8 januari
Abraham bedriegt Abimelech
De menselijke aard is altijd weer verrassend. Twintig jaar geleden was Abraham in Egypte en loog hij tegen Farao over het feit dat Sara zijn vrouw was en niet zijn zus. In de twee tussenliggende decennia werd Abraham herhaaldelijk door God gerustgesteld dat God hem zal zegenen en Zijn beloften zal nakomen. Abraham werd met de aanwezigheid van God Zelf vereerd en was getuige van de vernietigende kracht van Gods oordeel over Sodom en Gomorra. En toch, het is bijna ongelooflijk, vertelt Genesis ons nu dat Abraham opnieuw liegt over zijn werkelijke relatie tot Sara – ditmaal tegen een pré-Filistijnse vader-koning wiens titulaire naam Abimélech is.
Misschien wenste Abimélech Sara te huwen om zo een alliantie te vormen met Abraham, die hij ongetwijfeld beschouwt als een machtig nomadenprins. Gelukkig komt God tussenbeide voordat enige twijfel kan ontstaan over het vaderschap van de zoon die Sara spoedig met Abraham zal krijgen. Helaas wordt wel weer twijfel gezaaid over het karakter van deze grote man van het geloof. Ondanks al zijn uitmuntende kwaliteiten lijkt Abraham een neiging te hebben om mensen te bedriegen. Het is interessant dat deze zelfde karaktereigenschap ook in zijn zonen en kleinzonen kan worden waargenomen. Dit dient eenvoudigweg als waarschuwing dat zelfs mannen en vrouwen met een krachtig geloof in grote zonden kunnen vervallen.
Maar we kunnen bemoedigd worden door de wetenschap dat er, ondanks het kwaad in de beste mensen, ook goede eigenschappen in de slechtste mensen kunnen worden gevonden. Abimélech gelooft als Kanaäniet niet in de ene ware God en houdt zich ongetwijfeld met alledaagse heidense praktijken bezig. Toch staat hij er in zijn verdediging tegenover God op dat hij met een zuiver geweten heeft gehandeld, ook als hij in Gods ogen toch op een of andere manier schuldig is; vervolgens reageert hij op de Goddelijke terechtwijzing met berouw, gulheid en vriendelijkheid.
Waarom Abraham zich überhaupt in het gebied van Gerar bevindt is onduidelijk. Misschien gaat hij er wel op aanwijzing van God naartoe, of misschien hebben zijn vee en zijn schapen meer weidegrond nodig dan hij in Mamre voor hen kan vinden.
Gen. 20:1,2 - Gerar
ABRAHAM LIEGT TEGEN ABIMELECH. Abraham trok in zuidelijke richting naar de Negeb en vestigde zich tussen Kades en Sur. Net als in Egypte deed Abraham alsof Sara zijn zuster was. En inderdaad, koning Abimélech van Gerar liet haar bij zich brengen.
Gen. 20:3-7
GOD VERSCHIJNT IN EEN DROOM. Maar God verscheen 's nachts in een droom aan Abimélech en zei tegen hem: "U bent ten dode opgeschreven, want de vrouw, die u bij u hebt genomen, is een getrouwde vrouw."
Maar Abimélech had nog niet met Sara geslapen en zei: "Here, wilt U een onschuldige straffen? Hij heeft tegen mij gezegd dat zij zijn zuster was en zij heeft dat bevestigd. Ik kon niet weten dat ik iets verkeerds deed."
"Dat weet Ik", antwoordde God, "daarom heb Ik u niet laten zondigen. Ik heb u ervan weerhouden haar aan te raken. Geef haar terug aan haar echtgenoot en hij zal voor u bidden (want hij is een profeet) en u zult blijven leven. Maar als u haar niet aan hem teruggeeft, zullen u en allen die bij u horen, sterven!"
Gen. 20:8-13
ABRAHAM VERDEDIGT ZICH. De koning was de volgende morgen vroeg op en riep al zijn personeel bij elkaar. Hij vertelde hun wat die nacht was gebeurd en zij schrokken allemaal. Toen liet de koning Abraham bij zich komen. "Waarom hebt u dit gedaan?" vroeg hij boos. "Wat heb ik u misdaan dat u mij en mijn mensen laat zondigen? Waarom hebt u dit eigenlijk gedaan?"
"Ja, ziet u", zei Abraham, "ik dacht dat dit een goddeloze stad was en vreesde dat u mij zou doden om mijn vrouw te kunnen nemen. Bovendien ís zij mijn zuster, zij het slechts een halfzuster (wij hebben dezelfde vader) en ik ben met haar getrouwd. Sinds ik op Gods bevel door het land zwerf, heb ik haar gevraagd of ze zo goed wilde zijn overal te zeggen dat zij mijn zuster is."
Gen. 20:14-16
ABIMELECH IS VERGEVINGSGEZIND. Toen schonk koning Abimélech Abraham schapen, ossen, slaven en slavinnen en gaf hem ook zijn vrouw Sara terug. "Mijn land staat voor u open. U mag zich overal vestigen, waar u maar wilt", zei hij tegen Abraham.
Tegen Sara zei hij: "Ik geef uw broer 1000 zilverstukken als schadevergoeding en om de schande weg te nemen. Daarmee is voor mij de zaak geregeld."
Gen. 20:17,18
GEBED VOOR ABIMELECH. Toen bad Abraham en vroeg God om de koning, de koningin en de andere vrouwen van de hofhouding te genezen. De HERE had namelijk alle vrouwen onvruchtbaar gemaakt om Abimélech te straffen voor het nemen van Abrahams vrouw.
De geboorte van Isaäk
Niet lang na deze bitterzoete ervaring met Abimélech raakt Sara zwanger van Abraham. Zelfs in een periode waarin de levensverwachting hoog is (Abraham is nu 100 en Sara is 90 jaar oud) zou het baren van kinderen in menselijk opzicht onmogelijk zijn. Sara staat zelf duidelijk versteld, omdat zij en Abraham al 25 jaar lang op deze beloofde zoon aan het wachten zijn – jaren waarin zij soms geloofden, soms vervuld waren met twijfels en soms zelfs met volkomen ongeloof.
Gen. 21:1-5 (ca. 2066 v.C.)
SARA BAART ISAAK. Toen deed de HERE wat Hij had beloofd: Sara raakte in verwachting. Zo kreeg Abraham op zijn hoge leeftijd nog een zoon en precies op de tijd, die de HERE had genoemd. Abraham noemde zijn zoon Isaäk (Gelach) en acht dagen later besneed hij hem, zoals God had bepaald. Abraham was toen 100 jaar oud.
Gen. 21:6,7
SARA UIT HAAR VREUGDE. Sara was trots en blij. "God heeft mij vreugde gebracht", zei zij. "Allen die ervan horen, zullen net zo blij zijn als ik. Wie had kunnen dromen dat ik nog een baby zou krijgen? En toch heeft Abraham op zijn oude dag nog een zoon van mij gekregen."
Het vreugdelied dat Sara na de geboorte van Isaäk zingt is een blijde voorbode van het lied dat een veel jongere Hebreeuwse moeder in een ander tijdperk zal zingen wanneer zij in vreugdevolle verwachting is van haar beloofde zoon – de werkelijke geestelijke erfgenaam van Abraham.
Abraham en Abimélech leggen geschil bij
In de periode die verstreken is sinds Abraham zich in het land begaf dat door Abimélech wordt bestuurd, is het Abraham goed vergaan. Niet alleen omdat hem op hoge leeftijd een zoon is geboren, maar ook vanwege de groei van zijn veestapel en zijn kuddes. Het is alleen maar logisch dat Abimélech zich zorgen begint te maken over Abrahams toenemende macht. Genesis verhaalt over Abimélechs diplomatieke zet om zijn eigen politieke positie te beschermen door een wederzijds vredesverdrag met Abraham te sluiten.
Een kort verslag volgt over hoe Abraham en Abimélech de essentie van dit verdrag implementeren door een geschil over een bron bij te leggen. De waarde van de overeenkomst zit in het extreem grote belang van waterbronnen in een dergelijk woestijngebied.
Gen. 21:22-24 - Berséba
SLUITING VAN VERDRAG. In diezelfde tijd brachten koning Abimélech en zijn opperbevelhebber Pichol Abraham een bezoek. De koning opende het gesprek en zei: "Het is duidelijk dat God u overal mee helpt; daarom wil ik graag dat u mij belooft nooit samen te spannen tegen mij of mijn opvolgers, maar altijd op goede voet te zullen blijven met mijn land. Ik heb u immers ook goed behandeld. Kunt u mij dat bij de naam van God zweren?"
Abraham antwoordde: "Goed, ik zweer het."
Gen. 21:25-34
GESCHIL BIJGELEGD. Daarop beklaagde hij zich bij Abimélech over een bron, die de dienaren van de koning zich hadden toegeëigend. "Dit is de eerste keer dat ik daarvan hoor", zei de koning. "Ik weet wie daarvoor verantwoordelijk is. Waarom hebt u mij dit niet eerder verteld?"
Toen schonk Abraham de koning schapen en ossen en zij sloten een verbond. Abraham hield echter zeven lammeren apart. "Waarom doet u dat?" vroeg de koning verwonderd.
"Deze lammeren zijn ook voor u", zei Abraham, "en zij zijn het teken dat de bron van mij is."
Vanaf dat moment werd de bron Berséba (Bron van de Eed) genoemd, want daar sloten Abraham en Abimélech hun verbond.
Na de plechtigheid keerden Abimélech en Pichol terug naar hun woonplaats. Abraham plantte een tamarisk bij de bron en aanbad daar de HERE, de eeuwige God. Abraham bleef nog lange tijd in het land van de Filistijnen wonen.
Zelfs in onze moderne tijd is de stad Berséba, wat Bron van de Zeven of Bron van de Eed betekent, nog een symbool voor de vriendschappelijke houding waarmee deze twee mannen een mogelijk explosieve situatie wisten op te lossen.
Uitwijzing van Hagar en Ismaël
Er zijn waarschijnlijk drie jaar verstreken sinds Isaäk werd geboren en de tijd is gekomen dat Isaäk gespeend wordt. Het gebruikelijke feest dat wordt gevierd wanneer een kind gespeend wordt is gewoonlijk reden tot vreugde. Maar in Isaäks geval is het reden voor afgunst. Sara weet dat Ismaël, die nu 17 jaar oud is, de kleine Isaäk plaagt en ook dat hij een bedreiging vormt voor Isaäks erfgoed. Daarom wil Sara dat Abraham Ismaël, samen met zijn moeder Hagar, uitwijst. Natuurlijk staat Abraham hier aarzelend tegenover, niet alleen vanwege zijn natuurlijke band met Ismaël, maar ook omdat de gewoontewet uit die tijd de uitwijzing van een slavenvrouw en haar kinderen verbood. Maar God, om redenen die alleen Hem bekend zijn, draagt Abraham op om te doen wat Sara hem heeft gevraagd; Abraham zorgt ervoor dat deze pijnlijke afscheiding een feit wordt.
Wanneer Ismaël en zijn moeder door de woestijn dolen en hun hele watervoorraad is verbruikt, vervalt Hagar in wanhoop. Hoewel Ismaël 17 jaar oud is, is hij blijkbaar nog erg onvolwassen en erg afhankelijk van Hagar. Het toneel dat hier voor ons wordt afgeschilderd toont Hagar en de jongen, die in de woestijn over hun naderende dood jammeren. Maar God reageert op Ismaëls gejank door hen van een waterbron te voorzien en door Hagar er van te verzekeren dat Ismaël de vader van een machtig volk zal worden. Het verslag begint met de groei van Isaäk van zuigeling tot jong kind.
Gen. 21:8-14 - Berséba (ca. 2063 v.C.)
ISMAEL EN HAGAR UITGEWEZEN. Het kind groeide op en de dag kwam dat hij de voeding van zijn moeder niet meer nodig had. Bij die gelegenheid hield Abraham een groot feestmaal. Sara zag dat Ismaël, de zoon van Hagar, smalend toekeek. Ze ging naar Abraham en eiste woedend: "Stuur die dienares en haar zoon weg! Ik wil niet dat hij samen met Isaäk de erfenis deelt."
Deze eis bracht Abraham in moeilijkheden, want Ismaël was tenslotte zijn zoon. Maar God zei tegen hem: "U hoeft u geen zorgen te maken over die twee. Doe wat Sara heeft gezegd, want Isaäk is degene met wie Ik mijn verbond heb gesloten. Het nageslacht van Hagars zoon zal Ik ook tot een groot volk maken, omdat hij ook een zoon van u is."
Abraham stond de volgende morgen vroeg op, maakte eten klaar voor onderweg en bond een waterzak op Hagars rug. Zo stuurde hij hen beiden weg. Hagar zwierf door de woestijn van Berséba en wist niet waar zij heen moest.
Gen. 21:15-19
GOD VOORZIET IN WATER. Toen het water op was, legde zij het kind onder een struik en ging zelf een eind verderop zitten. "Ik kan niet aanzien hoe hij sterft", klaagde zij en barstte in troosteloos snikken uit.
God hoorde de stem van het kind en de Engel van God riep Hagar vanuit de hemel toe: "Hagar, wat is er aan de hand? U moet niet bang zijn! God heeft het huilen van het kind gehoord. Ga naar de jongen toe en troost hem, want Ik zal zijn nakomelingen tot een machtig volk maken."
Toen opende God haar ogen en zij zag een bron. Ze vulde haar waterzak en gaf het kind te drinken.
Gen. 21:20,21
ISMAEL WORDT VOLWASSEN. God zegende de jongen, die in de woestijn van Paran opgroeide en een uitstekende boogschutter werd. Zijn moeder regelde later voor hem een huwelijk met een Egyptisch meisje.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- januari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen