6 juni
1 Kon. 22:29-36, 2 Kron. 18:28-34 - Ramoth Gilead (853 v.C.)
ACHAB IN STRIJD GEDOOD. Zo leidden koning Achab van Israël en koning Josafat van Juda hun
legers naar Ramoth in Gilead. Achab zei tegen Josafat: "U kunt uw koninklijke gewaad dragen,
maar ik niet." En Achab ging vermomd de strijd in. Hij droeg het uniform van een gewone soldaat.
De koning van Syrië had namelijk zijn 32 strijdwagenleiders bevolen alleen te strijden tegen de
koning van Israël en tegen niemand anders. Toen zij koning Josafat zagen in zijn koninklijke
gewaden, dachten zij: "Die moeten we hebben." Zij brachten hun wagens in aanvalspositie en
gingen op hem af. Maar toen koning Josafat hen toeschreeuwde wie hij was, lieten zij hem met
rust.
Eén van de Syrische strijders schoot zonder een bepaald doel te hebben een pijl af en raakte
koning Achab precies tussen twee delen van zijn wapenrusting. "Breng mij van het slagveld, ik
ben zwaar gewond", steunde de koning tegen zijn wagenmenner. De strijd werd in de loop van
de dag steeds heviger en koning Achab hield zich rechtop staande in zijn strijdwagen, terwijl het
bloed uit zijn wond op de bodem van zijn wagen bleef druppelen. Tegen de avond bezweek hij
tenslotte. Toen de zon daalde, ging onder zijn troepen de roep rond: "De strijd is voorbij, ga terug
naar huis. De koning is dood."
2 Kron. 19:1-3 - Jeruzalem
JOSAFAT BERISPT. Koning Josafat keerde heelhuids terug naar huis, waar de profeet Jehu, de
zoon van Hanani, hem opwachtte. "Moet u goddelozen helpen en als vriend omgaan met
mensen die de HERE haten?" vroeg Jehu hem. "Door wat u hebt gedaan, hebt u zich Gods toorn
op de hals gehaald! Toch zijn er nog goede dingen aan u, zoals het feit dat u de schandelijke
afgoden uit het land hebt verwijderd en hebt geprobeerd de HERE trouw te zijn."
1 Kon. 22:37-40a - Samaria
ACHAB BEGRAVEN. Zijn lichaam werd meegenomen naar Samaria. Toen zijn strijdwagen bij de
vijver in Samaria werd afgewassen, op dezelfde plek waar ook de prostituées zich wasten,
kwamen de honden erop af en likten het bloed van de koning op, precies zoals de HERE had
gezegd.
De rest van Achabs geschiedenis (ook het verhaal over het ivoren paleis en al de steden die hij
bouwde) staat beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël. Zo werd Achab bij zijn
voorouders begraven...
1 Kon. 22:40b (853 v.C.)
AZAHIA HEERST NU ALLEEN. ...en volgde zijn zoon Ahazia hem op als koning van Israël.
1 Kon. 22:53,54
AZAHIA'S KARAKTER. Hij was echter een slechte koning, want hij trad in de voetsporen van zijn
ouders en Jerobeam, die Israël hadden aangevoerd in het aanbidden van Baäl. Op die manier
beledigde Ahazia de HERE, de God van Israël en wekte hij Zijn toorn op.
2 Kon. 1:1, 3:4,5
MOAB IN OPSTAND. Koning Mesa van Moab en zijn onderdanen waren schapenfokkers. Jaarlijks
betaalden zij Israël een belasting van 100.000 lammeren en de wol van 100.000 rammen. Maar
na Achabs dood kwam de koning van Moab in opstand tegen de Israëlitische overheersing.
In Juda
2 Kron. 19:4-11 - Jeruzalem
RECHTSSYSTEEM HERVORMD. Josafat bleef vanaf die tijd in Jeruzalem. Hij mengde zich nu
meer onder zijn eigen mensen en enige tijd later reisde hij van Berséba tot het heuvelland van
Efraïm om hen aan te moedigen opnieuw de God van hun voorouders te vereren. Hij stelde in
alle grotere steden van het land rechters aan en gaf die de volgende instructies: "Denk goed na
bij alles wat u doet, want God heeft u aangesteld, niet ik. Hij zal u terzijde staan en u helpen bij
het vormen van een rechtvaardig oordeel wanneer zaken aan u worden voorgelegd. Maak niet
de afschuwelijke fout een andere beslissing uit te spreken dan die God u opdraagt. Want onder
Gods rechters mag geen sprake zijn van onrechtvaardigheid, partijdigheid of omkoperij!"
Ook in Jeruzalem vestigde koning Josafat rechtbanken, waarin de Levieten, de priesters en de
familiehoofden als rechters fungeerden. Hij gaf hun de volgende richtlijnen: "U moet altijd
handelen uit ontzag voor God en met een eerlijk hart. Wanneer één van uw landgenoten uit de
steden uw oordeel vraagt over een bepaalde zaak, of dat nu een moordzaak of andere
overtredingen van Gods wetten en geboden betreft, moet u hem erop wijzen dat hij nooit en te
nimmer tegen de HERE mag zondigen. Als u dat niet doet, haalt u zich de toorn van God op de
hals. Op die manier vervult u op de juiste wijze uw verantwoordelijke taak."
Hij wees de hogepriester Amarja aan als hoogste rechter inzake godsdienstige
aangelegenheden, en Zebadja, de zoon van Ismaël en stamhoofd van Juda, als hoogste rechter
in civiele zaken. Zij waren de hoogste beroepsinstanties en werden terzijde gestaan door
Levieten. "Wees niet bang op te komen voor de waarheid en het recht en God zal u gebruiken
om de onschuldige te verdedigen", was het laatste wat hij hun op het hart drukte.
2 Kron. 20:1,2
MOABIETEN VALLEN JUDA BINNEN. Enige tijd later verklaarden de legers van Moab, Ammon en
van de Meünieten koning Josafat en het volk van Juda de oorlog. Josafat kreeg de mededeling:
"Een groot leger trekt tegen u op vanaf de overkant van de Dode Zee, vanuit Syrië! Het is al bij
Hazezon-Tamar" (die plaats werd ook wel Engédi genoemd).
2 Kron. 20:3-12
JOSAFAT BIDT. Dit slechte nieuws verraste Josafat en hij besloot de HERE om hulp te smeken.
Daarom liet hij afkondigen dat alle inwoners van Juda voor onbepaalde tijd moesten vasten. Uit
alle hoeken van het land kwamen de mensen naar Jeruzalem om samen met hem de HERE aan
te roepen. Toen het volk zich had verzameld op het nieuwe voorplein van de tempel, stond
Josafat op en sprak dit gebed uit:
"O HERE, God van onze voorouders, de enige God in de hemel, Heerser van alle koninkrijken
op aarde; U bent zo machtig en hebt zoveel kracht. Wie kan het tegen U opnemen? O, onze
God, hebt U de heidenen die in dit land woonden, niet verdreven toen Uw volk hier aankwam?
En hebt U dit land niet voor altijd aan de nakomelingen van Uw vriend Abraham gegeven? Uw
volk vestigde zich hier en bouwde deze tempel voor U, in oprecht vertrouwen dat wij in een tijd
als deze (wanneer wij oog in oog met oorlog, ziekten of hongersnood staan) voor deze tempel en
voor U kunnen gaan staan, want U woont hier in deze tempel. Wij roepen tot U dat U ons zult
horen en ons zult redden. Kijk wat de legers van Ammon, Moab en het gebergte Seïr doen. U
wilde niet dat onze voorouders die landen binnenvielen toen zij uit Egypte kwamen. Daarom
trokken zij er omheen en vernietigden hen niet. Maar kijk nu eens wat onze beloning is. Zij
komen hier met de bedoeling ons te verjagen uit het land dat U ons hebt gegeven. O, onze God,
wilt U hen veroordelen? Wij hebben immers niet de kracht het tegen dit grote leger op te nemen?
Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gericht."
2 Kron. 20:13-19
GODS GEEST ANTWOORDT. Terwijl de mannen uit alle delen van Juda met hun vrouwen en
kinderen daar voor de HERE stonden, kwam de Geest van de HERE over één van de mannen
die daar stond. Het was Jahaziël, de zoon van Zecharja, zoon van Benaja, zoon van Jehiël, zoon
van de Leviet Matthanja, die één van de zonen van Asaf was.
"Luister naar mij, mensen van Juda en Jeruzalem, en u ook, koning Josafat", riep hij. "De HERE
zegt: 'Wees niet bang! Laat de angst voor dit grote leger u niet verlammen. Want dit is niet uw
strijd, maar de strijd van God. Trek hen morgen tegemoet en val hen aan. U zult hen ontmoeten
terwijl zij de hellingen van Ziz beklimmen, aan het eind van het dal dat uitloopt in de woestijn van
Jeruël. Maar u zult niet hoeven te vechten. Neem uw plaatsen in, blijf staan en kijk toe hoe God u
allen op een wonderlijke manier gaat redden, inwoners van Juda en Jeruzalem! Wees niet bang
of ontmoedigd. Ga hen morgen tegemoet, want de HERE staat aan uw kant!'"
Koning Josafat liet zich met het gezicht naar beneden op de grond vallen en alle inwoners van
Juda en Jeruzalem volgden zijn voorbeeld. Samen aanbaden zij de HERE. Toen gingen de
Levieten van de Kehath en Korach-familie staan om de HERE, de God van Israël, te prijzen met
lofliederen die luid en helder opklonken.
2 Kron. 20:20-24 - Woestijn van Tekoa
MOABIETEN VERNIETIGD. De volgende morgen trok het leger van Juda naar de woestijn van
Tekoa. Onderweg liet Josafat halthouden en hij vroeg ieders aandacht. "Luister naar mij,
inwoners van Juda en Jeruzalem", zei hij, "geloof in de HERE, uw God, dan zult u slagen. Geloof
Zijn profeten en alles zal goed komen." Na overleg met de leiders van het volk besloot hij dat aan
de kop van het gewapende leger een koor moest lopen om Gods majesteit te prijzen en het lied
te zingen:
"Looft de HERE,
want Zijn goedheid en liefde duurt tot in eeuwigheid."
En op hetzelfde moment dat zij begonnen met zingen en loven, zorgde de HERE ervoor dat de
legers van Ammon, Moab en het gebergte Seïr het met elkaar aan de stok kregen. De
Ammonieten en Moabieten keerden zich tegen hun bondgenoten uit het gebergte Seïr en
doodden iedereen. Na dat te hebben gedaan, vielen zij elkaar aan.
Toen het leger van Juda de uitkijktoren bereikte, vanwaar men uitkeek over de woestijn, zag het
overal lijken, zover het oog reikte. Geen enkele vijand had het overleefd.
2 Kron. 20:25-30 - Vallei van Beracha
TRIOMFANTELIJKE TERUGKEER. Vervolgens gingen koning Josafat en zijn mannen het slagveld
op om de lijken te plunderen en kwamen terug met bruikbare voorwerpen, kleding en kostbare
spullen die zij op de lijken hadden buitgemaakt. Het was zoveel, dat zij drie dagen nodig hadden
om alles met wagens weg te brengen. Op de vierde dag verzamelden zij zich in het Dal van de
Lofprijzing, zoals het ook nu nog heet, en prezen daar de HERE.
Daarna keerden zij onder leiding van Josafat terug naar Jeruzalem, vol blijdschap over het feit
dat de HERE hen op zo'n wonderbaarlijke manier van hun vijanden had gered. Onder
begeleiding van harpen, citers en trompetten trokken zij Jeruzalem binnen in de richting van de
tempel.
En evenals eerder was gebeurd, kregen de omringende koninkrijken angst voor God, toen zij
hoorden dat de HERE in eigen persoon de strijd had aangebonden met de vijanden van Israël.
Daarom werd Josafats koninkrijk met rust gelaten, want zijn God gaf hem rust.
2 Kron. 20:35-37, 1 Kon. 22:49,50 - Jeruzalem
BEPERKT BONDGENOOTSCHAP VOOR TRANSPORTEN. Kr Maar aan het eind van zijn leven sloot
koning Josafat van Juda een bondgenootschap met koning Ahazia van Israël, een zeer
goddeloze man. Zij bouwden schepen in Ezéon-Géber die bestemd waren voor de vaart op
Tarsis. Ko Koning Josafat bouwde in Tarsis grote vrachtschepen om daarmee in Ofir goud te
halen. Zij kwamen echter nooit aan, want zij leden schipbreuk bij Ezeon-Geber. Kr Daarover
profeteerde Eliëzer, de zoon van Dodava uit Maresa, tegen Josafat en zei: "Omdat u een
bondgenootschap hebt gesloten met koning Ahazia, heeft de HERE besloten uw werk te
verwoesten." En inderdaad, de schepen leden schipbreuk, zodat zij nooit in Tarsis aankwamen.
Ko Daarna had Ahazia, de zoon en opvolger van koning Achab, Josafat voorgesteld bij een
volgende keer zijn mannen mee te laten gaan, maar Josafat had dat aanbod van de hand
gewezen.
In Israël
2 Kon. 1:2 - Samaria
AHAZIA VERWOND NA ONGELUK. Israëls nieuwe koning, Ahazia, viel door een rooster in het
bovenvertrek van zijn paleis in Samaria en raakte daarbij ernstig gewond. Hij stuurde
boodschappers naar de tempel van de god Baäl-Zebub in Ekron om te vragen of hij weer beter
zou worden.
2 Kon. 1:3-8
ELIA DEELT PROFETIE MEE. Maar de Engel van de HERE zei tegen de profeet Elia: "Ga de
boodschappers tegemoet en vraag hun: 'Is er dan geen God in Israël dat u naar Baäl-Zebub, de
god van Ekron, gaat om te vragen of de koning weer beter zal worden? Omdat koning Ahazia dit
heeft gedaan, zegt de HERE dat hij niet meer van zijn ziekbed zal opstaan; hij zal sterven."
Daarop vertrok Elia weer.
Nadat Elia de boodschappers dit had verteld, gingen zij meteen terug naar de koning. "Waarom
zijn jullie al weer zo snel terug?" vroeg Ahazia hun.
"Een man kwam ons tegemoet", vertelden zij, "en zei ons terug te gaan en tegen u te zeggen:
'De HERE wil weten waarom u vragen stelt aan Baäl-Zebub, de god van Ekron. Heeft Israël
soms geen eigen God? Omdat u dit hebt gedaan, zult u uw ziekbed niet meer verlaten; u zult
sterven."
"Wie was die man?" wilde de koning weten. "Hoe zag hij er uit?"
"Hij had een harige mantel aan", beschreven zij hem, "met een leren riem om."
"Dat was de profeet Elia", zei de koning.
2 Kon. 1:9-14
BOODSCHAPPERS GEDOOD. Daarop stuurde hij een legerofficier met vijftig mannen erop uit om
Elia gevangen te nemen. Zij vonden hem zittend op de top van een heuvel. De officier zei tegen
hem: "Man van God, de koning heeft bevolen dat u met ons moet meekomen." Maar Elia
antwoordde: "Als ik werkelijk een man van God ben, laat dan vuur uit de hemel komen om u en
uw vijftig mannen te doden." Onmiddellijk schoot er vuur uit de hemel naar beneden dat hen
allemaal doodde.
De koning zond echter opnieuw een officier met vijftig mannen met de boodschap: "Man van
God, de koning zegt dat u onmiddellijk bij hem moet komen."
Elia antwoordde weer: "Als ik werkelijk een man van God ben, laat dan vuur uit de hemel komen
om u en uw vijftig mannen te doden." Opnieuw sloeg het vuur van God toe en verbrandde de
mannen.
En nog een keer stuurde de koning vijftig mannen, maar nu viel de betreffende officier op zijn
knieën voor Elia en smeekte: "Man van God, spaar alstublieft de kostbare levens van mij en mijn
vijftig mannen. Want het vuur dat uit de hemel kwam, heeft de beide vorige officieren met hun
mannen verteerd. Laat ons niet sterven zoals die anderen."
2 Kon. 1:15,16
AHAZIA'S DOOD VOORZEGD. De Engel van de HERE zei tegen Elia: "Wees niet bang. Ga met
hem mee." En zo ging Elia mee naar de koning.
"Waarom hebt u boodschappers naar Baäl-Zebub, de god van Ekron gestuurd om vragen te
stellen over uw ziekte?" vroeg Elia op strenge toon. "Heeft Israël soms geen God aan Wie u dat
kunt vragen? Omdat u dit hebt gedaan, zult u dit bed niet meer verlaten; u zult sterven."
2 Kon. 1:17a,18 (853 v.C.)
AHAZIA STERFT. Ahazia stierf zoals de HERE door Elia had voorspeld. De rest van de
geschiedenis van Ahazia's regeringsperiode is beschreven in de Kronieken van de koningen van
Israël.
2 Kon. 1:17b,3:1b (853-852 v.C.)
JORAM WORDT KONING. En zijn broer Joram werd de nieuwe koning. Ahazia had namelijk geen
zoon om hem op te volgen. Dit alles gebeurde in het tweede regeringsjaar van koning Joram van
Juda, de zoon van Josafat. Joram regeerde twaalf jaar vanuit de hoofdstad Samaria.
2 Kon. 3:2,3
JORAMS KARAKTER. Hij was een slecht man in de ogen van de HERE, maar toch niet zo
goddeloos als zijn vader en moeder, want hij verwijderde het beeld dat zijn vader had opgericht
ter ere van Baäl. Desondanks maakte ook hij zich voortdurend schuldig aan de grote zonden van
Jerobeam, de zoon van Nebat, die het volk van Israël had aangezet tot de verering van afgoden.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- juni
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen