouden
wenden. Door hem zelf te ondervragen, kunt u aan de weet komen of het juist is waarvan wij
hem beschuldigen." De andere Joden vielen Tertullus bij en zeiden dat hij gelijk had.
Hand. 24:10-21
VERDEDIGENDE STELLING. De gouverneur gaf een teken dat het nu Paulus' beurt was om te
spreken. "Omdat ik weet dat u al vele jaren de rechter van het Joodse volk bent", zei Paulus,
"begin ik met goede moed aan mijn verdediging. Zoals u zult kunnen nagaan, kwam ik pas twaalf
dagen geleden in Jeruzalem aan om onze God te aanbidden. Mijn aanklagers hebben mij met
niemand zien discussiëren, mij nergens een oploop zien veroorzaken, noch in de tempel, noch in
de synagoge, noch in de stad. De dingen waarvan zij mij beschuldigen, kunnen zij niet bewijzen.
Maar ik geef toe dat ik de God van onze voorouders dien, volgens de richting die zij een partij
noemen. Ik geloof alles wat er in de wet van Mozes en de Boeken van de profeten geschreven
staat. Net als zij leef ik in de verwachting dat God zowel de goede en rechtvaardige, als de
slechte en onrechtvaardige mensen na hun dood levend zal maken. Daarom doe ik mijn best om
voor God en de mensen altijd een zuiver geweten te houden.
Na jaren in het buitenland te zijn geweest, kwam ik in mijn land terug met geld voor de armen
van mijn volk en offers voor God. Men zag mij daarmee in de tempel. Ik was naar behoren
gereinigd, had geen mensen om me heen en maakte geen drukte. Dat werd anders toen een
paar Joden uit Asia mij zagen. Die hadden blijkbaar iets tegen mij. Zij zouden hier moeten zijn
om hun aanklacht bij u in te dienen. Maar wat deze mensen hier betreft: Laten zij eens vertellen
wat voor schuld zij in mij hebben gevonden, toen ik voor de Hoge Raad terechtstond, behalve
dan dat ik daar heb geroepen: "Ik sta hier vandaag terecht omdat ik geloof dat de doden weer
levend zullen worden!"
Hand. 24:22,23
FELIX STELT BESLISSING UIT. Felix, die goed van het christendom op de hoogte was, brak de
rechtzitting af en zei: "Als commandant Lysias hier komt, zal ik de zaak verder onderzoeken." Hij
gaf de officier bevel Paulus gevangen te zetten, maar hem vriendelijk te behandelen. Als er
vrienden kwamen om hem te bezoeken en hem iets te brengen, mochten ze niet worden
tegengehouden.
Hand. 24:24-27 (van 58 tot 60 n.C.)
TWEE JAAR IN GEVANGENIS. Een paar dagen later kwam Felix met zijn Joodse vrouw Drusilla in
de gevangenis. Hij liet Paulus halen en luisterde naar wat hij over het geloof in Jezus Christus
vertelde. Maar toen Paulus over rechtvaardigheid, zelfbeheersing en het komende oordeel van
God sprak, kreeg Felix het benauwd en zei: "Het is voorlopig wel genoeg. Als het me schikt, zal
ik u nog wel eens laten roepen." Intussen hoopte hij heimelijk van Paulus steekpenningen te
krijgen; hij liet hem daarom nogal eens bij zich komen om met hem te praten.
Twee jaar later werd Felix opgevolgd door Porcius Festus. Om de Joden een plezier te doen, liet
hij Paulus in gevangenschap achter.
Hand. 25:1-5 - Jeruzalem
JODEN VRAGEN NAAR PAULUS. Drie dagen nadat Festus in zijn gebied was aangekomen, ging
hij van Caesarea naar Jeruzalem. Daar kwamen de hoofdpriesters en leidende Joden bij hem
met hun verhalen over Paulus. Zij vroegen hem dringend Paulus naar Jeruzalem te laten
overbrengen. Zij waren namelijk van plan hem onderweg vanuit een hinderlaag te vermoorden.
Festus antwoordde dat Paulus in Caesarea bleef en dat hij zelf binnenkort daar weer heen wilde
gaan. "Laten enkele van uw leiders met mij meereizen. Als die man iets verkeerds heeft gedaan,
kunnen zij hem beschuldigen" zei hij.
Hand. 25:6-8 - Caesarea
FESTUS BEHANDELT ZAAK PAULUS. Na een dag of negen ging Festus terug naar Caesarea. De
volgende dag ging hij op zijn stoel in het gerechtshof zitten en liet Paulus voorleiden. Meteen
gingen de Jeruzalemse Joden om Paulus heen staan en brachten vele zware beschuldigingen
tegen hem in. Maar zij konden niets bewijzen.
Paulus verdedigde zich en zei: "Ik heb de Joodse wet niet overtreden, de tempel niet ontwijd en
mij ook niet tegen het Romeinse bewind verzet."
Hand. 25:9-12
PAULUS DOET BEROEP OP CAESAR. "Hebt u er iets op tegen naar Jeruzalem te gaan" vroeg
Festus, die de Joden een plezier wilde doen, "en daar voor mij terecht te staan?"
"Ik sta voor de Romeinse rechtbank", antwoordde Paulus. "Dan moet mijn zaak daar ook worden
behandeld! Zoals u wel weet, heb ik de Joden niets gedaan. Als ik iets heb gedaan waarop de
doodstraf staat, wil ik mij niet tegen mijn terechtstelling verzetten. Maar als hun beschuldigingen
stuk voor stuk gelogen zijn, heeft niemand het recht mij aan hen uit te leveren. Ik ga in hoger
beroep bij de keizer!"
Na met zijn raadsheren te hebben gesproken, antwoordde Festus: "Nu u een beroep op de
keizer hebt gedaan, zult u ook naar de keizer gaan."
Hand. 25:13-22
FESTUS EN AGRIPPA. Kort daarop kwam koning Agrippa met zijn zuster Bernice in Caesarea aan
voor een bezoek aan Festus. Tijdens hun verblijf van enkele dagen sprak Festus met de koning
over de zaak van Paulus. "Felix heeft hier een man in gevangenschap achtergelaten tegen wie
de Joden een aanklacht hebben ingediend. Toen ik in Jeruzalem was, hebben hun hoofdpriesters
en leiders mij gevraagd hem terecht te stellen.
Ik wees hen erop dat het bij ons, Romeinen, niet de gewoonte is iemand te veroordelen omdat
anderen dat vragen. Hij moet eerst de kans krijgen zich tegenover zijn aanklagers te verdedigen.
Die Joden kwamen met mij mee hier naartoe en ik heb de zaak de volgende dag meteen in
behandeling genomen. Maar toen ik Paulus liet voorleiden, beschuldigden zij hem van iets heel
anders dan ik had verwacht. Er was geen sprake van een overtreding of een misdaad. Het ging
om kwesties van hun godsdienst en over een zekere Jezus, Die al dood is, maar Die volgens
Paulus leeft! Omdat ik niet wist wat ik ermee aan moest, stelde ik Paulus voor naar Jeruzalem te
gaan en daar de rechtszaak voort te zetten. Maar hij ging in hoger beroep. Hij wilde in voorarrest
blijven tot de keizer in deze zaak uitspraak zou doen. Daarom heb ik bevel gegeven hem vast te
houden, tot ik hem naar de keizer kan sturen."
Agrippa zei: "Ik zou die man ook wel eens willen horen."
"Dat kan", antwoordde Festus. "Dat regelen we morgen."
Hand. 25:23-27
PAULUS AAN TOEHOORDERS VOORGESTELD. De volgende morgen stapten Agrippa en Bernice
in vol ornaat de aula binnen. In hun gevolg waren hoge militairen en leden van het stadsbestuur.
Festus liet Paulus binnen en zei: "Koning Agrippa, geachte aanwezigen! Een groot aantal Joden,
zowel hier in de stad als in Jeruzalem, heeft een zware aanklacht tegen deze man ingediend. Zij
hebben geroepen dat hij niet mag blijven leven. Mij is gebleken dat hij niets heeft gedaan,
waarop de doodstraf staat. Maar omdat hij zich op de keizer beroepen heeft, moet ik hem wel
naar Rome sturen. Ik weet nu niet wat ik de keizer moet schrijven. Daarom heb ik de man hier
laten voorleiden, in het bijzonder om door u, koning Agrippa, te worden gehoord. Misschien komt
daar iets uit wat ik kan schrijven. Want het lijkt mij onzinnig om een gevangene naar Rome te
sturen zonder erbij te vermelden wat de aanklacht tegen hem is."
Hand. 26:1-23
PAULUS VERTELT OVER ZENDING. Agrippa zei tegen Paulus: Ga uw gang. U mag voor uzelf
spreken."
Paulus stak zijn hand op en verdedigde zich met deze woorden: "Ik ben blij, koning Agrippa, dat
ik mij vandaag voor u mag verdedigen tegen alles waarvan de Joden mij beschuldigen. U bent
zeer goed op de hoogte van de gebruiken en geschilpunten onder hen. Wilt u daarom zo
vriendelijk zijn mij geduldig aan te horen?
Alle Joden weten hoe ik heb geleefd. Zij kennen mij van jongsaf aan. Ik heb mijn opvoeding eerst
in Tarsus en later in Jeruzalem genoten. Het is hun bekend dat ik van mijn jeugd af heb geleefd
volgens de regels van de Farizeese partij, de strengste richting van onze godsdienst. Als zij dat
nu maar wilden toegeven. Nu sta ik hier terecht omdat ik verwacht dat God zal doen wat Hij onze
voorouders heeft beloofd. De twaalf stammen van Israël verwachten dat ook en dienen God
daarom heel serieus, dag en nacht. Maar koning Agrippa, ik word ervoor vervolgd! Waarom kan
niemand hier geloven dat God doden levend maakt?
Ik heb vroeger zelf ook gemeend al het mogelijke te moeten doen om de leer van Jezus van
Nazareth te bestrijden. Met toestemming van de hoofdpriesters heb ik in Jeruzalem vele van Zijn
volgelingen gevangen gezet. En als tegen hen de doodstraf werd geëist, stemde ik daar altijd
mee in. Ik ging alle synagogen binnen. Als ik daar christenen vond, probeerde ik vaak hen er met
geweld toe te dwingen Jezus te vervloeken. Door een diepe haat gedreven, vervolgde ik hen
zelfs tot in het buitenland.
Zo ging ik ook naar Damascus, met toestemming van de hoofdpriesters. Zij hadden mij de
bevoegdheid gegeven namens hen op te treden. Onderweg zag ik midden op de dag een licht,
koning Agrippa, helderder dan de zon! Het scheen op mij en de mannen, die met mij meereisden.
Wij vielen allemaal op de grond en ik hoorde iemand in het Hebreeuws tegen mij zeggen: 'Saul,
Saul! Waarom vervolgt u Mij? Het heeft geen zin u tegen Mij te verzetten. Daarmee doet u uzelf
alleen maar kwaad.'
'Wie bent U, Here?' vroeg ik.
En de Here antwoordde: 'Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Maar kom, sta op. Ik heb Mij aan u
vertoond om u in dienst te nemen. U moet de mensen vertellen wat u vandaag van Mij hebt
gezien en wat Ik u nog zal laten zien. Ik zal u bevrijden uit de handen van uw eigen volk en van
de vreemde volken waar Ik u heen zal sturen. U zult hen de ogen openen voor de toestand
waarin zij verkeren, opdat zij zich van het duister naar het licht zullen keren en zich door God
zullen laten regeren in plaats van door satan. Dan zullen zij vergeving van hun zonden krijgen; zij
zullen horen bij de mensen die, omdat ze in Mij geloven, voor God afgezonderd zijn!'
Nu, koning Agrippa, ik heb gedaan wat mij in dat hemelse visioen is gezegd. Ik ging eerst naar
Damascus, toen naar Jeruzalem en heel Judea en daarna naar andere landen. Overal waar ik
kwam, heb ik de mensen opgeroepen tot bekering, tot een leven met God, wat ook uit hun doen
en laten zou moeten blijken. Dat was de reden waarom de Joden mij in de tempel gevangen
namen en daarna probeerden te vermoorden. Maar God heeft mij geholpen, zodat ik vandaag in
levende lijve voor u sta. Ik vertel groot en klein niets anders dan wat Mozes en de profeten
hebben voorspeld. Namelijk dat de Christus zou lijden en als eerste uit de dood zou terugkomen
om de Joden en de andere volken te vertellen dat er licht komt."
Hand. 25:24-29
AGRIPPA'S REACTIE. Terwijl Paulus met zijn verdediging bezig was, riep Festus ineens: "Het is u
in uw hoofd geslagen, Paulus! Al dat gestudeer heeft u gek gemaakt!"
Maar Paulus antwoordde: "Ik weet precies wat ik zeg, excellentie. Wat ik heb gezegd, is waar,
zonder enige overdrijving. De koning begrijpt wel wat ik bedoel. Met hem kan ik er open en eerlijk
over spreken. Ik kan mij niet voorstellen dat al deze dingen aan zijn aandacht zijn ontsnapt. Zij
zijn per slot van rekening niet ergens in een uithoek gebeurd. Koning Agrippa! Gelooft u de
profeten? Ja, ik weet dat u ze gelooft!"
"Wacht eens even", zei Agrippa. "U denkt toch niet dat u zomaar even een christen van mij kunt
maken?"
"Ik zou God wel willen vragen", antwoordde Paulus, "of niet alleen u, maar ook ieder die mij nu
hoort, vroeg of laat zo zal worden als ik; zonder deze boeien natuurlijk."
Hand. 25:30-32
ONSCHULD BEVESTIGD. De koning, de gouverneur, Bernice en alle anderen stonden op en
verlieten de aula. Toen zij buiten waren, zeiden zij tegen elkaar: "Die man heeft niets gedaan
waarop doodstraf of gevangenisstraf staat."
En de koning zei nog tegen Festus: "Als hij zich niet op de keizer beroepen had, zou hij nu vrij
man zijn."
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- december
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen