Thuis >> 1 september
1 september
HET VERBANNEN VOLK
(ca. 585 – 535 voor Christus)
Ezechiëls profetieën over herstel
Er zijn twintig jaar verstreken sinds de eerste gevangenen uit Juda werden gedeporteerd en de ballingschap
begon. Nu de stad Jeruzalem is gevallen, vindt de ballingschap van het volk op grotere schaal plaats. Het zal
nog vijftig jaar duren voordat de ballingschap ten einde zal komen.
Het duurt ongeveer zes maanden voordat een van de overlevenden van het bloedbad in Jeruzalem de profeet
Ezechiël in Babylonië bereikt. Ezechiël wordt enkele uren voor de val van Jeruzalem gewaarschuwd; op de
vooravond van de aankomst van deze boodschapper kan Ezechiël niet praten. Ongetwijfeld herinnert hij zich
de dag waarop het beleg van Jeruzalem begon – de dag waarop zijn vrouw stierf – toen God hem vertelde dat
zijn mond weer geopend zou worden wanneer de boodschapper uit Jeruzalem hem zou bereiken met het
nieuws over de val van Jeruzalem. En zoals God beloofd heeft, verdwijnt Ezechiëls tijdelijke stomheid de
volgende ochtend, juist voordat de boodschapper arriveert. Na deze dramatische bevestiging van zijn eerdere
profetieën over Jeruzalem gaat Ezechiël opnieuw op pad om Gods Woord aan de mensen te brengen. Hij
herinnert hen eraan dat de beproeving nog niet voorbij is, maar hij verzekert hen ervan dat het niet lang meer
zal duren voordat het beloofde herstel zal beginnen. De tijd voor genezing zal snel aanbreken en dus verschuift
Ezechiël zijn aandacht naar het troosten van een verspreid en verslagen volk.
Ezec. 33:21,22 (586 v.C.)
JERUZALEMS VAL AANGEKONDIGD. In het twaalfde jaar van onze ballingschap, op de vijfde dag
van de tiende maand, kwam één van hen die uit Jeruzalem waren ontsnapt, mij vertellen dat de
stad was gevallen. Nu had de avond ervoor de kracht van de HERE op mij gerust en Hij had mij
genezen, zodat ik weer kon spreken tegen de tijd dat de man aankwam.
Ezec. 33:23-26
REDEN VOOR VERPLAATSING VOLK. Toen kreeg ik deze boodschap van de HERE:
"Mensenzoon, het uiteengeslagen overblijfsel van Juda, dat in de verwoeste steden verblijft, zegt
nog steeds: 'Abraham was maar alleen en toch wist hij het hele land in bezit te nemen! En wij zijn
met veel meer mensen, dus het móet ons lukken het land te heroveren!' Maar de Oppermachtige
HERE zegt: U bent machteloos, omdat u kwaad doet! U eet vlees, waar nog bloed in zit; u
vereert afgoden en u moordt. Denkt u dat Ik dan toelaat dat u het land terugkrijgt? Moordenaars!
Afgodendienaars! Overspelers! Moet ú de bezitters van dit land zijn?
Ezec. 33:27-29
BEPROEVING NIET AFGELOPEN. Vertel hun dat de Oppermachtige HERE zegt: Zo waar Ik leef,
zullen die mensen die temidden van de ruïnes leven met het zwaard worden gedood. Zij die in de
open vlakten verblijven, zullen door wilde dieren worden verslonden en degenen in de forten en
grotten zullen door ziekten sterven. Ik zal het land en haar trots neerslaan en het zal afgelopen
zijn met haar macht. En het bergland van Israël zal zodanig worden verwoest, dat niemand er
ook maar aan denkt er doorheen te trekken. Als Ik het land heb verwoest vanwege hun
gruwelijke zonden, zullen zij beseffen dat Ik de HERE ben.
Ezec. 33:30-33
NIEMAND GEEFT ER WAT OM. Mensenzoon, uw volksgenoten fluisteren achter uw rug om. Zij
praten over u in hun huizen en fluisteren over u aan de deuren: 'Kom op, dan gaan we naar hem
toe om te horen wat de HERE zegt!' En zo komt mijn volk zoals gewoonlijk naar u toe en gaat
zitten om naar u te luisteren. Maar intussen zijn zij helemaal niet van plan te doen wat Ik hun
opdraag; zij kunnen uren praten over het liefhebben van de HERE, maar het enige dat hen
interesseert is hoe zij zo snel mogelijk rijk kunnen worden. U vormt slechts een tijdverdrijf voor
hen. Met hetzelfde gemak zouden zij bij een goede zanger of muzikant gaan zitten. Zij horen wel
wat u zegt, maar slaan er geen acht op!
Maar wanneer al deze vreselijk dingen hun overkomen (en dat zal zeker gebeuren) zullen zij
beseffen dat zij een profeet in hun midden hebben gehad.
Ezechiël geeft nu, in een profetie over de verloren schapen van Israël, een samenvatting van de primaire
boodschap van zijn hele bediening: dat Israëls geestelijke leiders het volk naar de slachtbank hebben geleid,
maar dat God zijn uiteengeslagen volk weer in Palestina (zoals Kanaän later bekend zal worden) zal
verzamelen en dat Hij ooit een Redder voor Zijn volk naar voren zal schuiven – de Messias – die de Goede
Herder zal zijn.
Ezec. 34:1-10
LEIDERS VERANTWOORDELIJK. Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de HERE:
"Mensenzoon, profeteer tegen de herders, de leiders van Israël, en zeg hun: De Oppermachtige
HERE zegt tegen u: Wee de herders die zichzelf wel van voedsel voorzien, maar hun kudden
niet weiden. Moeten herders de schapen niet te eten geven? U gebruikt het beste voedsel en
draagt de mooiste kleren, maar naar uw kudden kijkt u niet om. U hebt niet voor de zwakken
gezorgd en u niet om de zieken bekommerd. Wonden hebt u niet verpleegd en u bent niet achter
de verdwaalden aangegaan. Integendeel, u hebt hen met harde hand en wreed geregeerd. Zij
raakten uit elkaar omdat er geen herder was. Zij waren een willoze prooi voor elk wild dier dat in
de buurt kwam. Mijn schapen dwaalden over de bergen en de heuvels en over het hele
aardoppervlak. En er was niemand die zich de moeite gaf hen te zoeken en te verzorgen.
Luister daarom naar de woorden van de HERE, herders: Zo waar Ik leef, zegt de Oppermachtige
HERE, u liet mijn kudde in de steek en stelde haar bloot aan aanvallen en vernietiging. U
gedroeg zich in geen enkel opzicht als echte herders, want u ging niet op zoek naar hen. U
zorgde er wel voor dat u zelf genoeg te eten had, maar liet de schapen aan hun eigen lot over;
daarom heb Ik Mij tegen de herders gekeerd en stel Ik hen verantwoordelijk voor wat met mijn
kudde is gebeurd. Ik zal hen weghalen bij de kudde en niet toestaan dat zij mijn schapen ooit
weer weiden. Het zal gedaan zijn met dat zichzelf bevoordelen. Ik zal mijn kudde redden van het
lot als voedsel te dienen voor de herders.
Ezec. 34:11-16
VOLK ZAL HERSTELD WORDEN. Want de Oppermachtige HERE zegt: Ik zal mijn schapen zoeken
en voor hen zorgen. Ik zal zijn als een goede herder, die voor zijn kudde zorgt. Ik zal mijn
schapen vinden en hen redden uit al die plaatsen, waar zij op die donkere en bewolkte dag
werden verspreid. Ik zal hen terugbrengen uit de volken bij wie zij verbleven, terug naar hun
eigen land Israël. Ik zal hen voeden op de bergen van Israël en in de dalen, waar het land
vruchtbaar en goed bewoonbaar is. Ja, Ik zal hun goede weidegrond geven op de hoge heuvels
van Israël. Daar zullen zij vredig kunnen liggen en grazen in de malse bergweiden. Ikzelf zal voor
mijn schapen zorgen en hen neerleggen in goed grasland. Het dier dat vermist werd, zal Ik
opzoeken. Het verdwaalde breng Ik terug. Het gewonde verpleeg Ik. Het zieke zal Ik genezen,
maar over het sterke en vette zal Ik mijn oordeel uitspreken. Ik zal het doen, zoals het hoort.
Ezec. 34:17-19
INDIVIDUEEL OORDEEL. En wat u betreft, mijn kudde, mijn volk: Ik zal het ene schaap scheiden
van het andere; de rammen en de ooien! Is het soms niet goed genoeg dat Ik u de beste weiden
geef? Moet u nu andere weiden ook nog vertrappen? Is het niet genoeg dat Ik u het helderste
water geef? Is het nodig dat u de rest modderig maakt met uw voeten? Alles wat voor mijn kudde
is overgebleven, hebt u vertrapt; alles wat zij te drinken hebben, is water dat u smerig hebt
gemaakt.
Ezec. 34:20-24
DE GOEDE HERDER. Daarom zegt de Oppermachtige HERE: Ik zal orde op zaken stellen tussen
de vette en de uitgemergelde schapen. Want de vette schapen duwen, jagen en schuiven net zo
lang met hun schouders en horens, tot zij mijn zieke en hongerige schapen hebben
uiteengedreven. Daarom zal Ik mijn kudde Zelf in veiligheid brengen; zij zal niet langer worden
mishandeld. En Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere. En Ik zal één herder
aanstellen over mijn kudde en dat is mijn dienaar David. Hij zal hun te eten geven en een herder
voor hen zijn. En Ik, de HERE, zal hun God zijn en mijn dienaar David zal een vorst onder mijn
volk zijn. Ik, de HERE, heb gesproken.
Ezec. 34:25-31
HET NIEUWE VERBOND. Ik zal een vredesverdrag met hen sluiten en de gevaarlijke wilde dieren
uit het land wegjagen, zodat mijn volk veilig kan wonen in de woestijn en ongestoord kan slapen
in de bossen. Ik zal mijn volk en zijn woningen rond mijn heuvel zegenen. Er zullen stromen van
zegen neerkomen, want Ik zal de regens niet tegenhouden, maar ze in de normale jaargetijden
laten vallen. Hun vruchtbomen en akkers zullen grote oogsten opleveren en iedereen zal in vrede
en veiligheid kunnen leven. Als Ik hun slavenketens heb gebroken en hen heb gered uit de macht
van die hen onderdrukten, zullen zij weten dat Ik de HERE ben. Andere volken zullen hen niet
meer leegplunderen en de wilde dieren zullen hen niet meer aanvallen. Zij zullen in veiligheid
leven en niemand zal hun nog angst aanjagen. Ik zal in Israël een plant laten opbloeien,
waarover iedereen spreekt, zodat mijn volk nooit meer honger zal lijden of de schande van
vreemde overheersing zal hoeven te dragen. Op die manier zullen zij weten dat Ik (de HERE,
hun God) hen nabij ben en dat zij (de Israëlieten) mijn volk zijn, zegt de Oppermachtige HERE. U
bent mijn kudde, de schapen van mijn weide. U bent mijn volk en Ik ben uw God, zegt de
Oppermachtige HERE."
Tijdens het beleg sprak Ezechiël oordelen uit over Juda's onderdrukkers, met name over de blijdschap
waarmee zij de val van Jeruzalem verwelkomden. Opnieuw belooft Ezechiël hen dat zij vernietigd zullen
worden. Dit keer gebruikt hij Edom als voorbeeld voor al die volken. Vervolgens troost hij Israël met nog meer
zekerheden over het komende nationale herstel.
Ezec. 35:1-15
EDOMS STRAF. Opnieuw kwam er een boodschap van de HERE. Hij zei: "Mensenzoon, kijk in de
richting van de berg Seïr en profeteer tegen dat volk met de woorden: De Oppermachtige HERE
zegt: Ik ben tegen u en zal u met mijn vuist neerslaan en volledig vernietigen. Omdat u mijn volk
Israël haat, zal Ik uw steden verwoesten en u tot een onbewoonbaar gebied maken. Dan zult u
weten dat Ik de HERE ben. U slachtte mijn volk af toen het machteloos was als gevolg van mijn
straf op hun zonden.
Zowaar Ik leef, zegt de Oppermachtige HERE, omdat u zo graag bloed ziet vloeien, zal Ik u een
bloedbad geven maar dan wel van uw eigen bloed! Ik zal de bewoners van de berg Seïr totaal
uitroeien. En allen die proberen te ontsnappen of die terugkeren, zullen ook omkomen. Ik zal uw
bergen vullen met doden; uw heuvels en dalen zullen zijn gevuld met de slachtoffers van het
zwaard. U zult nooit meer herleven. Voor altijd zult u verlaten liggen; uw steden zullen nooit meer
worden herbouwd. Dan zult u weten dat Ik de HERE ben.
Want u zei: 'Ik zal zowel Israël als Juda in handen krijgen. Wij zullen ze veroveren. Wat kan het
ons schelen dat God daar is!' Daarom zegt de Oppermachtige HERE: Zowaar Ik leef, Ik zal mijn
toorn tegenover uw boze daden stellen; Ik zal u al uw jaloezie en haat betaald zetten. En Ik zal
mijn naam in Israël eer aandoen door wat Ik met u doe. En u zult erachter komen dat Ik elk
kwaad woord dat u tegen het bergland van Israël uitte, heb gehoord. 'Zijn volk is hulpeloos; we
kunnen het nu zonder gevaar opslokken', zei u in uw grootspraak tegen de HERE. En Ik heb
alles gehoord! De hele wereld zal blij zijn als Ik u in een wildernis verander. U had plezier om
Israëls angstaanjagende lot. Maar nu zal Ik Mij verheugen over het uwe! Uw land zal een
woestijn worden. U zult worden weggevaagd, volk van de berg Seïr en alle inwoners van Edom!
Dan zult u moeten erkennen dat Ik de HERE ben!"
Ezec. 36:1-7
SPOT MET SPOT TERUGBETAALD. "Mensenzoon, profeteer tegen de bergen van Israël. Zeg hun
dat zij moeten luisteren naar deze boodschap van de HERE: Uw vijanden hebben spottend om u
gelachen en gezegd dat uw aloude bergtoppen hun eigendom waren. Van alle kanten
verwoestten zij u en joegen u op als slaven naar vele landen. U werd belasterd en bespot.
Daarom, bergen van Israël, moet u naar de woorden van de Oppermachtige HERE luisteren. Hij
zegt tegen de heuvels en bergen, de dalen en valleien en tegen de verwoeste dorpen en lang
geleden verlaten steden, verwoest en vertrapt door heidense volken van rondom: Mijn toorn is
ontbrand tegen deze volken, Edom in het bijzonder, omdat zij mijn land met plezier en met haat
in hun hart hebben leeggeplunderd. Profeteer daarom en zeg tegen de heuvels en bergen, dalen
en valleien van Israël: De Oppermachtige HERE zegt: Ik ben tot in het diepst van mijn hart
gegriefd, omdat u tot mikpunt van spot werd gemaakt voor de u omringende volken. Daarom heb
Ik met opgeheven hand gezworen dat deze volken op hun beurt zullen worden bespot.
Ezec. 36:8-12
ISRAEL ZAL OPBLOEIEN. Maar voor u, Israël, zullen de goede tijden weer aanbreken. In
afwachting van de terugkeer van mijn volk zullen de fruitoogsten groot zijn en zij komen al weer
gauw terug! Kijk, Ik sta aan uw kant en zal u te hulp komen wanneer uw grond weer wordt
bewerkt en uw gewassen worden gezaaid. Ik zal uw bevolking door het hele land sterk laten
groeien en de groei van uw veestapel zal daarmee gelijke tred houden. De steden en puinhopen
zullen weer worden opgebouwd en bewoond. Bergen van Israël, uw hellingen zullen opnieuw
bezaaid zijn met huizen. Ik zal zelfs nog meer voor u doen dan vroeger. Dan zult u beseffen dat
Ik de HERE ben. O, mijn land, mijn volk zal opnieuw over uw grond lopen en u zult weer aan hen
toebehoren. U zult niet langer de plaats zijn waar het leven van hun kinderen gevaar loopt.
Ezec. 36:13-15
MINACHTING ZAL VERDWIJNEN. De Oppermachtige HERE zegt: De andere volken beledigen u
nu door te zeggen: 'Israël is een land dat zijn kinderen verslindt!' Maar dit zullen zij niet lang meer
zeggen. Het aantal geboorten zal stijgen en de kindersterfte zal sterk afnemen, zegt de HERE.
Die heidense volken zullen niet langer hatelijke opmerkingen tegen u maken, want door u zal
mijn volk geen kinderlevens meer offeren, zegt de Oppermachtige HERE."
Ezec. 36:16-23
HEILIGE NAAM GEEERD. Toen gaf de HERE mij de volgende woorden door: "Mensenzoon, toen
het volk Israël nog in zijn eigen land woonde, verontreinigde het zijn land met slechte daden. Zijn
afgoderij was Mij een doorn in het oog. De Israëlieten besmeurden het land met moord en
afgodenverering en daarom goot Ik mijn vreselijke toorn over hen uit. Ik verbande hen naar vele
landen; op die manier strafte Ik hun voor hun goddeloze levenswijze. Maar toen zij onder de
volken waren verstrooid, vormden zij een smet op mijn naam, omdat de volken zeiden: 'Dit zijn
de onderdanen van God en Hij kon hen niet eens beschermen tegen het onheil?' Terwille van
mijn heilige naam, die door mijn volk overal ter wereld ontheiligd is, zal Ik ingrijpen.
Zeg daarom tegen het volk Israël: De Oppermachtige HERE zegt: Ik breng u weer terug, maar
niet omdat u dat hebt verdiend. Ik doe het om mijn heilige naam te beschermen, die u onder de
volken te schande hebt gemaakt. Ik zal mijn grote naam, die u hebt ontheiligd, eer aandoen en
de volken van de aarde zullen daardoor weten dat Ik de HERE ben. Ik zal in hun ogen worden
geëerd door u te bevrijden uit de ballingschap.
Ezec. 36:24-32
NIEUWE GEEST. Want Ik zal u weer terugbrengen naar uw vaderland Israël. Dan zal Ik u met
zuiver water besprenkelen, zodat u rein wordt. Van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal
Ik u zuiveren. Ik zal u een nieuw hart geven (en nieuwe en goede verlangens) en een nieuwe
geest in u planten. Ik zal uw van zonden versteende hart wegnemen en u een nieuw hart van
vlees ervoor in de plaats geven. Doordat mijn Geest in u zal wonen, zult u mijn wetten
gehoorzamen en doen wat Ik van u vraag. En u zult leven in Israël, het land dat Ik lang geleden
aan uw voorouders gaf. U zult mijn volk zijn en Ik zal uw God zijn. Ik zal u verlossen van uw
zonden. Ook zal Ik u niet langer gebukt laten gaan onder misoogsten en hongersnood, maar u
zult een rijke korenoogst binnenhalen. Ik zal u grote oogsten geven van uw vruchtbomen en uw
akkers, zodat uw buurlanden nooit meer kunnen spotten met uw land vanwege zijn vele
hongersnoden. Dan zult u zich uw vroegere zonden herinneren en een afschuw van uzelf
hebben om alle slechte dingen die u in die tijd deed. Maar vergeet nooit dat Ik dit niet doe terwille
van u, maar terwille van Mijzelf. Och mijn volk Israël, schaam u diep om alles wat u hebt gedaan!
Ezec. 36:33-36
GROTE HERBEPLANTING. De Oppermachtige HERE zegt: Op de dag dat Ik u reinig van uw
zonden, zal Ik u ook weer terugbrengen naar uw vaderland Israël en de verwoeste steden zullen
worden opgebouwd. De landbouwgrond, die al die jaren van uw verbanning braak lag, zal weer
in cultuur worden gebracht. Allen die er in die tijd voorbijkwamen, waren onthutst door de
omvang van de verwoestingen in uw land. Maar als Ik u terugbreng, zullen zij zeggen: 'Dit
verwoeste land is veranderd in een tuin van Eden! De verwoeste steden zijn hersteld en
ommuurd en worden weer bewoond!' Dan zullen de volken rondom (allen die nog zijn
overgebleven) weten dat Ik, de HERE, heb hersteld wat verwoest was en welige gewassen heb
geplant in de wildernis. Want Ik, de HERE, heb het beloofd en dus zal Ik het ook doen.
Ezec. 36:37,38
HERBEVOLKING VAN LAND. De Oppermachtige HERE zegt: Ik sta opnieuw klaar om te luisteren
naar Israëls gebeden, waarin om deze zegeningen wordt gevraagd. En die gebeden ga Ik ook
verhoren. Zij hoeven het slechts te vragen en Ik zal hen vermenigvuldigen als de kudden, die
Jeruzalems straten vullen rond de tijd van de offerplechtigheden. De verwoeste steden zullen
opnieuw worden bewoond en iedereen zal weten dat Ik de HERE ben."
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- september
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen