Thuis >> 14 januari
14 januari
Jakob verlaat Laban
Als er een dwaling in moreel karakter is waar de mens al erg vroeg mee te maken had – inclusief Gods bijzondere mensen – dan is het wel oneerlijkheid en bedriegerij. Jakob is bang dat Laban hem niet zal laten gaan en vertrekt daarom stiekem met zijn gezin en zijn kuddes. De zaak wordt nog verergerd doordat Rachel enkele van de huisgoden van haar vader meeneemt en haar diefstal later met leugens probeert te verbergen. Nadat Jakob en Laban de nodige vijandige beschuldigingen uitwisselen, lossen zij hun geschil op door een wederzijds vredesverbond in te stellen. In de omgang tussen Jakob en Laban, en daarna in het verfoeilijke gedrag van Rachel, worden we er aan herinnerd dat God ook via mannen en vrouwen kan werken die zwakheden vertonen in hun moreel karakter.
Gen. 31:1-13
JAKOB IS VAN PLAN TE VERTREKKEN. Maar Jakob kwam er achter dat Labans zonen zeiden: "Alles wat hij bezit, heeft hij aan onze vader te danken. Zijn rijkdom is ten koste van onze vader ontstaan." Jakob merkte ook dat Labans vriendschap voor hem bekoelde.
Toen sprak de HERE met Jakob en zei: "Ga terug naar uw vaderland en uw familie. Ik zal bij u zijn."
Daarom liet Jakob Rachel en Lea op een dag bij zich op het land komen, waar hij de kudde hoedde, om met hen te overleggen. "Jullie vader heeft zich tegen mij gekeerd", vertelde hij hun, "en nu heeft de God van mijn vaderen met mij gesproken. Jullie weten hoe hard ik voor jullie vader heb gewerkt, maar hij heeft mij bedrogen en is de afspraken over mijn loon herhaalde malen niet nagekomen. God heeft echter niet toegestaan dat hij mij benadeelde, want toen hij beloofde dat alle gespikkelde dieren voor mij zouden zijn, werden alleen nog gespikkelde dieren geboren; en toen hij van mening veranderde en zei dat ik alle gestreepte dieren mocht hebben, waren alle jonge dieren gestreept! Op die manier heeft God mij rijk gemaakt ten koste van jullie vader.
En in de bronsttijd had ik een droom en zag dat de parende bokken in de kudde allemaal gespikkeld, gestreept en gevlekt waren. Toen, in mijn droom, riep de Engel van God mij en zei dat ik de witte ooien met de gespikkelde, gevlekte en gestreepte bokken moest laten paren. 'Want Ik heb gezien wat Laban u heeft aangedaan', zei de Engel. 'Ik ben de God, Die u heeft gezien bij Bethel, waar u een gedenksteen hebt opgericht en Mij een belofte hebt gedaan. Verlaat dit land en keer terug naar uw geboorteland."
Gen. 31:14-16
RACHEL EN LEA STEMMEN IN. Rachel en Lea zeiden: "Wij gaan met je mee. Wij hebben hier niets meer te zoeken en wij zullen ook niets erven van onze vader. Hij heeft ons behandeld als vreemden en ons verkocht. Van dat geld is al niets meer over. De rijkdommen, die God jou heeft gegeven van onze vader, waren eigenlijk van ons en onze kinderen! Doe maar wat God je heeft gezegd; wij staan achter je."
Gen. 31:17-21
JAKOB VERTREKT STIEKEM. Op een dag, toen Laban op het land was om de schapen te scheren, zette Jakob zijn vrouwen en kinderen op kamelen en ging er vandoor zonder Laban iets te zeggen. Hij dreef zijn kudden, die hij daar in Paddan-Aram had verkregen, voor zich uit en nam al zijn bezittingen mee. Zo begon de terugreis naar zijn vader Isaäk in het land Kanaän. Hij verdween met al zijn bezittingen (Rachel stal stiekem haar vaders huisgoden), stak de rivier de Eufraat over en zette koers naar het gebied aan de voet van het Gilead-gebergte.
Gen. 31:22-24
LABAN ACHTERVOLGT JAKOB. Het duurde drie dagen voordat Laban te weten kwam dat Jakob was verdwenen. Hij verzamelde een aantal mannen en zette de achtervolging in. Zeven dagen later achterhaalde hij de vluchtelingen bij het Gilead-gebergte. Die nacht verscheen God in een droom aan Laban. "Let op uw woorden als u met Jakob gaat praten, u mag hem niet zegenen, maar ook niet vervloeken", zei God.
Gen. 31:25-29
LABAN KEURT VLUCHT AF. Tenslotte ontmoetten de mannen elkaar in het gebergte. Jakob had zijn tenten op een bergkam opgeslagen. Labans kamp lag wat lager. "Waarom ben je zo stiekem weggeslopen?" vroeg Laban hooghartig. "Je hebt mijn dochters meegevoerd alsof het krijgsgevangenen zijn. En waarom heb je mij geen afscheidsfeest voor je laten houden, met veel muziek en zang? Je hebt me zelfs niet de kans gegeven mijn dochters en kleinkinderen vaarwel te kussen. Ik vind het maar een vreemde zaak. Ik zou je gemakkelijk de les kunnen lezen, maar de God van je vader is de afgelopen nacht aan mij verschenen en heeft gezegd: 'Let op uw woorden als u met Jakob spreekt, u mag hem niet zegenen, maar ook niet vervloeken.'
Gen. 31:30-32
LABAN KLAAGT OVER DIEFSTAL. Maar nu moet je mij eens vertellen: als je bent weggegaan, omdat je zo graag terug wilt naar je geboorteland, waarom heb je dan mijn huisgoden gestolen?"
"Ik ben stilletjes weggegaan, omdat ik bang was", antwoordde Jakob. "Ik was bang dat u uw dochters zou terugnemen. En wat betreft uw huisgoden; ik vervloek degene, die ze heeft meegenomen. Laat hem maar sterven! Als u ook maar iets vindt dat wij van u hebben gestolen, zal ik het u zonder meer teruggeven. Dat zweer ik in het bijzijn van al deze mannen." Jakob wist namelijk niet dat Rachel ze had gestolen.
Gen. 31:33-35
RACHEL VERBERGT GESTOLEN GODEN. Laban doorzocht eerst Jakobs tent, daarna die van Lea en toen die van de twee bijvrouwen, maar hij vond niets. Als laatste doorzocht hij Rachels tent. Maar Rachel had de beeldjes in haar zadeltas verstopt en zat daar nu bovenop! Zo moest Laban zijn speurtocht onverrichterzake beëindigen.
"Neem mij niet kwalijk, vader, dat ik niet opsta, maar ik ben ongesteld", zei Rachel.
Gen. 31:36-42
JAKOB SLAAT TERUG. Maar nu was Jakob goed boos geworden. "Wat hebt u gevonden?" beet hij Laban toe. "Wat is mijn misdaad? U hebt mij achtervolgd alsof ik een misdadiger ben en nu hebt u alles doorzocht. Leg nu al die gestolen spullen hier maar neer, zodat iedereen ze kan zien en kan zeggen van wie ze zijn!
Twintig jaar ben ik bij u geweest en al die tijd heb ik goed voor uw ooien en geiten gezorgd, zodat zij gezonde jongen ter wereld brachten. Nooit heb ik ook maar één ram aangeraakt om ervan te eten. Als er één door wilde dieren werd aangevallen en gedood, ging ik dan naar u toe om te zeggen dat u een dier minder had? Nee! Ik nam het verlies op me. U liet mij elk gestolen dier betalen, of het nu wel of niet mijn schuld was. Ik werkte voor u in de hitte van de dag en in koude en slapeloze nachten. Ja, twintig jaar, veertien om uw dochters te verdienen en zes om een kudde te krijgen! En u hebt mijn loon wel tienmaal gewijzigd! Als het aan u had gelegen en God (de God van mijn grootvader Abraham, de glorierijke God van mijn vader Isaäk) niet goed voor mij was geweest, dan had u mij zonder iets weggestuurd. Maar God heeft uw wreedheid en mijn harde werken gezien, daarom is Hij de afgelopen nacht aan u verschenen."
Gen. 31:43,44
LABAN STELT VERBOND VOOR. Laban bond in: "Deze vrouwen zijn mijn dochters, deze kinderen zijn van mij en ook de kudden en al je andere bezittingen zijn van mij. Hoe zou ik mijn eigen dochters en kleinkinderen kunnen benadelen? Vooruit, laten we een verdrag sluiten, jij en ik, en laten we daarnaar leven."
Gen. 31:45-50
JAKOB RICHT GEDENKSTEEN OP. Jakob pakte een steen en zette hem rechtop als een gedenksteen. Hij liet zijn mannen stenen op een hoop gooien en naast die steenhoop at hij met Laban. Zij noemden de steenhoop Jegar-Sahadutha (Hoop van het Getuigenis) in Labans taal en Gal-ed in Jakobs taal.
"Deze steenhoop zal als getuige tussen ons instaan, indien iemand over die grens komt", zei Laban. Daarom heette de steenhoop ook Mizpa (Wachttoren). Want Laban zei: "Moge de HERE de wacht houden over ons als wij niet meer bij elkaar zijn. En als jij mijn dochters slecht behandelt of andere vrouwen neemt, zal ik het niet weten, maar God zal het wel zien."
Gen. 31:51-55
LABAN LEGT EED AF. "Deze hoop stenen is een getuige van onze belofte, dat wij deze lijn niet zullen passeren om elkaar aan te vallen, jij niet en ik niet. De God van Abraham en Nahor en van hun vader zal degene die dat wel doet, vernietigen." Toen zwoer Jakob bij de Machtige God van zijn vader Isaäk dat hij de scheidingslijn zou eerbiedigen.
Daarop bracht Jakob een slachtoffer en nodigde allen uit voor een maaltijd. Beide groepen overnachtten daar op de berg. Laban stond de volgende morgen vroeg op, kuste zijn dochters en kleinkinderen vaarwel en keerde terug naar huis.
Jakob keert naar Kanaän terug
Jakob realiseert zich dat hij door het territorium van Esau zal moeten gaan en hij is op zijn hoede vanwege de dreiging die hij ondervond toen hij Kanaän verliet. Hij bereidt zich dus zorgvuldig voor op een eventuele ontmoeting met Esau. Terwijl Jakob in onzekerheid afwacht, zien we hoe hij op nogal mysterieuze wijze een worsteling met God aangaat. God verschijnt in menselijke vorm aan Jakob. Er wordt in dit verslag niet vermeld waarom Jakob worstelt, maar zijn lichamelijke worsteling verschilt niet erg veel van de geestelijke worsteling waar een mens mee te maken krijgt wanneer hij oog in oog staat met potentiële conflicten of zelfs de dood. Hoe dan ook, deze gebeurtenis heeft twee relatief belangrijke gevolgen: het ene heeft te maken met een voedingswet die Jakobs nakomelingen in acht zullen moeten nemen, en het andere suggereert dat Jakobs naam veranderd zal worden.
Wanneer Jakob op weg gaat van Gilead naar Kanaän, ontmoet hij boodschappers van God die hem opnieuw geruststellen dat God op deze reis met hem zal zijn.
Gen. 32:1,2 (ca. 1905 v.C.)
ENGELEN BRENGEN GERUSTSTELLING. Jakob en zijn metgezellen trokken verder. En engelen van God ontmoetten hem. Toen Jakob hen zag, riep hij: "Dat is een leger van God!"
Gen. 32:3-5
BOODSCHAPPERS NAAR ESAU GEZONDEN. Daarom noemde hij die plaats Mahanaïm (Twee Legers). Jakob zond daarna boodschappers voor zich uit naar zijn broer Esau in Edom, in het land Seïr. Zij kregen de boodschap mee: "Ik ben uw knecht Jakob. Ik heb tot voor kort bij oom Laban gewoond en nu ik terugkom, heb ik runderen, ezels, schapen en veel dienaren en dienaressen. Ik stuur deze boodschappers naar u toe om u te zeggen dat ik er aan kom. Ik hoop dat u ons vriendelijk zult ontvangen."
Gen. 32:6-8
JAKOB VREEST ONTMOETING MET ESAU. De boodschappers keerden na enige tijd terug met het nieuws dat Esau hen tegemoet kwam met een leger van 400 man!
Jakob verbleekte van schrik. Hij deelde zijn huishouden met de kudde en de kamelen in twee groepen en zei: "Als Esau de ene groep aanvalt, kan de andere groep misschien ontsnappen."
Gen. 32:9-12
JAKOB BIDT TOT GOD. Toen bad Jakob: "God van mijn grootvader Abraham en mijn vader Isaäk (HERE, Die mij heeft gezegd dat ik moest teruggaan naar het land van mijn familie en Die beloofde goed voor mij te zijn) ik ben het niet waard dat U mij zoveel goedheid hebt bewezen, steeds weer, zoals U had beloofd. Toen ik van huis vertrok, had ik alleen maar een staf en nu heb ik twee legers! Och HERE, bescherm mij nu ook tegen mijn broer Esau, want ik ben bang. Bang dat hij mij en deze moeders en hun kinderen komt doden. Maar U hebt mij beloofd goed voor mij te zijn en mijn nakomelingen talrijk te maken als het zand langs de zee!"
Gen. 32:13-21
GESCHENKEN WORDEN VOORUIT GESTUURD. Jakob bleef daar die nacht en maakte een geschenk voor zijn broer Esau klaar, dat bestond uit 200 geiten, 20 bokken, 200 ooien, 20 rammen, 30 zogende kamelen met hun veulens, 40 koeien, 10 stieren, 20 ezelinnen en 10 ezels. Jakob gaf zijn dienaren de opdracht de dieren voor hen uit te leiden, elke groep apart, met tussenruimtes.
Hij zei de mannen die de eerste groep moesten leiden, dat als zij Esau tegenkwamen en hij zou vragen: "Waar gaan jullie heen?", "Wiens dienaren zijn jullie?", "Wiens dieren zijn dit?", zij zouden moeten antwoorden: "Deze dieren zijn van uw dienaar Jakob. Zij zijn een geschenk voor zijn meester Esau! Hij komt vlak achter ons aan!"
Die opdracht gaf Jakob aan iedere herder, met dezelfde boodschap. Jakob hoopte Esau gunstig te stemmen, voordat hij hem ontmoette. "Misschien", redeneerde Jakob, "zal hij ons dan vriendelijk behandelen." Zo werd het vee vooruit gedreven en Jakob bleef die nacht in het kamp.
Gen. 32:22,23
HET GEZELSCHAP STEEKT DE JABBOK OVER. Maar midden in de nacht stond hij op, wekte zijn twee vrouwen, de twee bijvrouwen en de elf kinderen en trok bij een doorwaadbare plaats het riviertje de Jabbok over. Toen ging hij alleen terug naar het kamp.
Gen. 32:24-32 - Bij Jabbok
JAKOB WORSTELT MET GOD. En een Man vocht daar met hem tot het dag werd. En toen de Man merkte dat Hij het gevecht niet kon winnen, sloeg Hij Jakob op de heup zodat het gewricht uit de kom schoot. Toen zei de Man: "Laat Mij los, want het wordt dag."
Maar Jakob hijgde: "Ik laat U niet los, voordat U mij hebt gezegend."
"Hoe heet u?" vroeg de Man.
"Jakob", was het antwoord.
"Zo zult u niet langer heten", vertelde de Man hem. "Voortaan heet u Israël, want u hebt met God en de mensen gestreden en overwonnen."
Toen vroeg Jakob de Man: "Wat is Uw naam?"
"Dat moet u niet vragen", antwoordde de Man. En Hij zegende Jakob daar.
Jakob noemde die plaats Pniël (Het Gezicht van God) en zei: "Ik heb God recht in de ogen gekeken en toch is mijn leven gespaard."
De zon was al op, toen Jakob Pniël verliet. Hij liep mank door de klap op zijn heup. Dit is de reden waarom de Israëlieten nog steeds niet het stuk van de heupspier eten, die de heup rekt.
Gen. 33:1-3
ONTMOETING MET ESAU. Toen zag Jakob in de verte Esau met 400 man aankomen. Hij zette zijn gezin in een rij met zijn twee bijvrouwen en hun kinderen voorop, daarachter Lea met haar kinderen en helemaal achteraan Rachel met Jozef. Jakob liep naar voren tot hij bij zijn broer kwam en boog zeven keer diep voor hem.
Gen. 33:4-11
ESAU AANVAARDT JAKOB. Maar Esau rende op hem af en omarmde hem! Ze kusten elkaar op de wangen en huilden. Esau wees op de vrouwen en kinderen en vroeg: "Wie zijn dat, die je daar bij je hebt?"
"Mijn kinderen", antwoordde Jakob.
Zijn bijvrouwen en hun kinderen kwamen naar voren en bogen diep voor Esau. Daarna deden Lea en haar kinderen hetzelfde, evenals Rachel en Jozef.
"En wat waren dat voor dieren, die ik tegenkwam?" vroeg Esau.
Jakob antwoordde: "Dat waren geschenken voor jou om je gunstig te stemmen!"
"Broer, ik heb al genoeg", lachte Esau, "hou jij je dieren maar."
"Nee, ik wil graag dat je die geschenken aanneemt", zei Jakob. "Het is een hele opluchting voor mij dat je ons zo vriendelijk tegemoet komt. Dat ik jou in deze stemming mag ontmoeten, betekent voor mij evenveel als de vertroostende blik van God. Neem mijn geschenken alsjeblieft aan, want God is erg goed voor mij geweest. Ik heb toch alles", was Jakobs antwoord. Daarop nam Esau dan toch de geschenken maar aan.
Gen. 33:12-17
BROERS NEMEN IN VREDE AFSCHEID. "Nou, laten we dan maar gaan", zei Esau. "Mijn mannen en ik zullen bij jullie blijven en jullie begeleiden."
Maar Jakob wierp tegen: "Zoals je ziet, zijn sommige kinderen nog erg klein en het vee heeft ook jongen. Als die te snel worden gedreven, zullen ze doodgaan. Ga jij maar vast vooruit, wij volgen wel in ons eigen tempo en dan ontmoeten we elkaar in Seïr."
"Goed", zei Esau, "maar dan zal ik een aantal mannen bij je laten om je te helpen en de weg te wijzen."
"Nee", hield Jakob vol, "wij komen er wel. Doe alsjeblieft wat ik heb voorgesteld."
En Esau ging diezelfde dag nog terug naar Seïr. Jakob en zijn metgezellen reisden door tot Sukkoth, sloegen daar hun kamp op en bouwden hutten voor de kudde. Daarom heet die plaats Sukkoth (Hutten).
Gen. 33:18-20 - Sichem
JAKOB VESTIGT ZICH IN SICHEM. Daarna kwamen zij veilig aan in Sichem, in Kanaän en sloegen hun kamp op buiten de stad. Jakob kocht het stuk land, waarop hij zijn tent had opgezet, voor 100 zilverstukken van de familie van Hemor, de vader van Sichem. Hij bouwde daar een altaar en noemde het: 'De God van Israël is God.'
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- januari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen