18 april
1 Kron. 26:12-19
VERANTWOORDELIJKHEDEN VERDEELD. Deze afdelingen van de tempelwachters en hun leiders
hadden dus de zorg voor de bewaking van de tempel. Evenals de andere Levieten waren zij
verantwoordelijk voor een taak in het huis van de HERE. Het lot bepaalde bij welke van de
talloze tempelingangen zij wacht moesten houden, waarbij niet werd gelet op de familie waaruit
zij kwamen.
De verantwoordelijkheid voor de oostelijke poort lag bij Selemja en zijn groep, de noordelijke
poort viel onder zijn zoon Zecharja, een man met buitengewone wijsheid, de zuidelijke poort viel
onder Obed-Edom en zijn groep, terwijl zijn zonen de verantwoording droegen voor de
pakhuizen. De westelijke poort en de Sallechetpoort bij de oplopende straat vielen onder Suppim
en Hosa.
Elke dag stonden zes wachters bij de oostpoort, vier bij de noordpoort, vier bij de zuidpoort en
twee bij elk van de pakhuizen. Bij de westpoort stonden altijd zes wachters, vier bij de oplopende
weg en twee bij het wachthuis. De tempelwachters waren allemaal uit het geslacht van Korach
en Merari.
1 Kron. 26:20-28
BENOEMING VAN PENNINGMEESTERS. Andere Levieten kregen de zorg voor de geschenken die
aan de HERE werden gegeven en in de schatkamer van het huis van God werden bewaard.
Tot deze mannen, afkomstig uit de familie van Ladan, een deel van de familie van Gersom,
behoorden Zetham en Joël, de zonen van Jehiëli.
Sebuël, een nakomeling van Mozes' zoon Gersom, was het hoofd van de schatkamer. Hij
had de leiding over de groepen genoemd naar Amram, Jizha, Hebron en Uzziël. De
geslachtslijn vanaf Eliëzer liep via Rehabja, Jesaja, Joram, Zichri en Selomith. Selomith en
zijn broers hadden de zorg voor de geschenken, die koning David en de andere leiders van
het volk, zoals familiehoofden en legerofficieren, de HERE gaven. Want deze mannen
schonken hun oorlogsbuit om te helpen voorzien in de vaste kosten van de tempel. Selomith
en zijn broers waren eveneens verantwoordelijk voor de geschenken die de profeet Samuël,
Saul, de zoon van Kis, Abner, de zoon van Ner, Joab, de zoon van Zeruja, en alle andere
hoogwaardigheidsbekleders aan de HERE hadden gewijd.
1 Kron. 26:29-32
OVERIGE FUNCTIONARISSEN. Kenanja en zijn zonen, leden van de familie van Jizhar, vervulden
de functie van ambtenaren en rechters.
Hasabja en 1700 van zijn familieleden uit de familie van Hebron, allemaal zeer bekwame
mannen, kregen de leiding over het gedeelte van Israël ten westen van de Jordaan; zij waren
verantwoordelijk voor godsdienstige zaken en rijksaangelegenheden in dat gebied. In het
veertigste regeringsjaar van koning David werden in de stad Jaëzer in Gilead nog 2700
andere familieleden van Hebron gevonden, die allemaal uitstekend geschikt waren voor dit
werk. Onder leiding van Jeria kregen zij de leiding over de godsdienstige zaken en algemene
bestuurszaken van de stammen van Ruben, Gad en Manasse.
1 Kron. 27:1-15
TWAALF MILITAIRE AANVOERDERS. Het Israëlitische leger was verdeeld in twaalf regimenten van
elk 24.000 man. Daarbij waren de officieren en de administratieve staf inbegrepen. Gedurende
één maand per jaar werd elk onderdeel voor aktieve dienst opgeroepen. Hier volgt een lijst van
de regimenten en hun commandanten.
De commandant van de eerste afdeling was Jasobam, de zoon van Zabdiël en nakomeling
van Perez. Hij stond aan het hoofd van 24.000 man en zijn onderdeel kwam in de eerste
maand van het jaar op voor aktieve dienst.
De commandant van de tweede afdeling was Dodai, een nakomeling van Ahoch. In de
tweede maand van het jaar kwamen zijn 24.000 mannen op voor aktieve dienst. Mikloth was
zijn ondercommandant.
De commandant van het derde regiment was Benaja. Zijn 24.000 mannen kwamen de derde
maand van het jaar in aktieve dienst. Hij was een zoon van de hogepriester Jojada en stond
aan het hoofd van de dertig hoogste officieren in Davids leger. Zijn zoon Ammizabad was
ondercommandant.
De commandant van het vierde regiment was Asaël, de broer van Joab. Zijn zoon Zebadja
nam later het commando van hem over. Hij en zijn 24.000 mannen deden aktieve dienst in de
vierde maand van het jaar.
De commandant van het vijfde regiment was Samhuth uit Jizrah. Zijn 24.000 manschappen
waren in de vijfde maand in aktieve dienst.
Ira, de zoon van Ikkes uit Tekoa, was commandant van het zesde regiment. De zesde maand
van het jaar kwamen hij en zijn mannen in aktieve dienst.
De commandant van het zevende regiment was de Peloniet Helez uit het geslacht van
Efraïm. Hij en zijn 24.000 mannen kwamen op in de zevende maand van het jaar.
Aan het hoofd van het achtste regiment stond Sibbechai. Hij hoorde bij de familie der
Hussathieten, die deel uitmaakte van de familie van Zerah. Zijn 24.000 mannen kwamen in
de achtste maand van het jaar op.
De commandant van het negende regiment was Abiëzer, lid van de Anathothieten uit de stam
van Benjamin. Onder zijn commando kwamen in de negende maand van het jaar 24.000
mannen in aktieve dienst.
De commandant van het tiende regiment was Maharai, de Netofathiet uit de familie van
Zerah en de tiende maand van het jaar was de maand waarin hij en zijn 24.000 mannen in
aktieve dienst kwamen.
De commandant van het elfde regiment was de Pirathoniet Benaja uit het geslacht van
Efraïm. Hij en zijn 24.000 mannen kwamen in de elfde maand van het jaar op.
Commandant van het twaalfde regiment was de Netofathiet Heldai, een nakomeling van
Othniël, die in de twaalfde maand van het jaar met zijn 24.000 manschappen in aktieve dienst
kwam.
1 Kron. 27:16-22
STAMHOOFDEN. Aan het hoofd van de stammen van Israël stonden in die tijd de volgende
mensen:
Eliëzer, de zoon van Zichri, voor de stam van Ruben;
Sefatja, de zoon van Maächa, voor de stam van Simeon;
Hasabja, de zoon van Kemuël, voor de stam van Levi;
Zadok, voor de nakomelingen van Aäron;
Elihu, een broer van koning David, voor de stam van Juda;
Omri, de zoon van Michaël, voor de stam van Issaschar;
Jismaja, de zoon van Obadja, voor de stam van Zebulon;
Jerimoth, de zoon van Azriël, voor de stam van Naftali;
Hosea, de zoon van Azazja, voor de stam van Efraïm;
Joël, de zoon van Pedaja, voor de ene helft van de stam van Manasse;
Jiddo, de zoon van Zecharja, voor de andere helft van de stam van Manasse die in Gilead
woonde;
Jaäsiël, de zoon van Abner, voor de stam van Benjamin;
Azareël, de zoon van Jeroham voor de stam van Dan.
1 Kron. 27:23,24
OMZICHTIGHEID TIJDENS TELLING. Toen David zijn volkstelling hield, rekende hij de mannen van
twintig jaar en jonger niet mee, want de HERE had beloofd dat Zijn volk zo talrijk zou worden als
de sterren aan de hemel. Joab begon met de volkstelling, maar voerde hem niet helemaal uit
omdat de HERE in toorn tegen Israël uitbarstte; de uiteindelijke tellingen werden nooit
opgenomen in de geschiedschrijving van koning David.
1 Kron. 27:25-31
BEHEERDERS VAN BEZITTINGEN. Azmaveth, de zoon van Adiël, had de financiële
verantwoordelijkheid voor de kostbaarheden in de schatkamers van het paleis en Jonathan, de
zoon van Uzzia, ging over de voorraden op het platteland en die in de steden, dorpen en forten
van Israël.
Ezri, de zoon van Kelub, had de leiding over het werk op de koninklijke landerijen.
De Ramathiet Simeï was beheerder van de koninklijke wijngaarden; de Sifmiet Zabdi was
verantwoordelijk voor de wijnproduktie en de opslag van de wijn.
Baäl-Hanan uit Gedera was verantwoordelijk voor de olijfbomen en de wilde vijgebomen, die
groeiden in het laagland. Joas ging over de olijfolievoorraden.
Sitrai uit Saron had de verantwoording over het vee op de vlakte van Saron en Safat, de zoon
van Adlai, hield toezicht op het vee in de dalen.
Obil, afkomstig uit het gebied van Ismaël, had de zorg voor de kamelen en Jehdeja uit Meronoth
voor de ezels.
De schapen vielen onder de verantwoordelijkheid van de Hagriet Jaziz. Deze mannen waren de
beheerders van koning Davids bezittingen.
1 Kron. 27:32-34
NAASTE ADVISEURS. Jonathan, Davids oom, was adviseur van de koning. Hij was een wijze man
en fungeerde als secretaris. Jehiël, de zoon van Hachmoni, begeleidde Davids zonen.
Achitofel was ook een adviseur van de koning en de Arkiet Husai was Davids persoonlijke
raadsman. Achitofel werd terzijde gestaan door Jojada, de zoon van Benaja, en Abjathar.
Joab was opperbevelhebber van het Israëlitische leger.
1 Kron. 28:1
LEIDERS BIJEENGEROEPEN. David riep al zijn bewindslieden naar Jeruzalem: de bestuurlijke
leiders, de stamhoofden, de commandanten van de twaalf regimenten, de andere legerofficieren,
de mannen die de verantwoording hadden voor zijn eigendommen en veestapel, zijn raadslieden
en alle andere mannen die een belangrijke functie vervulden in zijn koninkrijk.
1 Kron. 28:2-8
DAVIDS HOOFDREDE. Hij stond op, ging vóór hen staan en zei: "Mijn broeders en mijn volk. Ik
wilde graag een huis bouwen, waarin de ark van het verbond van de HERE een vaste plaats zou
hebben; een plaats waar onze God kan verblijven. Ik heb nu al het nodige materiaal voor de
bouw bijeengebracht. Maar God heeft tegen mij gezegd: 'U mag mijn huis niet bouwen, want u
bent een strijder en hebt teveel bloed vergoten.'
Toch heeft de Eeuwige God van Israël mij uit de hele familie van mijn vader gekozen om een
koningshuis te stichten, dat voor altijd over Israël zal regeren. Hij heeft de stam van Juda
gekozen en uit de stam van Juda het gezin van mijn vader. En onder diens zonen liet de HERE
Zijn blik van welgevallen op mij vallen en maakte mij koning over heel Israël. En uit al mijn zonen
(de HERE heeft mij vele kinderen gegeven) heeft Hij Salomo gekozen als mijn opvolger. Hij zal
zitten op de troon van Israël, het koninkrijk van de HERE. Hij zei tegen mij: 'Uw zoon Salomo
mag mijn huis bouwen; want Ik heb hem als mijn zoon uit gekozen en Ik zal zijn Vader zijn. En
als hij mijn geboden en aanwijzingen blijft naleven, zoals hij tot nu toe heeft gedaan, zal Ik zijn
koninkrijk eeuwig laten voortduren."
David keerde zich tot zowel Salomo als het volk en zei: "Hier, voor de leiders van Israël, het volk
van God en voor de ogen van onze God, bind ik allen op het hart elk gebod van de HERE te
gehoorzamen en Zijn wil te onderzoeken, zodat u dit goede land in bezit houdt en het aan uw
kinderen nalaat als een eeuwig eigendom."
1 Kron. 28:9,10
WAARSCHUWING VOOR SALOMO. En tegen Salomo zei hij: "Salomo, mijn zoon, leer de God van
uw vaderen kennen. Aanbid en dien Hem met een oprecht hart en een gewillige geest, want de
HERE doorziet elk hart en begrijpt en kent elke gedachte. Als u Hem zoekt, zult u Hem vinden;
maar als u Hem verlaat, zal Hij u voor altijd van Zich afstoten. Welnu, de HERE heeft u verkozen
tot het bouwen van een huis als heiligdom van Hem; wees sterk en doe het werk dat u is
opgedragen."
1 Kron. 28:11-19
PLANNEN VOOR TEMPEL OVERHANDIGD. Daarna gaf David Salomo de bouwtekeningen van de
tempel en alle vertrekken: de schatkamers, de bovenkamers, de binnenkamers en het heiligdom
voor het verzoendeksel. Tevens gaf hij Salomo zijn bouwplannen voor de buitenste hof, de aan
de buitenkant gelegen vertrekken, de plaatsen waar alles werd opgeslagen en de schatkamers
voor de geschenken en de heilige voorwerpen. Want de Heilige Geest had David al deze
plannen ingegeven. Verder kreeg Salomo van zijn vader de aanwijzingen die betrekking hadden
op het werk van de diverse groepen priesters en Levieten en ook beschrijvingen van elk
voorwerp in de tempel, dat moest worden gebruikt bij het aanbidden en het offeren. David woog
voldoende goud en zilver af om deze voorwerpen te maken, evenals de precieze hoeveelheid
goud die nodig was voor het maken van de kandelaars en de lampen. Hij woog verder voldoende
zilver af voor de zilveren kandelaars en lampen, afhankelijk van de vraag waarvoor zij werden
gebruikt. Hij woog goud af voor de tafel, waarop de toonbroden moesten komen te liggen en voor
de andere gouden tafels en zilver voor de zilveren tafels. Daarna woog hij goud af voor de
gouden vorken, waarmee het offervlees werd aangeraakt en voor de schalen, kannen en bekers
van goud en zilver. Tenslotte woog hij het pure goud af voor het reukaltaar en voor de gouden
engelen, die hun vleugels uitstrekten over de ark van het verbond van de HERE.
"Elk onderdeel van deze bouwtekeningen", vertelde David aan Salomo, "kreeg ik in geschreven
vorm uit de hand van de HERE."
1 Kron. 28:20,21
BEMOEDIGING VOOR SALOMO. En hij vervolgde: "Wees sterk en moedig en ga aan het werk.
Laat de omvang van deze taak u niet afschrikken, want de HERE, mijn God, helpt u; Hij zal u niet
in de steek laten. Hij zal ervoor zorgen dat al dit werk op de juiste wijze wordt gedaan. En de
groepen priesters en Levieten zullen dienst doen in de tempel. Anderen, met alle mogelijke
bekwaamheden, zullen behulpzaam meewerken en het hele volk met zijn leiders staat tot uw
beschikking."
1 Kron. 29:1-5
VRAAG OM BIJDRAGEN. David wendde zich tot het volk en zei: "Mijn zoon Salomo, die God tot
volgende koning van Israël heeft gekozen, is nog jong en onervaren en de taak die voor hem ligt,
is zwaar; de tempel die hij gaat bouwen, is namelijk niet zomaar een gebouw; het is bedoeld voor
de HERE God. Uit alle bronnen die ik tot mijn beschikking had, heb ik zoveel mogelijk materialen
gehaald, die nodig zijn voor de bouw: voldoende goud, zilver, koper, ijzer, hout, grote
hoeveelheden chrysopraas, andere kostbare stenen in allerlei kleuren, kostbare edelstenen en
marmer. Hierbij doe ik een schenking: omdat ik zo graag wil dat het huis van mijn God er komt
geef ik alles, wat ik persoonlijk aan goud en zilver bezit, weg voor de bouw. Dat voeg ik bij de
materialen die ik al heb verzameld. Die persoonlijke gift omvat 90.000 kilo goud uit Ofir en 210
ton puur zilver, dat moet worden gebruikt om de muren van de gebouwen mee te overtrekken.
Verder zal dit worden gebruikt voor de gouden en zilveren voorwerpen en voor de kunstige
versieringen. En wie volgt mijn voorbeeld? Wie wil uit zijn bezittingen een bijdrage aan de HERE
geven?"
1 Kron. 29:6-9
EEN GULLE REACTIE. De familie en stamhoofden, de legerofficieren en de hoge ambtenaren van
de koning schonken 150 ton goud, een groot bedrag aan buitenlandse munten en 300.000 kilo
zilver. Daar kwamen nog 540 ton koper en 3000 ton ijzer bij. Tevens gaven zij een grote
hoeveelheid sieraden, die onder de hoede van Jehiël, een nakomeling van Gerson, in de
schatkamer van het huis van de HERE werd ondergebracht. Iedereen was opgewonden en blij
door deze mogelijkheid iets voor het huis te doen en koning David was diep ontroerd over hun
bereidheid zoveel af te staan.
1 Kron. 29:10-20
GEBED EN DANKZEGGING. In het bijzijn van de hele vergadering drukte David zijn dankbaarheid
jegens de HERE met de volgende woorden uit:
"O Oppermachtige HERE,
God van onze vader Israël,
Uw naam zij voor altijd en eeuwig geprezen!
Van U is al de macht, de glorie,
de overwinning en de majesteit.
Alles in de hemel en op aarde is van U, HERE.
En dit is Uw koninkrijk.
Wij vereren U als Degene Die alles in handen heeft.
Rijkdom en eer komt van U alleen
en U bent de Heerser over de hele wereld;
Uw hand heeft de macht en de kracht
en op Uw bevel worden mensen groot en ontvangen zij kracht.
O, onze God, wij danken U
en prijzen Uw heerlijke naam.
Want wie ben ik en wie zijn mijn onderdanen, dat zij iets aan U zouden mogen geven? Alles wat
wij bezitten, is immers van U afkomstig en wij kunnen U alleen dat geven, wat allang van U is!
Want wij zijn hier maar voor een ogenblik, als vreemdelingen en mensen die op doorreis zijn, net
zoals onze voorouders waren. Onze dagen op aarde zijn als een schaduw die snel verdwijnt en
geen spoor achterlaat. O HERE, onze God, al deze gaven die wij bijeen hebben gebracht om
een huis voor Uw heilige naam te bouwen, komen van U. Het is allemaal van U! Ik weet, mijn
God, dat U het hart van mensen op de proef stelt om te zien of zij oprecht zijn; want U ziet graag
oprechte mensen. Ik zelf heb dit alles met een oprecht hart gedaan en ik heb gezien hoe Uw volk
zijn geschenken gewillig en met blijdschap gaf. HERE, God van onze voorouders Abraham,
Isaäk en Israël! Maak dat Uw volk U altijd wil gehoorzamen en zorg ervoor dat hun liefde voor U
nooit bekoelt. Geef mijn zoon Salomo een onverdeeld en toegewijd hart, zodat hij U tot in de
kleinste dingen wil gehoorzamen en met alle inspanning zal werken aan de voltooiing van dit
gebouw, waarvoor ik al deze voorbereidingen heb getroffen."
Toen zei David tegen alle aanwezigen: "Prijs de HERE, uw God." En diep buigend voor de HERE
en hun koning prezen zij de God van hun vaderen.
1 Kron. 29:21,22
SLUITING VAN HET CONGRES. De volgende dag brachten zij 1000 jonge stieren, 1000 rammen
en 1000 lammeren als brandoffers voor de HERE. Verder brachten zij drankoffers en nog vele
andere soorten offers namens heel Israël. Vol blijdschap vierden zij die dag een feestmaal voor
de HERE.
En opnieuw kroonden zij koning Davids zoon Salomo tot koning. Voor het oog van de HERE
zalfden zij hem tot hun vorst en Zadok zalfden zij tot priester.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- april
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen