20 maart
Rich. 8:4-9 - Sukkoth
STEDEN WEIGEREN HULP. Gideon en zijn driehonderd mannen bereikten de Jordaan en staken
die over. Hoewel zij erg moe waren, zetten zij de achtervolging voort. Gideon vroeg de inwoners
van Sukkoth om voedsel voor zijn mannen. "Wij zijn erg moe van het achtervolgen van Zebah en
Zalmuna, de koningen van Midian", legde hij uit.
Maar de leiders van Sukkoth antwoordden: "U doet alsof u Zebah en Zalmuna al hebt gevangen!
Nee, we geven niets!"
Toen waarschuwde Gideon hen: "Wanneer de HERE hen aan mij heeft overgeleverd, kom ik
terug om u te geselen met dorens en distels uit de woestijn."
Daarna trok hij verder naar Pnuël en vroeg ook daar om voedsel, maar hij kreeg hetzelfde
antwoord als in Sukkoth. Daarom zei hij tegen de burgers van Pnuël: "Wanneer de strijd voorbij
is, kom ik terug en zal ik deze toren met de grond gelijk maken."
Rich. 8:10-12
MIDIANITISCHE KONINGEN GEVANGEN. Rond die tijd kwamen de koningen Zebah en Zalmuna
met hun leger van nog slechts vijftienduizend man in Karkor aan. Dat was het hele restant van de
strijdmacht van de stammen uit het oosten, want er waren al 120.000 soldaten gesneuveld.
Gideon volgde de karavaanroute ten oosten van Nobah en Jogbeha en versloeg het
Midianitische leger door een verrassingsaanval. De twee koningen sloegen op de vlucht, maar
Gideon achtervolgde hen en nam hen gevangen. Hun hele leger werd verstrooid.
Rich. 8:13-17
STEDEN BESTRAFT. Daarna ging hij terug via de Heres-pas. Hij nam een jongen uit Sukkoth
gevangen en dwong deze de namen op te schrijven van alle 77 politieke en religieuze leiders van
Sukkoth. Toen ging hij naar Sukkoth. "U lachte mij uit en zei dat ik koning Zebah en koning
Zalmuna nooit te pakken zou krijgen", zei hij. "U weigerde mijn hongerige, vermoeide mannen
eten te geven. Welnu, hier zijn we dan!" Hij greep de leiders van de stad en gaf hun met de
dorens en distels uit de woestijn een gevoelige afstraffing. Hij ging ook naar Pnuël, haalde daar
de toren omver en doodde de hele mannelijke bevolking.
Rich. 8:18-21
MIDIANITISCHE KONINGEN GEDOOD. Toen vroeg Gideon aan koning Zebah en koning Zalmuna:
"Hoe zagen de mannen eruit, die u op de Thabor hebt gedood?"
Zij antwoordden: "Ze zagen er net zo uit als u, als koningszonen!"
"Dat waren mijn bloedeigen broers!" riep Gideon uit. "Ten overstaan van de HERE zeg ik u: Als u
hen had laten leven, zou ik u niet hoeven doden." Gideon zei tegen zijn oudste zoon Jether:
"Vooruit, dood hen." Maar Jether durfde niet, want hij was nog maar een jongen.
En Zebah en Zalmuna zeiden tegen Gideon: "Doet u het zelf; we worden liever door een man
gedood!" Daarop doodde Gideon hen eigenhandig. De sieraden, die hun kamelen om de nek
droegen, nam hij mee.
Rich. 8:22,23
GIDEON WEIGERT KONINGSCHAP. De Israëlieten zeiden tegen Gideon: "U moet onze leider
worden! U en uw nageslacht moeten over ons regeren, want u hebt ons verlost uit de
overheersing van de Midianieten."
Maar Gideon antwoordde: "Noch ik, noch mijn zoon zullen uw leider zijn. De HERE is uw
Leidsman!
Rich. 8:24-27
GIDEON MAAKT EFOD. Ik heb echter één vraag. Laat ieder van u mij één ring geven uit zijn
persoonlijke buit." Want de Midianitische troepen waren Ismaëlieten, die vaak gouden ringen
droegen.
"Dat is goed", antwoordden zij. Zij legden een mantel op de grond en ieder gooide daar één ring
op. Het totale gewicht van de gouden ringen bedroeg ruim achttien kilo, nog afgezien van de
oorhangers en de paarsrode kleding van de verslagen koningen en de kettinkjes, die hun
kamelen om de nek droegen. Gideon maakte hiervan een gouden efod en zette die in zijn
woonplaats Ofra neer. Maar al gauw begon heel Israël de efod te aanbidden, zodat het Gideon
en zijn familie alleen maar ongeluk bracht.
Rich. 8:28 (1177-1137 v.C.?)
ISRAEL HEEFT VREDE. Midian werd definitief aan Israël onderworpen. Toen leefde het land
veertig jaar lang in vrede, zolang Gideon leefde.
Rich. 8:29-32
GIDEON STERFT. Gideon ging naar huis terug en kreeg in de loop van de tijd zeventig zonen. Hij
had veel vrouwen en ook een bijvrouw, die in Sichem woonde; zij schonk hem een zoon, die de
naam Abimélech kreeg. Gideon stierf op zeer hoge leeftijd en werd begraven bij zijn vader Joas
in Ofra, in het gebied van de Abiëzrieten.
Rich. 8:33-35
ISRAEL ZONDIGT WEER. Na Gideons dood werden de Israëlieten God opnieuw ontrouw en zij
begonnen afgodsbeelden van Baäl en Baäl-Berith te aanbidden. Zij dachten niet meer aan de
HERE, hun God, Die hen had verlost van de hen omringende vijanden. Ook waren ze de familie
van Gideon niet meer dankbaar voor alles wat Gideon voor Israël had gedaan.
Rich. 9:1-6 - Sichem
ABIMELECH DOODT BROERS. Op een dag ging Gideons zoon Abimélech op bezoek bij zijn ooms
van moederskant in Sichem. "Wilt u met de burgers van Sichem gaan praten", vroeg hij hun, "en
hun vragen wat zij beter vinden: Dat ze door alle zeventig zonen van Gideon zullen worden
geregeerd of slechts door één man, dat wil zeggen door mij, iemand van uw eigen vlees en
bloed!"
Zijn ooms legden de burgers van Sichem Abimélechs plan voor en deze kozen Abimélech, omdat
zijn moeder uit Sichem kwam. Zij gaven hem geld uit de tempel van de afgod Baäl-Berith. Dat
gebruikte hij om een stel leeglopers en avonturiers te huren, die met hem meegingen. Hij nam
hen mee naar zijn vaders huis in Ofra en daar vermoordden zij alle zeventig broers. Alleen de
jongste broer Jotham ontsnapte aan de dood, omdat hij zich had verstopt. Alle inwoners van
Sichem en Beth-Millo kwamen toen naar de eik bij het monument in Sichem en maakten
Abimélech koning.
Rich. 9:7-15
JOTHAMS PARABEL. Toen Jotham dit hoorde, klom hij op de berg Gerizim en schreeuwde de
burgers van Sichem toe: "Als u wilt dat God u zegent, luister dan naar mij. Lang geleden besloten
de bomen een koning te kiezen. Eerst vroegen ze de olijfboom of hij koning wilde worden, maar
hij weigerde.
'Zou ik ophouden olijfolie te produceren waar God en de mensen mij voor eren, om heen en weer
te gaan wuiven boven de andere bomen?' vroeg hij.
Toen zeiden ze tegen de vijgeboom: 'Wilt u onze koning zijn?'
Maar de vijgeboom weigerde ook. 'Zou ik ophouden zoetigheid en lekkere vruchten te
produceren, enkel en alleen om boven de andere bomen uit te steken?' vroeg hij.
Toen gingen ze naar de wijnstok: 'U moet over ons regeren!'
Maar de wijnstok antwoordde: 'Zou ik ophouden wijn te produceren die God en de mensen vrolijk
maakt, uitsluitend om machtiger te worden dan alle andere bomen?'
Tenslotte wendden alle bomen zich tot de doornstruik. 'U moet onze koning zijn!' riepen ze.
En de doornstruik antwoordde: 'Als u mij werkelijk als koning wilt, ga dan in mijn schaduw zitten!
Maar weigert u, dan zullen er vlammen uit mij komen, die de grote ceders van de Libanon zullen
verteren!'
Rich. 9:16-20
PARABEL UITGELEGD. Welnu, burgers van Sichem, bent u ervan overtuigd dat het goed was
Abimélech koning te maken en dat u juist hebt gehandeld tegenover Gideon en zijn
nakomelingen? Want mijn vader heeft voor u gevochten en zijn leven in de waagschaal gesteld
en u verlost uit de macht van de Midianieten. Toch komt u nu tegen hem in opstand en hebt zijn
zeventig zonen op één steen gedood. U hebt Abimélech, de zoon van zijn bijvrouw, koning
gemaakt, alleen omdat hij een volksgenoot van u is. Als u zeker weet dat u juist hebt gehandeld
tegenover Gideon en zijn nageslacht, wens ik u en Abimélech veel geluk met elkaar! Maar als u
niet eerlijk hebt gehandeld, dan hoop ik dat Abimélech u te gronde richt en dat u Abimélech te
gronde zult richten!"
Rich. 9:21
JOTHAM VLUCHT. Toen vluchtte Jotham naar Beër, waar hij uit angst voor zijn halfbroer
Abimélech bleef wonen.
Rich. 9:22-25
ABIMELECH VERLIEST STEUN. Nadat Abimélech drie jaar over Israël had geregeerd, stuurde God
een boze geest, die moeilijkheden veroorzaakte tussen Abimélech en de burgers van Sichem,
waardoor zij hem ontrouw werden. Tijdens de gebeurtenissen die volgden, kregen zowel
Abimélech als de burgers van Sichem, die samen met hem de zeventig zonen van Gideon
hadden vermoord, voor deze bloedschuld hun verdiende loon. Dit ging als volgt: de burgers van
Sichem legden hinderlagen voor Abimélech langs de weg, die over de toppen van de bergen
leidt. Terwijl zij wachtten tot Abimélech voorbij zou komen, beroofden zij iedereen die langs
kwam. Maar iemand waarschuwde Abimélech voor hun samenzwering.
Rich. 9:26-29
GAAL STOOKT INWONERS OP. Intussen was Gaäl, de zoon van Ebed, met zijn broers naar
Sichem getrokken en hij wist het vertrouwen van de inwoners van Sichem te winnen. Tijdens het
oogstfeest dat jaar, dat in de tempel van de plaatselijke god werd gevierd, vloeide de wijn rijkelijk
en begon iedereen Abimélech te vervloeken. "Wat stelt Abimélech eigenlijk voor?" betoogde
Gaäl. "Waarom zou hij onze koning zijn? Waarom zouden we hém dienen? Hij en zijn
commandant Zebul zouden óns moeten dienen. Weg met Abimélech! Maak mij uw koning en u
zult eens zien wat er met Abimélech gebeurt! Ik zou tegen Abimélech zeggen: 'Versterk uw leger
en val maar aan!"
Rich. 9:30-33
ZEBUL STELT ABIMELECH OP DE HOOGTE. Toen stadscommandant Zebul hoorde wat Gaäl zei,
werd hij razend. Hij stuurde een koerier naar Abimélech in Aruma en meldde hem: "Ebeds zoon
Gaäl en zijn broers zijn in Sichem gekomen en stoken de inwoners tegen u op. Trek 's nachts
met uw leger hierheen en ga op het veld in een hinderlaag liggen. Bij zonsopgang moet u
aanvallen. Als Gaäl en zijn mannen tegen u uittrekken, kunt u met hen doen wat u wilt."
Rich. 9:34-41
GAAL VERDREVEN. Zo rukten Abimélech en zijn mannen 's nachts op. Zij splitsten zich in vier
groepen, die zich verdekt opstelden. Toen Gaäl de volgende morgen in de stadspoort stond,
verlieten Abimélech en zijn mannen hun dekking en marcheerden in de richting van de stad."
Toen Gaäl hem zag naderen, zei hij tegen Zebul: "Kijk daar eens! Komen daar geen mensen van
de berg af?""
"Welnee!" antwoordde Zebul. "U ziet schaduwen voor mensen aan!""
"Nee, kijk eens goed", zei Gaäl. "Ik weet zeker dat ik mensen hierheen zie komen. En er komt
ook een groep over de weg langs de Waarzeggerseik.""
Zebul keerde zich daarop triomfantelijk naar Gaäl. "Waar blijft u nu met uw grote mond?" zei hij
spottend. "Wie zei ook al weer: 'Wat stelt Abimélech eigenlijk voor en waarom zou hij onze
koning zijn?' Daar komen de mensen aan over wie u zo minachtend hebt gesproken! Vooruit,
vecht maar tegen hen!""
Onder aanvoering van Gaäl vochten de mannen van Sichem tegen Abimélech. Maar Gaäl werd
verslagen en er vielen veel doden; de lijken lagen verspreid over de weg tot bij de stadspoort.
Abimélech woonde in die tijd in Aruma en daarom verdreef Zebul Gaäl en zijn broers uit Sichem;
zij mochten niet langer in de stad blijven."
Rich. 9:42-45
SICHEM MET DE GROND GELIJKGEMAAKT. De volgende dag trokken de mannen van Sichem
weer ten strijde, maar iemand had Abimélech van hun plannen op de hoogte gebracht. Daarom
verdeelde hij zijn leger in drie groepen, die zich verdekt opstelden in het veld. Toen de mannen
van Sichem uitrukten om Abimélech aan te vallen, sprongen Abimélech en zijn mannen uit hun
hinderlaag tevoorschijn en sloegen hen uiteen. Abimélech en zijn groep snelden naar de
stadspoort om de mannen van Sichem de terugtocht af te snijden, terwijl de twee andere
groepen degenen die al buiten de stad waren, neersloegen. Er moest de hele dag worden
gevochten voordat Abimélech eindelijk de stad kon innemen. Toen doodde hij de hele bevolking
en maakte de stad met de grond gelijk. Zij strooiden overal zout.
Rich. 9:46-49
TOREN VERBRAND. De burgers van het nabijgelegen Sichem-Toren hoorden wat er was gebeurd
en zochten hun toevlucht in de kelders van de tempel van de afgod Berith. Toen Abimélech dit
hoorde, leidde hij zijn troepen naar de berg Zalmon, begon daar met een bijl boomtakken af te
kappen en legde de takkenbos op zijn schouder. "Jullie hebben gezien wat ik deed", zei hij tegen
zijn mannen. "Doe nu vlug hetzelfde." Al zijn mannen hakten snel een bos takken af en droegen
die naar de stad. Daar gooiden ze alle takken op de kelders en staken die in brand. Zo kwamen
alle mensen, die binnen zaten, om; ongeveer 1000 mannen en vrouwen.
Rich. 9:50-54
ABIMELECH GEDOOD. Daarna viel Abimélech de stad Tebez aan en nam die in. Midden in de
stad stond een versterkte toren en alle inwoners vluchtten daarin. Ze deden de deuren achter
zich op slot en klommen op het platte dak om uit te kijken. Abimélech drong door tot de ingang
van de toren en stond op het punt de toren in brand te steken, toen een vrouw de bovenste van
een paar molenstenen van het dak naar beneden gooide, boven op Abimélechs hoofd! Zijn hele
schedel werd verbrijzeld.
"Gauw, gauw", kreunde hij tegen zijn wapendrager, "Dood mij! Laat nooit iemand kunnen zeggen
dat Abimélech door een vrouw is gedood!" Toen doorstak de wapendrager hem met zijn zwaard
en Abimélech stierf.
Rich. 9:55-57
DE BOOSAARDIGEN GESTRAFT. Toen zijn mannen zagen dat hun aanvoerder dood was, gaven
ze de strijd op en gingen naar huis.
Zo strafte God zowel Abimélech als de burgers van Sichem voor de moord op Gideons zeventig
zonen. Zo werd ook de vervloeking van Gideons zoon Jotham werkelijkheid.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- maart
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen