12 maart


De algemene verovering van Kanaän

De eerste golf van de invasie is succesvol afgerond en de Israëlieten zullen nu twee grote campagnes uitvoeren – de eerste tegen een verbond van zuidelijke koningen, daarna tegen een confederatie van koningen in het noorden. In hun strijd tegen de Amorieten in het zuiden wordt Israël op miraculeuze wijze door God gesteund. God zorgt er niet alleen voor dat er hagelstenen op de vijandelijke troepen vallen, maar verlengt na een verzoek van Jozua ook op wonderbaarlijke manier de dag, zodat de vluchtende vijand achtervolgd kan worden. Ter herinnering aan “de stilstaande zon” wordt een lied geciteerd uit het Boek van de Oprechten, een verzameling odes aan Joodse helden.
Dit verslag lijkt aan te geven dat de verovering van Kanaän na deze twee campagnes voltooid is. Maar op dit moment hebben de Israëlieten slechts een algemene verovering bereikt. Er zal onder leiding van de opvolgers van Jozua nog veel gestreden moeten worden. De prijs voor de overwinning, uitgedrukt in Kanaänitische levens, is schokkend en hierdoor wordt opnieuw een moreel vraagstuk opgeworpen, vooral omdat de Israëlieten zelf de invallers zijn. Hoewel het weinig troost biedt voor de moderne denkwijze, mag niet vergeten worden dat in dit tijdperk een volledige uitroeiing van verslagen vijanden als normaal wordt beschouwd. De tekst lijkt bovendien aan te geven dat God de Israëlieten gebruikt als een werktuig voor de bestraffing van de heidense Kanaänieten vanwege hun onophoudelijke boosaardigheid. Deze boosaardigheid komt gedeeltelijk tot uitdrukking wanneer de mannen van Gibeon Jozua bedriegen en hem aanzetten tot het tekenen van een verboden verdrag. Op die manier spelen zij handig in op Jozua's falen om God over deze zaak te raadplegen.

Joz. 9:1,2
VERBOND VAN KONINGEN. De koningen uit die buurt hoorden wat met Jericho was gebeurd en brachten snel hun legers op de been om gezamenlijk oorlog te voeren tegen Jozua en de Israëlieten. Hiertoe behoorden de koningen van de volken, die tussen de Jordaan en de Middellandse Zee woonden. Dit gebied strekt zich naar het noorden uit tot aan de Libanon; daar woonden de Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten.

Joz. 9:3-15
GIBEONIETEN BEDRIEGEN JOZUA. Maar toen de inwoners van de stad Gibeon hoorden wat met Jericho en Ai was gebeurd, gingen zij met list te werk en stuurden afgevaardigden naar Jozua, die versleten en afgedragen kleren droegen en op opgelapte schoenen liepen om de indruk te wekken dat ze een lange reis hadden gemaakt. De zadeltassen op hun ezels en hun wijnzakken zagen er al niet veel beter uit. Hun brood was uitgedroogd en beschimmeld. Aangekomen bij het kamp van Israël in de buurt van Gilgal, zeiden zij tegen Jozua en de mannen van Israël: "Wij komen uit een ver land om u te vragen een vredesverdrag met ons te sluiten."
De Israëlieten antwoordden deze Hevieten met: "Hoe weten wij of u niet dichtbij woont? Want als dat zo is, kunnen wij geen verdrag met u sluiten."
Daarop antwoordden zij: "Wij zullen uw bedienden zijn."
"Maar wie bent u?" wilde Jozua weten. "Waar komt u vandaan?"
En zij logen: "Wij komen uit een land dat hier erg ver vandaan ligt. Wij hebben gehoord over de macht van de HERE, uw God. Over alles wat Hij in Egypte heeft gedaan en wat u hebt gedaan met de twee Amoritische koningen, Sihon van Hesbon en Og van Basan. Daarom gaven onze leiders en ons volk ons de opdracht: 'Maak u klaar voor een verre reis; ga naar de Israëlieten en verklaar dat ons volk hun dienaar wil zijn. Vraag hun om vrede.' Dit brood kwam vers uit de oven toen wij vertrokken, maar zoals u ziet, is het nu droog en beschimmeld. Deze wijnzakken waren nieuw, maar nu zijn ze gescheurd en oud, onze kleren en schoenen zijn versleten door de lange en moeilijke tocht."
Jozua en zijn mannen proefden van hun brood. Zij namen niet de moeite het aan de HERE te vragen, maar gingen hun eigen gang en sloten een vredesverdrag met hen. De leiders van Israël bezegelden de overeenkomst met een eed.

Joz. 9:16-21
BELOFTE VOORKOMT MOORD. Drie dagen later kwam echter de waarheid aan het licht; deze mannen waren hun naaste buren. Het Israëlitische leger ging onmiddellijk op onderzoek uit en bereikte drie dagen later hun steden. De namen van de steden waren Gibeon, Kefira, Beëroth en Kirjath-Jearim. De steden werden echter niet aangevallen wegens de eed die de Israëlitische leiders voor de HERE, de God van Israël, hadden afgelegd.
De Israëlieten namen het hun leiders erg kwalijk dat zij een dergelijk verdrag hadden getekend. De leiders verdedigden zich echter door te zeggen: "Wij hebben voor de HERE, de God van Israël, gezworen dat wij hen met geen vinger zullen aanraken en die eed zullen wij gestand doen. Wij moeten hen in leven laten, want als wij onze eed breken zal de toorn van de HERE over ons komen." En zij vervolgden: "Wij zullen hen in leven laten, maar zij moeten onze gehele gemeenschap dienen als houthakkers en waterputters." Zo werd de gedane belofte gehouden.

Joz. 9:22-27
GIBEONIETEN WORDEN SLAVEN. Jozua riep de afgevaardigden bij zich en vroeg: "Waarom hebt u tegen ons gelogen door te beweren dat u uit een ver land afkomstig was, terwijl u hier temidden van ons woont? Nu zal een vloek op u komen te rusten! Vanaf dit moment moet u ons voortaan voorzien van mensen die houthakken en water dragen voor de dienst van onze God in de tabernakel."
Zij antwoordden: "Wij hebben dit gedaan, omdat ons werd verteld dat de HERE Zijn dienaar Mozes opdracht had gegeven dit hele land te veroveren en alle inwoners te doden. Wij vreesden voor ons leven toen u verscheen; dat is de reden. Maar nu hebt u ons lot in uw hand; u mag met ons doen wat u wilt."
Daarom stond Jozua het volk van Israël niet toe hen te doden. Wel werden zij houthakkers en waterdragers voor de Israëlieten en voor het altaar van de HERE, op de plaats die de HERE daarvoor zou kiezen. Dat doen zij nu nog steeds.

Joz. 10:1-5
CONFEDERATIE TEGEN GIBEON. Koning Adoni-Zedek van Jeruzalem hoorde hoe Jozua de stad Ai had ingenomen en verwoest. De koning van Ai was, net als die van Jericho, omgebracht. Ook vernam hij dat de inwoners van Gibeon vrede hadden gesloten met Israël en nu hun bondgenoten waren. De angst sloeg hem om het hart, want Gibeon was een belangrijke stad, net zo groot als de koninklijke steden en veel groter dan Ai. En haar mannen stonden bekend als dappere soldaten. Daarom stuurde koning Adoni-Zedek boodschappers naar enkele andere koningen: Hoham van de stad Hebron, Piream van Jarmuth, Jafia van Lachis en Debir van Eglon. "Kom mij helpen om Gibeon te vernietigen", vroeg hij hun dringend, "want zij hebben vrede gesloten met Jozua en het volk van Israël."
Zo brachten deze vijf koningen hun legers samen. Ze namen met al hun troepen stellingen in tegen Gibeon en openden de aanval.

Joz. 10:6-11
GOD ZENDT HAGEL. Snel zonden de Gibeonieten toen boodschappers naar Jozua bij Gilgal. "Laat uw dienaars niet in de steek", smeekten zij. "Kom snel en red ons! Alle koningen van de Amorieten die in de heuvels wonen, hebben hun legers tegen ons samengevoegd."
Jozua aarzelde niet. Korte tijd later verliet hij met het Israëlitische leger Gilgal om Gibeon te hulp te komen. "Wees niet bang voor hen", zei de HERE tegen Jozua, "want Ik heb hen al aan u overgegeven om hen te vernietigen. Niet één van hen zal het tegen u kunnen opnemen."
Jozua trok gedurende de nacht verder en verraste de vijandelijke legers volkomen. De HERE bracht hun in paniek, waardoor het Israëlitische leger hun een enorme nederlaag kon toebrengen. De overigen werden achtervolgd in de richting van Beth-Horon en werden verslagen tot helemaal bij Azeka en Makkeda. Toen de vijandelijke troepen vluchtend voor Israël de heuvel van Beth-Horon afdaalden naar Azeka, liet de HERE zware hagelstenen vanuit de hemel op hen neerregenen en er stierven er meer door de hagelstenen dan door het zwaard van de Israëlieten.

Joz. 10:12-14
ZON STAAT STIL. Terwijl de mannen van Israël de vijand achtervolgden en doodden, bad Jozua hardop:

  "Laat de zon boven Gibeon stilstaan
  en laat de maan blijven staan boven het dal van Ajalon!"
  En de zon en de maan bleven stilstaan
  tot het Israëlitische leger de vijand had vernietigd!

Deze gebeurtenis staat uitgebreider beschreven in het Boek van de Oprechten. Zo bleef de zon gedurende ongeveer vierentwintig uur stilstaan aan de hemel! Zo'n dag was er nog nooit geweest en is sindsdien ook nooit meer voorgekomen; de HERE liet zon en maan stilstaan door het gebed van slechts één man. Hij streed immers aan de kant van de Israëlieten.

Joz. 10:15-21 - Makkeda
VIJF KONINGEN VERBERGEN ZICH. Daarna gingen Jozua en het Israëlitische leger terug naar Gilgal.
Gedurende het gevecht waren de vijf koningen gevlucht; zij hielden zich schuil in een grot bij Makkeda. Toen aan Jozua werd gemeld dat zij waren gevonden, beval hij dat een grote steen voor de ingang van de grot moest worden geplaatst. Een gewapende wacht moest erbij staan om te voorkomen dat de koningen toch nog zouden ontsnappen. De rest van het leger kreeg van Jozua het bevel de vijand te achtervolgen en hen van achteren aan te vallen en neer te slaan. "Zorg ervoor dat zij niet naar hun steden kunnen terugkeren, want de HERE zal u helpen hen volledig te vernietigen", zei hij.
Jozua en het Israëlitische leger hervatten de veldslag en vernietigden de vijf legers. Slechts een klein aantal vijanden wist zich in veiligheid te brengen binnen de versterkte steden. Zonder ook maar één man te hebben verloren, keerden de Israëlieten daarna terug naar hun kamp bij Makkeda. Vanaf dat moment dacht niemand er meer over het volk Israël aan te vallen.

Joz. 10:22-27
VIJF KONINGEN OPGEHANGEN. Jozua gaf zijn mannen hierna opdracht de steen voor de ingang van de grot weg te halen en de vijf koningen van Jeruzalem, Hebron, Jarmuth, Lachis en Eglon eruit te laten. Hij zei tegen zijn legeraanvoerders dat zij hun voet op de nek van de koningen moesten zetten.
"Wees nooit bang en laat de moed nooit varen", zei Jozua tegen zijn mannen. "Wees sterk en moedig, want de HERE gaat ditzelfde met al uw vijanden doen." Daarna liet Jozua de vijf koningen terechtstellen. Tot het vallen van de avond werden zij aan vijf bomen opgehangen.
Tegen zonsondergang gaf Jozua opdracht hun lijken eraf te halen en in de grot te gooien, waar zij zich eerder hadden verborgen. Voor de ingang van de grot werd een grote hoop stenen opgestapeld. Die steenhoop staat er nu nog.

Joz. 10:28-43
ZUIDELIJKE CAMPAGNE. Nog diezelfde dag nam Jozua de stad Makkeda in, maakte die met de grond gelijk en doodde haar koning en inwoners. Er bleef niemand uit die stad in leven.
Daarna trokken de Israëlieten naar Libna. Ook daar gaf de HERE hun de stad en haar koning in handen. De bevolking werd tot de laatste man gedood net als in Jericho.
Van Libna ging Jozua naar Lachis om ook die stad aan te vallen. Op de tweede dag schonk de HERE hun de overwinning over Lachis en ook hier werd de hele bevolking gedood, net als in Libna. Tijdens de aanval op Lachis kwam koning Horam van Gezer met zijn leger om de stad te helpen. Jozua's mannen maakten echter korte metten met hem en zijn leger en doodden iedereen.
Daarna nam het Israëlitische leger in één dag de stad Eglon in en doodde de hele bevolking, net zoals in Lachis was gebeurd.
Na met Eglon te hebben afgerekend, trokken zij naar Hebron, namen de stad en de haar omringende dorpen in en doodden ook daar de hele bevolking. Niemand werd in leven gelaten. Vervolgens keerden zij om naar Debir. Deze stad veroverden zij snel, evenals de dorpen in de omgeving. Ook hier werd iedereen gedood.
Zo onderwierp Jozua met zijn leger het hele land; het bergland, de Negeb, de laagvlakte en de uitlopers van het gebergte, met al hun vorsten. Zij doodden iedereen in het land, precies zoals de HERE, de God van Israël, had opgedragen. Jozua behaalde overwinningen van Kades-Barnea tot Gaza en van Gosen tot Gibeon. Alles werd in één veldtocht veroverd, omdat de HERE, de God van Israël, voor Zijn volk streed.
Na afloop keerden Jozua en zijn leger terug naar hun kamp bij Gilgal.

Joz. 11:1-5
NOORDELIJKE CONFEDERATIE. Toen koning Jabin van Hazor hoorde wat er allemaal was gebeurd, stuurde hij een dringende boodschap naar koning Jobab van Madon, de koning van Simron, de koning van Achsaf, alle koningen van het noordelijke bergland, de koningen van de Vlakte, ten zuiden van Kinneroth, de koningen van de laaggelegen gebieden, de koningen van het bergachtige gebied van Dor in het westen, de koningen van Kanaän, zowel uit het oosten als uit het westen, de koningen van de Amorieten, Hethieten en Ferezieten, de koningen van het Jebusitische bergland en de koningen van de Hevitische steden op de hellingen van de berg Hermon in het land Mizpa. Al deze koningen reageerden op de boodschap door hun legers te mobiliseren en zich te verenigen om Israël te vernietigen. Hun gezamenlijke legers, met heel veel paarden en strijdwagens, kwamen bijeen en sloegen hun kamp op bij de bronnen van Merom.

Joz. 11:6-9 - Merom
CONFEDERATIE VERSLAGEN. Maar de HERE zei tegen Jozua: "Wees niet bang voor hen, want morgen om deze tijd zal Ik hen allen in de macht van Israël overgeven. Dan moet u de pezen van hun paarden doorsnijden en hun strijdwagens verbranden."
Jozua en zijn troepen verrasten het vijandelijke leger bij de bronnen van Merom en vielen aan. De HERE gaf dat enorme leger in de macht van de Israëlieten, die het achtervolgden tot aan Groot-Sidon en een plaats, die Brandend Water werd genoemd en in oostelijke richting tot aan het dal van Mizpa. Geen enkele vijand overleefde deze veldslag. Jozua en zijn mannen volgden de aanwijzingen van de HERE op. Zij sneden de pezen van de paarden door en verbrandden alle strijdwagens.

Joz. 11:10-15 - Hazor
VERWOESTING VAN HAZOR. Op de terugweg veroverde Jozua de stad Hazor en doodde haar koning. Hazor was eens de hoofdstad geweest van een verbond van al die koninkrijken. Alle inwoners werden gedood, waarna de stad werd verbrand.
Daarna bond hij de strijd aan met de andere steden van de verslagen koningen en maakte ze met de grond gelijk. Alle inwoners werden gedood, zoals Mozes had bevolen. Behalve Hazor stak Jozua echter verder geen enkele hooggelegen stad in brand. Alle buit en het vee van de verwoeste steden hielden de Israëlieten voor zichzelf, maar de inwoners doodden zij. Want dat had de HERE Zijn dienaar Mozes opgedragen. Mozes had die opdracht op zijn beurt aan Jozua doorgegeven, die deze dan ook uitvoerde. Alle aanwijzingen, die de HERE Mozes had gegeven, voerde Jozua nauwgezet uit.

Joz. 11:16-23, 14:15b
EERSTE FASE VOLTOOID. Zo veroverde Jozua het hele land: het bergland, de Negeb, het land Gosen, de laaggelegen gebieden, de vlakte van de Jordaan en de heuvels en laagvlakten van Israël. Het gebied van de Israëlieten strekte zich nu uit van de Kale Berg dicht bij Seïr, tot Baäl- Gad in het dal van de Libanon, aan de voet van de Hermon. Jozua doodde alle koningen, die in dat gebied heersten. Er was een lange oorlog voor nodig om dit resultaat te bereiken. Geen enkele stad kreeg de kans met Israël vrede te sluiten, uitgezonderd de Hevieten uit Gibeon; alle anderen werden met geweld veroverd. Want de HERE zorgde ervoor dat de vijandelijke koningen de strijd aanbonden met de Israëlieten in plaats van om vrede te vragen; zo werden zij genadeloos gedood, zoals de HERE Mozes had opgedragen.
Gedurende deze periode roeide Jozua ook alle reuzen uit. Dit waren afstammelingen van Enak en zij woonden in het bergland in Hebron, Debir, Anab, Juda en Israël. Hij doodde hen tot de laatste man en maakte hun steden met de grond gelijk. In het land Israël werd er niet één in leven gelaten, maar in Gaza, Gath en Asdod zijn enkelen overgebleven. Jozua nam het hele land in bezit, precies zoals de HERE Mozes had opgedragen. Hij gaf het aan de Israëlieten als hun erfdeel en verdeelde het onder de stammen.
Toen kon het land zich eindelijk van het oorlogsgeweld herstellen.

Joz. 12:1-6
KONINGEN DOOR MOZES VERSLAGEN. Dit zijn de koningen ten oosten van de Jordaan, die door de Israëlieten zijn overwonnen en wier steden werden verwoest. Dit gebied strekte zich uit van het dal van de rivier de Arnon tot aan de berg Hermon, met de steden in de oostelijk gelegen woestijn:

Koning Sihon van de Amorieten,
die in Hesbon woonde. Zijn koninkrijk strekte zich uit over Aroër aan de rivier de Arnon halverwege het dal van de Arnon tot aan de rivier de Jabbok, die ook de grens met de Ammonieten vormt. Hierbij hoort tevens de helft van Gilead ten noorden van de Jabbok. Sihons macht strekte zich ook uit over het dal van de Jordaan, met in het noorden als grens de westelijke oever van het Meer van Galilea en in het zuiden begrensd door de Zoutzee en de hellingen van de berg Pisga.

Koning Og van Basan,
één van de laatste Reuzen, woonde in Astaroth en Edreï: Hij heerste over een gebied dat zich uitstrekte van de berg Hermon in het noorden tot Salcha op de berg Basan in het oosten en de grenzen van de koninkrijken Gesur en Maächa in het westen. In het zuiden strekte zijn koninkrijk zich uit tot en met de noordelijke helft van Gilead, waar zijn gebied aan het koninkrijk van koning Sihon van Hesbon grensde.

Mozes en de Israëlieten hadden deze volken indertijd vernietigd en Mozes gaf hun land aan de stammen van Ruben, Gad en de halve stam Manasse.

Joz. 12:7-24
KONINGEN DOOR JOZUA VERSLAGEN. Dit zijn de koningen die ten westen van de Jordaan regeerden en gedood werden door Jozua en de legers van Israël. Dit gebied tussen Baäl-Gad in het dal van de Libanon en de Kale Berg ten westen van de berg Seïr, wees Jozua aan de andere stammen van Israël toe. De streek omvatte het bergland, de laaggelegen gebieden, de vlakte, de berghellingen, de woestijn van Juda en de Negeb. De volken die daar leefden, waren de Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten. Hier volgen dan de koningen:

  de koning van Jericho,
  de koning van Ai vlak bij Bethel,
  de koning van Jeruzalem,
  de koning van Hebron,
  de koning van Jarmuth,
  de koning van Lachis,
  de koning van Eglon,
  de koning van Geser,
  de koning van Debir,
  de koning van Geder,
  de koning van Horma,
  de koning van Harad,
  de koning van Libna,
  de koning van Adullam,
  de koning van Makkeda,
  de koning van Bethel,
  de koning van Tappuah,
  de koning van Hefer,
  de koning van Afek,
  de koning van Lassaron,
  de koning van Madon,
  de koning van Hazor,
  de koning van Simron-Meron,
  de koning van Achsaf,
  de koning van Taänach,
  de koning van Megiddo,
  de koning van Kedes,
  de koning van Jokneam bij de Karmel,
  de koning van Dor in het heuvelgebied van Dor,
  de koning van Gojim bij Gilgal en
  de koning van Tirza.

In totaal werden dus 31 koningen met hun steden vernietigd.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- maart



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen