Thuis >> 14 februari
14 februari
Jozua als opvolger aangewezen
God heeft Mozes al verteld dat hij het beloofde land vanwege zijn eerdere zonde niet zal mogen betreden.
Mozes realiseert zich dat het einde van zijn leven nadert en het is begrijpelijk dat hij zich zorgen maakt over
het toekomstige leiderschap van Israël. Hij vraagt om Gods leiding bij het kiezen van een opvolger. Het
moet voor Mozes wel heel bevredigend zijn dat God Jozua heeft gekozen, omdat hij al meer dan veertig
jaar lang Mozes' protegé is. De benoeming van Jozua zal in het bijzijn van heel Israël en van Eleazar de
priester plaatsvinden.
Num. 27:15-17
MOZES VRAAGT OM OPVOLGER. Toen zei Mozes tegen de HERE: "Och HERE, God van de
geesten van alle mensen, stelt U alstublieft een nieuwe leider aan over het volk. Een man die
hen in alle opzichten kan leiden, zodat Uw volk niet achterblijft als schapen zonder herder."
Num. 27:18-21
JOZUA ALS TOEKOMSTIG LEIDER GENOEMD. De HERE antwoordde: "Haal Jozua, de zoon
van Nun. Hij is een man die de Geest in zich heeft; leg uw hand op hem en breng hem bij de
priester Eleazar. Geef hem in het bijzijn van het hele volk het leiderschap en de
verantwoordelijkheid voor het volk. Doe dat in het openbaar zodat het hele volk hem zal
gehoorzamen. Hij zal namens het volk aan Eleazar vragen wat de wil van de HERE is. De
HERE zal door de Urim tegen Eleazar spreken en Eleazar zal de opdrachten aan Jozua
doorgeven. Op die manier zal de HERE hun leiding blijven geven."
Num. 27:22,23
JOZUA GEINSTALLEERD. Mozes deed wat de HERE hem had opgedragen. Hij bracht Jozua bij
de priester Eleazar, in het bijzijn van het volk. Mozes legde zijn handen op hem en vertelde
hem wat zijn taak als leider was.
Tweeëneenhalve stam ten oosten van de Jordaan
Terwijl de voorbereidingen worden getroffen voor de invasie van Kanaän, wordt Mozes benaderd door
mannen van de stammen van Gad en Ruben, die besloten hebben dat zij zich liever ten oosten van de
rivier de Jordaan willen vestigen. Het is een gebied waarvan zij denken dat het uitzonderlijk goede
weidegrond heeft voor hun grote kuddes. Mozes staat hier aanvankelijk sceptisch tegenover. Hij vermoedt
dat zij dit misschien willen om zo onder de strijd om Kanaän uit te kunnen komen. Maar wanneer men hem
verzekert dat ook deze mannen zullen helpen bij de verovering van het beloofde land, willigt Mozes hun
verzoek in. Blijkbaar vindt ook de helft van Manasses stam dit een goed plan en wordt hen toegestaan om
zich samen met de andere twee stammen aan de oostzijde van de Jordaan te vestigen. Mozes voorziet dat
er behoefte zal zijn aan steden die als vrijplaatsen kunnen dienen, zoals deze in de wetten van Israël tot in
detail worden uitgelegd, en hij wijst voor elk van de oostelijke stammen een stad aan als vrijplaats.
Num. 32:1-5
RUBEN EN GAD WILLEN LAND. Toen het volk Israël in het land van Jaëzer en Gilead
aankwam, viel het de stammen van Ruben en Gad, die beide grote schaapskudden bezaten,
op wat een prachtig land dat voor hun schapen was. Daarom gingen zij naar Mozes, de
priester Eleazar en de andere stamleiders en zeiden: "De HERE heeft Israël gebruikt om de
inwoners van deze hele streek te vernietigen: Ataroth, Dibon, Jaëzer, Nimra, Hesbon, Eleale,
Schebam, Nebo en Behon. De hele streek is uitstekend geschikt voor schapen, ideaal voor
onze kudden. Sta ons alstublieft toe dat wij deze streek als ons deel nemen in plaats van het
land aan de andere kant van de Jordaan."
Num. 32:6-15
MOZES VERMOEDT LAFHEID. "Willen jullie hier met de armen over elkaar blijven zitten, terwijl
jullie broeders de rivier oversteken en aan de overkant de kastanjes uit het vuur halen?" wilde
Mozes van hen weten. "Zijn jullie van plan het hele volk te ontmoedigen, zodat het niet durft
over te steken naar het land dat de HERE het heeft gegeven? Jullie gaan jullie vaders
achterna! Ik stuurde hen vanuit Kades-Barnéa op een verkenningstocht, maar toen zij genoeg
hadden gezien en terugkeerden vanuit het dal van Eskol, ontmoedigden zij de Israëlieten zó
dat deze het beloofde land niet durfden binnentrekken. De toorn van de HERE keerde zich in
alle hevigheid tegen hen en Hij zwoer dat van allen die Hij uit Egypte had gered, niemand
boven de twintig jaar het land dat Hij aan Abraham, Isaäk en Jakob had beloofd, zou zien
hoewel de HERE deze belofte met een eed had bekrachtigd. Maar zij hadden geweigerd te
doen wat Hij van hen had gevraagd. De enige uitzonderingen daarop waren Kaleb en Jozua,
want zij volgden de HERE met hun hele hart en riepen het volk op het beloofde land binnen te
trekken. De HERE liet ons veertig jaar in de woestijn heen en weer zwerven tot die
opstandige generatie was gestorven.
En hier staan jullie weer, een stel zondaars dat precies hetzelfde doet! Nu zijn er alleen meer
van jullie, dus de toorn van de HERE zal deze keer nog heviger zijn dan de vorige keer. Als
jullie je op deze manier van de HERE afkeren, zal Hij het volk nog langer in de woestijn laten
blijven. Jullie zullen verantwoordelijk zijn voor de vernietiging van Zijn volk en een ramp over
deze hele natie brengen!"
Num. 32:16-19
HULP IN STRIJD AANGEBODEN. "Maar dat bedoelden we helemaal niet!" begonnen zij haastig
uit te leggen. "Wij zullen hier schaapskooien voor onze kudden en steden voor onze kinderen
bouwen, maar wijzelf gaan gewapend met jullie mee, aan het hoofd van het leger, tot wij jullie
veilig naar jullie erfdeel hebben gebracht. Maar dan moeten wij hier eerst ommuurde steden
voor onze gezinnen bouwen om hen te beschermen tegen aanvallen van de plaatselijke
bevolking. Wij zullen ons hier niet vestigen voordat het hele volk Israël zijn erfdeel heeft
gekregen. Wij willen geen land aan de overkant van de Jordaan; wij hebben het liever hier,
ten oosten van de rivier."
Num. 32:20-27
MOZES AANVAARDT VOORSTEL. Toen zei Mozes: "Goed, als jullie doen wat jullie hebben
gezegd en de wapens ter hand nemen om de oorlog van de HERE te voeren en jullie troepen
aan de overzijde van de Jordaan houden tot Hij onze vijanden heeft verdreven, dan mogen
jullie, als het land helemaal aan de HERE is onderworpen, terugkeren. Dan hebben jullie je
plicht gedaan tegenover de HERE en de rest van het volk Israël. En het land aan de oostzijde
van de Jordaan zal jullie bezit zijn van de HERE.
Maar als jullie niet doen wat jullie hebben gezegd, zullen jullie tegen de HERE hebben
gezondigd en de straf voor die zonde niet ontlopen. Vooruit maar, bouw schaapskooien voor
de kudden en steden voor de gezinnen en doe wat jullie hebben gezegd."
"We zullen uw aanwijzingen precies opvolgen", beloofden de mannen van Gad en Ruben. "Onze kinderen, vrouwen, kudden en het vee zullen hier in de steden van Gilead blijven. Maar
al onze strijders zullen oversteken om voor de HERE te vechten, precies zoals u hebt
gezegd."
Num. 32:28-32
OVEREENKOMST BEKEND GEMAAKT. Toen gaf Mozes zijn toestemming en zei tegen de
priester Eleazar, Jozua en de stamleiders van Israël: "Als alle mannen van de stammen Gad
en Ruben die zijn aangewezen om voor de HERE te vechten, met jullie de Jordaan
oversteken, moeten jullie als het hele land is veroverd, hun het land Gilead geven. Maar als
zij weigeren met jullie op te trekken voor de strijd, moeten zij genoegen nemen met land
tussen de rest van de stammen in het land Kanaän."
En de stammen van Gad en Ruben zeiden opnieuw: "Wat de HERE ons heeft opgedragen,
zullen wij doen. Wij zullen de HERE volledig bewapend in Kanaän volgen, maar ons eigen
land zal hier zijn aan deze kant van de Jordaan."
Num. 32:33-42
MANASSE OOK IN GILEAD. Zo wees Mozes het land van koning Sihon van de Amorieten en
koning Og van Basan (al het land en de steden) toe aan de stammen Gad, Ruben en de tak
van Manasse, de zoon van Jozef.
De stam van Gad bouwde de volgende steden: Dibon, Ataroth, Aroër, Atroth-Sofan, Jaëzer,
Jogbeha, Beth-Nimra en Beth-Haran. Dit waren ommuurde steden met schaapskooien. De
stam van Ruben bouwde de steden Hesbon, Eleale, Kirjathaïm, Nebo, Baäl-Meon,
Musabboth-Sem en Sibma. Later gaven de Israëlieten deze steden, die zij eerst hadden
veroverd en verwoest, andere namen.
En de familie van Machir, een deel van de stam Manasse, trok naar Gilead en veroverde het.
Zij verdreven de Amorieten die daar woonden. Daarom gaf Mozes Gilead aan de Machirieten
en zij vestigden zich daar. De mannen van Jaïr, een ander deel van de stam van Manasse,
veroverden vele steden en dorpen in Gilead en veranderden de naam van dat gebied in
Havvoth-Jaïr (Dorpen van Jaïr). In diezelfde tijd leidde een zekere Nobah een leger naar
Kenath en de omliggende dorpen en veroverde dat gebied. Hij noemde het gebied Nobah,
naar zichzelf.
Deut. 4:41-43
VRIJPLAATSEN. Toen gaf Mozes bij het aanbreken van de morgen de Israëlieten opdracht drie
steden ten oosten van de Jordaan apart te houden als plaatsen waarheen iemand kon
vluchten die een ander per ongeluk had gedood. Deze steden waren Bezer, op de hoogvlakte
in de woestijn, voor de stam van Ruben, Ramoth in Gilead voor de stam van Gad en Golan in
Basan voor de stam van Manasse.
Voorbereidingen op de verovering en de vestiging
God waarschuwt de Israëlieten van tevoren dat zij na hun invasie van Kanaän alle inwoners moeten
verdrijven en dat de afgoderij, die in het land bedreven wordt, volledig vernietigd moet worden. Zo zullen zij
de les niet vergeten die God hun had geleerd door middel van de gruwelijke vernietiging van de
Midianieten. In het licht van hun ervaringen uit het verleden hoeft het bijna niet eens gezegd te worden dat
de Israëlieten Gods gebod niet volledig opvolgen en dus herhaaldelijk in godsdienstige afvalligheid zullen
vervallen.
Het land dat God al eeuwenlang aan Zijn volk beloofd heeft, is het land van Kanaän, waarvan God de
grenzen duidelijk vastlegt. Van de Middellandse Zee in het westen strekt het land zich oostwaarts uit over
de vlakten en bergen, tot een lijn die getrokken kan worden ten noorden en zuiden van de oostelijke kust
van het Meer van Tiberias, via de rivier de Jordaan tot aan de Dode Zee.
De noordelijke grens bevindt zich in het noordelijke gebied van Galilea, dicht bij een berg genaamd Hor, die
overigens niet verward moet worden met de berg Hor waarop Aäron stierf (ironisch genoeg bevindt die berg
Hor zich bij de zuidelijke grens van Kanaän, vlak bij Kades-Barnéa in het noordelijke Sinaï schiereiland, ten
zuiden van de Dode Zee en ten oosten van Edom).
Num. 33:50-56
VOLLEDIGE VEROVERING BEVOLEN. Terwijl zij daar verbleven, droeg de HERE Mozes op het
volk Israël het volgende te vertellen: "Wanneer u de rivier de Jordaan oversteekt en het land
Kanaän binnentrekt, moet u alle mensen die daar leven verdrijven en al hun afgoden
vernietigen: hun gebeeldhouwde en gegoten afgodsbeelden en hun heiligdommen op de
heuvels waar zij hun afgoden aanbidden, moet u vernietigen. Ik heb u het land gegeven;
neem het en vestig u daar. U wordt land gegeven afhankelijk van de grootte van uw stammen.
De grotere stukken van het land zullen met behulp van het lot onder de grotere stammen
worden verdeeld. De kleinere stukken worden verloot tussen de kleinere stammen.
Maar als u de inwoners van het land niet verdrijft, zullen zij dorens in uw ogen en prikkels in
uw zijden worden; zij zullen u in uw land benauwen. Dan zal Ik u vernietigen, zoals Ik van
plan was hen te vernietigen."
Deut. 25:17-19
AMALEKIETEN MOETEN VERNIETIGD WORDEN. Vergeet nooit wat de Amalekieten u aandeden
toen u hier aankwam vanuit Egypte. Zij voerden oorlog tegen u en vielen de zwaksten in uw
achterhoede aan zonder enig ontzag voor God. Wanneer de HERE, uw God, u in het
beloofde land rust heeft gegeven en uw naburige vijanden heeft afgeslagen, moet u de
Amalekieten zo totaal vernietigen dat het lijkt alsof hun naam nooit op aarde heeft bestaan.
Vergeet niet dat te doen!"
Num. 34:1-5
ZUIDELIJKE GRENZEN. De HERE droeg Mozes op het volgende aan de Israëlieten door te
geven: "Als u in het land Kanaän komt, het thuisland dat Ik u in bezit heb gegeven, zal het
zuidelijk deel van het land de woestijn Zin zijn, langs de rand van Edom. De zuidgrens begint
in het oosten bij de Dode Zee, buigt daar af naar het zuiden via de Schorpioenenpas naar de
woestijn Zin. Het meest zuidelijke punt is Kades-Barnéa en vandaar loopt de grens verder
naar Hazar-Addar en Azmon. Vanaf Azmon volgt de grens de beek van Egypte om tenslotte
bij de Middellandse Zee te eindigen.
Num. 34:6
WESTELIJKE GRENS. Uw westgrens wordt gevormd door de kustlijn van de Middellandse Zee.
Num. 34:7-9
NOORDELIJKE GRENZEN. Uw noordgrens begint bij de kust van de Middellandse Zee en loopt
dan naar het oosten tot de berg Hor, daarna naar Hamath en verder via Zedad en Zifron naar
Hazar-Enan.
Num. 34:10-12
OOSTELIJKE GRENZEN. De oostgrens loopt van Hazar-Enan naar het zuidelijk gelegen Sefam
en vandaar verder naar Ribla, dat ten oosten van Ain ligt. Daar maakt de grens een grote
halve cirkel, eerst in zuidelijke en later in westelijke richting, tot hij het zuidelijke punt van het
meer van Galilea raakt. Daarna volgt hij de Jordaan tot aan de Dode Zee.
Num. 34:13-15
KANAAN VOOR OVERIGE STAMMEN. Dit is het land dat u met behulp van het lot onder elkaar
moet verdelen", zei Mozes. "Het moet onder negen en een halve stam worden verdeeld, want
de stammen Gad, Ruben en de tak van Manasse hebben al land toegewezen gekregen aan
de oostzijde van de Jordaan, tegenover Jericho."
Num. 34:16-29
MANNEN DIE LAND VERDELEN. En de HERE zei tegen Mozes: "Dit zijn de namen van de
mannen die Ik heb uitgekozen om de verdeling van het land te regelen: de priester Eleazar,
Jozua, de zoon van Nun, en één leider van elke stam. Die laatsten zijn:
voor de stam van Juda: Kaleb, de zoon van Jefunne;
Simeon: Semuël, de zoon van Ammihud;
Benjamin: Elidad, de zoon van Kislon;
Dan: Bukki, de zoon van Jogli;
Manasse: Hanniël, de zoon van Efod;
Efraïm: Kemuël, de zoon van Siftan;
Zebulon: Elizafan, de zoon van Parnach;
Issaschar: Paltiël, de zoon van Azzan;
Aser: Achihud, de zoon van Selomi;
Naftali: Pedaël, de zoon van Ammihud.
Dit zijn de namen van de mannen die Ik heb uitgekozen als opzichters over de verdeling van
het land tussen de stammen."
Num. 35:1-8
STEDEN VOOR LEVIETEN. Terwijl Israël op de vlakte van Moab aan de Jordaan tegenover
Jericho verbleef, zei de HERE tegen Mozes: "Zeg de Israëlieten dat zij de Levieten als hun
erfdeel bepaalde steden en weidegrond daar omheen moeten geven. Die steden zijn voor
hun huizen en de weidegrond is voor hun kudden en het andere levende vee.
De weidegrond rond de steden begint op 450 meter vanaf de stadsmuur en gaat nog eens
450 meter door. Zo zullen de stadsmuur en de grens van het weidegebied 900 meter van
elkaar liggen, met de stad in het midden.
U zult de Levieten zes vrijsteden geven, waarheen iemand kan vluchten als hij per ongeluk
een ander heeft gedood, zodat hij veilig is en daarnaast nog 42 andere steden. Bij elkaar
zullen 48 steden met de omringende weidegrond aan de Levieten worden gegeven. Deze
steden zullen door het hele land verspreid liggen; de grotere stammen met meer steden
zullen enige steden aan de Levieten afstaan, de kleinere stammen wat minder."
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- februari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen