4 juli
De hervormingen van Hizkia
Misschien is er toch nog hoop. Koning Hizkia heeft nu de macht volledig in handen en zal de meest uitgebreide religieuze hervormingen doorvoeren sinds de dagen van Josafat. Om dit te bewerkstelligen werkt Hizkia vooral samen met de Levieten, omdat zij vuriger zijn dan de priesters. Hij zal de tempel reinigen en een correcte aanbidding en godsdienstig ceremonieel onder zijn volk herstellen. In een groots gebaar van broederschap nodigt Hizkia de noordelijke stammen uit om samen het Paschafeest te vieren. De meesten zullen de uitnodiging weigeren, maar enkelen sluiten zich aan bij deze geestelijke vernieuwing.
In Juda
2 Kron. 29:3-11 - Jeruzalem
OPDRACHT TOT REINIGING VAN TEMPEL. Al in de eerste maand van zijn eerste regeringsjaar
opende hij de deuren van de tempel weer en bracht ze in hun oude staat terug. Op het plein ten
oosten van de tempel liet hij de priesters en Levieten bij zich komen en zei tegen hen: "Luister
naar mij, Levieten. Heilig uzelf en heilig de tempel van de HERE, de God van onze voorouders.
Verwijder alle onreinheid. Onze vaders hebben immers zwaar gezondigd tegen de HERE, onze
God. Zij hebben de HERE en Zijn tempel links laten liggen en zelfs de rug toegekeerd. Zij
hebben de deuren gesloten, de lampen gedoofd en er is lange tijd geen reukwerk meer verbrand
en geen brandoffer meer gebracht. Daarom hebben Juda en Jeruzalem kennis gemaakt met de
toorn van de HERE. Hij heeft ons tot voorwerp van angst, afschuw en belediging gemaakt. U
kunt dat zelf zien. Om al die dingen zijn onze vaders door het zwaard omgekomen en heeft men
onze zonen, dochters en vrouwen gevangen genomen. Maar ik wil nu een verbond sluiten met
de HERE, de God van Israël, zodat Zijn vreselijke toorn van ons wordt afgewend. Mijn kinderen,
verwaarloos uw plichten niet langer, want de HERE heeft u uitgekozen om Hem te dienen en
voor Hem reukwerk te verbranden."
2 Kron. 29:12-19
LEVIETEN GEHOORZAMEN.
Toen kwamen de volgende Levieten in aktie.
Van de familie van Kehath: Mahath, de zoon van Amasai, en Joël, de zoon van Azarja;
van de familie van Merari: Kis, de zoon van Abdi, en Azarja, de zoon van Jehallelel;
van de familie van Gersom: Joah, de zoon van Zimma, en Eden, de zoon van Joah;
van de familie van Elizafan: Simri en Jeïël,
van de familie van Asaf: Zacharia en Mattanja;
van de familie van Heman: Jehiël en Simeï;
van de familie van Jeduthun: Semaja en Uzziël.
Zij haalden hun mede-Levieten bij elkaar en heiligden zichzelf, waarna zij de tempel begonnen
schoon te maken en te heiligen, zoals de koning, die namens de HERE sprak, hun had bevolen.
De priesters reinigden de binnenste vertrekken van de tempel en brachten al het vuil en alle
onreine voorwerpen die zij daar vonden, naar het voorplein. Met wagens brachten de Levieten
dat weg naar de rivier Kidron. Daarna begonnen zij op de eerste dag van de eerste maand de
tempel opnieuw in te wijden en acht dagen later waren zij daarmee tot bij het voorportaal
gevorderd. Ze gingen daarmee nog eens acht dagen door, zodat de hele inwijding zestien dagen
in beslag nam.
Zij gingen terug naar het paleis en meldden koning Hizkia: "Wij zijn klaar met de reiniging van de
tempel, het brandofferaltaar en het toebehoren en de tafel voor de toonbroden en de
bijbehorende zaken. Wij hebben bovendien alle voorwerpen die koning Achaz weggooide toen hij
de tempel afsloot, teruggevonden en gereinigd. Zij liggen op hun plaats bij het altaar van de
HERE."
2 Kron. 29:20-36
TEMPEL OPNIEUW GEWIJD. De volgende morgen ging koning Hizkia met de leiders van de stad
naar de tempel. Zij hadden zeven jonge stieren, zeven rammen, zeven lammeren en zeven
bokken bij zich als zondoffer voor het koningschap, voor de tempel en voor Juda. Hij gaf de
priesters, de zonen van Aäron, opdracht de dieren te offeren op het altaar van de HERE. Zij
slachtten de jonge stieren, waarna de priesters het bloed opvingen en op het altaar sprenkelden.
Hetzelfde deden zij bij de rammen en de lammeren. Daarna werden de bokken voor het
zondoffer bij de koning en de rest van het gezelschap gebracht en zij legden hun handen op de
dieren. De priesters slachtten de bokken en goten het bloed als een zondoffer op het altaar om
verzoening te doen voor heel Israël. De koning had uitdrukkelijk gezegd dat het brand- en het
zondoffer voor het hele volk Israël moesten worden gebracht.
Hij haalde Levieten in de tempel bijeen en liet hen een begeleidingsgroep vormen met cymbalen,
harpen en citers. Dat was in overeenstemming met de aanwijzingen van koning David en van de
profeten Gad en Nathan die hun instructies weer van de HERE hadden ontvangen. De priesters
bespeelden de trompetten.
Hizkia beval dat het brandoffer op het altaar moest worden gelegd en toen het offeren begon,
werd het lied voor de HERE ingezet, begeleid door de trompetten en de instrumenten van koning
David.
Gedurende de hele ceremonie van het brandoffer boog iedereen voor de HERE en zong een
lied, begeleid door de trompetten. Nadat het brandoffer was gebracht, bogen de koning en allen
die erbij waren zich diep.
Daarna beval koning Hizkia de Levieten enkele psalmen van David en van de profeet Asaf voor
de HERE te zingen. Zij deden dat met vreugde, bogen hun hoofden en aanbaden de HERE. "Dit
is het einde van de ceremonie; u hebt nu uzelf aan de HERE toegewijd", zei Hizkia. "Breng nu
uw geschenken en dankoffers." Mensen uit alle delen van het land brachten daarop hun
geschenken en dankoffers en zij die dat wilden, namen ook brandoffers mee.
In totaal werden zeventig jonge stieren, honderd rammen en 200 lammeren als brandoffers
gebracht. Daarbij kwamen nog eens 600 ossen en 3000 schapen als heilige geschenken. Er
waren echter niet genoeg priesters om alle dieren van hun huid te ontdoen en daarom hielpen de
Levieten hen tot het werk klaar was en meer priesters zich hadden geheiligd voor het werk, want
de Levieten hadden meer werk gemaakt van hun heiliging dan de priesters. Er was een
overvloed aan brandoffers, bijbehorende drankoffers en vrede-offers.
Op die manier werd de tempel weer in gebruik genomen. Hizkia en zijn onderdanen waren erg
blij over alles wat God voor Zijn volk had gedaan; want alles was in heel korte tijd gebeurd.
2 Kron. 30:1-9
ISRAEL UITGENODIGD VOOR PASCHA. Koning Hizkia stuurde daarna bericht door heel Israël en
Juda en schreef brieven aan Efraïm en Manasse om iedereen uit te nodigen naar de tempel in
Jeruzalem te komen voor de jaarlijkse viering van het Pascha. De koning, zijn helpers en de
vertegenwoordigers van de stad Jeruzalem hadden besloten het Pascha deze keer in de tweede
maand te vieren en niet (zoals gewoonlijk) in de eerste maand. Op de normale datum zouden
nog niet genoeg priesters zijn geheiligd en zou het voor de meeste mensen te kort dag zijn om
op tijd naar Jeruzalem te reizen. De koning en zijn adviseurs waren het op dit punt volkomen
eens. Daarom stuurden zij de aankondiging van het Pascha door heel Israël, van Berséba tot
Dan, en nodigden zij iedereen uit dit feest ter ere van de HERE, de God van Israël, in Jeruzalem
te vieren. Het Pascha was al lange tijd niet, zoals was voorgeschreven, algemeen gevierd.
"Keer terug tot de HERE, de God van Abraham, Isaäk en Israël", luidde de brief van de koning,
"zodat Hij terugkeert naar ons, die uit de macht van de koningen van Assyrië zijn ontsnapt. Doe
niet als uw vaders en broeders die tegen de HERE, de God van hun voorouders, zondigden en
door Hem werden vernietigd. Wees niet zo koppig als zij waren, maar geef u over aan de HERE.
Kom naar Zijn tempel die Hij voor eeuwig heeft geheiligd en dien de HERE, uw God, zodat Zijn
vreselijke toorn niet langer tegen u is gericht. Als u zich weer tot de HERE wendt, zullen uw
broeders en uw kinderen genadig worden behandeld door degenen die hen gevangen hebben
genomen en kunnen zij terugkeren naar dit land. Want de HERE, uw God, is goed en genadig en
Hij zal u niet de rug blijven toekeren als u naar Hem terugkeert."
2 Kron. 30:10-12
SOMMIGEN AANVAARDEN UITNODIGING. Boodschappers trokken van stad naar stad door Efraïm
en Manasse, tot Zebulon toe. Maar in de meeste gevallen werden zij uitgelachen en kregen
beledigende opmerkingen te horen. Toch waren er wel leden van de stammen van Aser,
Manasse en Zebulon, die zich tot God bekeerden en naar Jeruzalem kwamen. Maar in Juda
voelde iedereen een sterk, door God ingegeven verlangen om aan de oproep die God door de
koning en zijn mensen had gegeven, gehoor te geven.
2 Kron. 30:13-22
PASCHA IN ACHT GENOMEN. En zo verzamelde zich in de tweede maand een enorme menigte in
Jeruzalem voor de viering van het Pascha, het feest van de ongezuurde broden. Men ging aan
het werk, verwoestte alle heidense altaren in Jeruzalem, haalde de reukwerkaltaren omver en
gooide alles in de Kidron.
Op de veertiende dag van de tweede maand slachtten de mensen hun Pascha-lammeren. De
priesters en de Levieten schaamden zich dat zij zich niet beter hadden voorbereid; zij heiligden
zichzelf en brachten de brandoffers de tempel binnen. Zij stonden op de plaatsen die waren
aangegeven in de wet van Mozes, de man van God; en de priesters sprenkelden met het bloed
dat zij van de Levieten kregen aangereikt. Omdat velen van hen die uit Efraïm, Manasse,
Issaschar en Zebulon waren gekomen, onrein waren doordat zij het reinigingsritueel niet hadden
ondergaan en tegen de regels in toch aten van het Pascha, slachtten de Levieten hun Paschalammeren
om hen op die manier te heiligen. Daarna bad koning Hizkia voor hen en zei: "Moge
de goede HERE iedereen vergeven die oprecht besluit Hem, de God van onze voorouders, te
gaan volgen, ook al is hij mogelijk niet op de juiste manier geheiligd voor deze plechtigheid." En
de HERE luisterde naar Hizkia's gebed en nam hen aan.
Zeven dagen lang vierde het volk Israël in Jeruzalem het Pascha. Tegelijkertijd prezen de
Levieten en de priesters de HERE dag aan dag met zang en muziek.
Koning Hizkia prees de Levieten dan ook omdat zij met zoveel verstand en inzicht hun werk voor
de HERE deden. Zeven dagen aten zij van hun deel, waarbij dankoffers werden gebracht en de
HERE, de God van hun vaders, werd geloofd en geprezen.
2 Kron. 30:23-27
TWEEDE WEEK IN ACHT GENOMEN. Het enthousiasme bleef en daarom besloten zij eensgezind
het feest zeven dagen te verlengen. Koning Hizkia gaf het volk 1000 jonge stieren om te offeren
en 7000 schapen; de leiders van het volk voegden daar nog eens 1000 jonge stieren en 10.000
schapen aan toe. Op dat moment kwam weer een grote groep priesters naar voren en heiligde
zich. Een uitbundige vreugde heerste onder de inwoners van Juda, de priesters, de Levieten, de
buitenlandse bezoekers en hen die uit Israël naar de viering waren gekomen. Sinds de tijd van
koning Davids zoon Salomo was niet meer zo'n feest als dit in Jeruzalem gevierd. Toen gingen
de priesters en de Levieten staan en zegenden alle aanwezigen. En vanuit Zijn heilige woning in
de hemel luisterde de HERE naar hun gebeden.
2 Kron. 31:1
AFGODERIJ ONDER VUUR. Na afloop van het feest begon een grote aktie tegen de
afgodenverering. Alle mensen die in Jeruzalem de viering van het Pascha hadden bijgewoond,
trokken naar de steden van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse en verwoestten daar de
afgodsbeelden, de gewijde stenen, de schandelijke tempels en altaren die met de
afgodenverering te maken hadden. Alles werd kort en klein geslagen. Daarna keerden de leden
van de noordelijke stammen, die het Pascha hadden bijgewoond, terug naar hun woonplaatsen.
2 Kron. 31:2-8
ANDERE RELIGIEUZE HERVORMINGEN. Hizkia verdeelde de priesters en Levieten nu in
dienstafdelingen, die moesten zorgen voor het offeren van de brand- en vredeoffers en voor het
danken en prijzen van de HERE. Tevens schonk hij uit zijn eigen bezit dieren die konden worden
gebruikt voor de brandoffers die elke morgen en avond, voor de wekelijkse viering van de sabbat
en de maandelijkse viering van de nieuwe maan en voor de viering van de jaarlijkse feesten
werden gebracht, zoals in de wet van God werd voorgeschreven. Verder riep hij de inwoners van
Jeruzalem op hun bijdragen te leveren voor de priesters en Levieten, zodat die niet met andere
bezigheden in hun levensbehoeften hoefden te voorzien, maar zich volledig konden wijden aan
de taken die hun in de wet van God werden opgedragen. De mensen reageerden onmiddellijk en
gaven royaal een deel van hun nieuwe oogst weg: koren, nieuwe wijn, olijfolie, honing en nog
andere opbrengsten van het veld. Zij gaven een tiende deel van alles wat zij bezaten en waarvan
de wet zei dat het aan de HERE, hun God, moest worden gegeven. Ook de mensen uit Israël en
Juda die in de Judese steden woonden, brachten een tiende deel van hun vee en hun schapen
en bovendien nog een tiende deel van de gewijde voorwerpen die aan de HERE werden
gegeven en maakten er grote stapels van. De eerste tienden kwamen al in de derde maand
binnen en de grote stapels bleven tot de zevende maand dagelijks groeien. Toen Hizkia en zijn
medewerkers kwamen kijken en de grote stapels zagen, prezen zij de HERE en zegenden Zijn
volk.
2 Kron. 31:9-13
"Waar komt dit allemaal vandaan?" vroeg Hizkia de priesters en Levieten. En de hogepriester
Azarja, afkomstig uit de familie van Zadok, antwoordde: "Dit zijn de tienden. Wij eten al
wekenlang van deze voedselvoorraden en dit is allemaal nog over. De HERE heeft Zijn volk echt
gezegend." Hizkia gaf daarop opdracht voorraadkamers in te richten in de tempel. Alle
geschonken voorraden werden het huis van de HERE binnengebracht. De Leviet Chonanja
kreeg er het toezicht over en werd daarbij geholpen door zijn broer Simeï. De andere
medewerkers waren Jehiël, Azazja, Nahath, Asahel, Jerimoth, Jozabad, Eliël, Jismachja, Mahath
en Benaja. Deze maatregelen werden getroffen door koning Hizkia en de hogepriester Azarja.
2 Kron. 31:14-19
Koré, de zoon van de Leviet Jimna, die wachter was bij de Oostpoort, zorgde voor de verdeling
van de vrijwillige gaven en geschenken onder de priesters. Zijn trouwe helpers waren Eden,
Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja. Zij verdeelden de gaven onder de
priesterfamilies in hun woonplaatsen en maakten daarbij geen onderscheid tussen jong of oud.
De priesters die dagelijks dienst deden in de tempel en hun familieleden werden echter direct
van daaruit bevoorraad en waren dus niet betrokken bij deze grote uitdeling. De priesters waren
per familie opgenomen in het geslachtsregister en de Levieten van twintig jaar en ouder waren
gerangschikt onder de namen van hun dienstafdelingen. Ook de gezinnen van alle priesters en
die Levieten waren in de registers opgenomen, want door hun betrouwbaarheid moest het heilige
heilig worden gehouden.
In elke priesterstad werden mannen aangewezen, die moesten zorgen voor de uitdeling van
voedsel en andere zaken aan alle familieleden van de priesters in de omgeving en aan alle
geregistreerde Levieten.
2 Kron. 31:20,21
Op die manier regelde koning Hizkia deze zaken in heel Juda en in de ogen van de HERE, zijn
God, was hij een goed en rechtvaardig man. In alles wat hij deed in de dienst voor het huis van
de HERE, handelde hij naar de wetten en geboden van de HERE. Hij zocht de HERE met zijn
hele hart en de HERE zegende hem.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- juli
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen