Thuis >> 19 augustus
19 augustus
Als een blijvende herinnering aan de manier waarop de goddelozen ten onder zullen gaan, schrijft Ezechiël een
klaagzang voor twee van Juda's koningen die door Juda's onderdrukkers werden afgevoerd. Zo'n 17 jaar
geleden werd koning Johahaz door farao Necho als gevangene naar Egypte meegenomen en ongeveer zes
jaar geleden werd koning Jojakin door Nebukadnezar overwonnen en naar Babylonië afgevoerd. Hun
gevangenneming en hun ballingschap zijn een getuigenis van Juda's kwetsbaarheid aangaande Gods oordeel.
Ezec. 19:1-9
KLAAGZANG VOOR KONINGEN. Zing dit klaaglied voor de leiders van Israël:
Wat een vrouw was uw moeder!
Een leeuwin gewoon!
En haar kinderen
waren jonge leeuwen!
Eén van haar welpen (koning Joahaz)
groeide op tot een sterke jonge leeuw.
Hij leerde zijn buit te bemachtigen
en doodde zelfs mensen.
Toen stuurden de volken hun jagers op hem af.
Zij vingen hem in een valkuil
en brachten hem in de boeien naar Egypte.
Toen Israël, de leeuwin, zag
dat er geen hoop meer voor haar was,
koos zij één van haar andere welpen uit (koning Jojakin)
en voedde hem op tot een echte koning der dieren.
Fier liep hij rond onder de andere leeuwen
en ook hij leerde hoe hij zijn buit moest bemachtigen.
Net als zijn voorganger werd hij een menseneter.
Hij verwoestte paleizen
en ruïneerde steden.
Boerderijen lagen er verlaten bij,
oogsten werden vertrapt.
Het hele land beefde
als men hem hoorde brullen.
Maar de legers van vele volken omsingelden hem.
Zij vingen hem in een valkuil
en namen hem gevangen.
Zij sloten hem op in een kooi
en brachten hem zo voor de koning van Babel.
Daar werd hij gevangen gezet,
zodat zijn gebrul niet meer werd gehoord
in de bergen van Israël.
Ezec. 19:10-14
Uw moeder leek op een wijnstok
die dicht bij een bevloeiingskanaal was geplant.
Haar bladeren waren groen en haar vruchten mooi
dank zij het vele water.
Haar ranken waren sterk,
sterk genoeg voor een koningsscepter.
Zij groeide hoog boven de anderen uit
en was al van ver te zien, ook door de vele takken.
Maar in toorn werd de wijnstok uit de grond gerukt
en neergeworpen.
Haar ranken waren geknakt
en verdorden door een harde oostenwind;
haar vruchten werden verbrand.
Nu is die wijnstok in de wildernis geplant,
waar de grond hard en droog is.
Hij wordt van binnenuit verteerd
en er blijft geen enkele sterke rank over;
niet een is meer geschikt als koningsscepter.
De vervulling van deze trieste profetie is een klaaglied geworden.
In het volgende jaar, 590 voor Christus, wordt Israël opnieuw door God getuchtigd. Hij spreekt over de lange
geschiedenis van hun opstandigheid en Zijn herhaalde aarzeling om een laatste vonnis over hen te vellen. Hij
herinnert Israël eraan dat zij nog steeds net zo zondig zijn als hun voorvaderen, maar dat de dag nadert
waarop Gods uitverkoren mensen een gehoorzaam en heilig volk zullen vormen.
Ezec. 20:1-12 (590 v.C.)
GESCHIEDENIS VAN OPSTANDIGHEID. Op de tiende dag van de vijfde maand, zes jaar nadat
koning Jechonja gevangen was genomen, kwamen enkele leiders van Israël naar mij toe om
instructies van de HERE te vragen. Zij zaten voor mij en wachtten op Zijn antwoord.
Toen gaf de HERE mij de volgende boodschap: "Mensenzoon, zeg tegen de leiders van Israël
dat de Oppermachtige HERE zegt: Hoe durft u hier te komen en Mij om hulp te vragen? Ik zweer
dat Ik u niets zal zeggen.
Beoordeel hen, mensenzoon, veroordeel hen; vertel hun over alle zonden van dit volk sinds de
tijd van hun voorouders tot nu toe. Vertel hun dat de Oppermachtige HERE zegt: Toen Ik de
Israëlieten uitkoos en Mij aan hen openbaarde in Egypte, zwoer Ik met opgeheven hand aan hen
en hun nakomelingen dat Ik, de HERE, hun God was en dat Ik ze uit Egypte zou halen en zou
brengen naar een land dat Ik voor hen had uitgezocht; een goed land, dat overvloeit van melk en
honing, het mooiste land ter wereld. Toen zei Ik tegen hen: Ruim elk afgodsbeeld op; verontreinig
u niet met de Egyptische afgoden, want Ik ben de HERE, uw God.
Maar zij kwamen in opstand tegen Mij en wilden niet luisteren. Zij ontdeden zich niet van hun
afgodsbeelden en keerden de Egyptische afgoden niet de rug toe. Toen nam Ik mij voor mijn
brandende toorn over hen uit te gieten en hen die te laten ondervinden, terwijl zij nog in Egypte
waren. Maar toch heb Ik dat toen niet gedaan, want Ik wilde de eer van mijn naam beschermen.
Anders hadden de Egyptenaren de God van Israël uitgelachen, omdat Hij Zijn volk niet tegen
gevaren kon beschermen. Daarom leidde Ik hen onder het oog van de Egyptenaren uit Egypte
weg, de woestijn in. Daar gaf Ik hun mijn wetten. Als zij die gehoorzaamden, zouden zij kunnen
leven. Ik gaf hun de sabbat (een rustdag op elke zevende dag) als een teken voor hen en Mij om
hen eraan te herinneren dat Ik, de HERE, hen heilig en dat zij werkelijk mijn volk zijn.
Ezec. 20:13-29
Maar toch kwamen de Israëlieten tegen Mij in opstand. Daar in de woestijn wezen zij mijn wetten
van de hand. Zij weigerden mijn regels te gehoorzamen, ook al betekent gehoorzaamheid aan
die regels leven. Zij misbruikten mijn sabbatten. Toen nam Ik Mij voor mijn woede over hen uit te
storten en hen in de woestijn te vernietigen. Maar opnieuw zag Ik er vanaf om de eer van mijn
naam te beschermen. Anders hadden de volken, die er getuige van waren geweest dat Ik hen uit
Egypte haalde, kunnen zeggen dat Ik hen vernietigde, omdat Ik niet bij machte was voor hen te
zorgen. Maar Ik zwoer hun in de woestijn, dat Ik hen niet naar het land zou brengen dat Ik hun
had gegeven, een land met veel melk en honing, de heerlijkste plek op aarde. Want zij
overtraden mijn wetten, leefden niet zoals Ik wilde en ontheiligden mijn sabbatten; hun harten
behoorden nog steeds hun afgoden toe! Desondanks spaarde Ik hen. Ik maakte geen eind aan
hun bestaan daar in de woestijn. Toen sprak Ik tegen hun kinderen en zei: Volg het voorbeeld
van uw vaders niet. Ontheilig uzelf niet met hun afgoden, want Ik ben de HERE, uw God.
Gehoorzaam mijn wetten en leef volgens mijn bepalingen; houd mijn sabbatten in ere; want zij
zijn het teken van het verbond tussen ons en herinneren u eraan dat Ik, de HERE, uw God ben.
Maar ook hun kinderen kwamen tegen Mij in opstand. Zij keerden mijn wetten de rug toe; de
wetten, die iemand laten leven als hij ze gehoorzaamt. Zij hielden mijn sabbatten niet in ere.
Daarom nam Ik Mij opnieuw voor mijn brandende toorn in de woestijn over hen uit te gieten.
Maar ook toen nam Ik mijn voornemen terug ter wille van mijn naam onder de volken, die mijn
kracht hadden gezien toen Ik hen uit Egypte leidde. Maar Ik zwoer een plechtige eed tegen hen
daar in de woestijn, dat Ik hen zou uiteenjagen naar alle uithoeken van de aarde, omdat zij mijn
wetten niet gehoorzaamden, maar bespotten, mijn sabbatten niet in ere hielden en verlangden
naar de afgoden van hun vaders. Ik liet hen gewoonten en wetten aannemen, die waardeloos
waren. Door die na te leven, waren zij niet in staat het leven te behouden. In de hoop dat zij met
afschuw zouden terugdeinzen en beseffen dat Ik alleen God ben, liet Ik toe dat zij zich
ontheiligden door hun offergaven. Zij verbrandden hun oudste kinderen als offers aan hun goden!
Mensenzoon, vertel hun dat de Oppermachtige HERE zegt: Uw vaders bleven kwaad tegen Mij
spreken en Mij beledigen toen Ik hen het beloofde land had binnengebracht, want zij brachten
offers en verbrandden reukwerk op elke hoge heuvel en onder elke boom! Zij wekten mijn toorn
op door hun offers aan hun zogenaamde 'goden'. Zij brachten hun parfums en reukwerk en goten
hun drankoffers voor hen uit! Ik zei tegen hen: 'Wat is dat voor een offerplaats waar u heengaat?'
En daarom wordt het nog steeds "De Offerplaats" genoemd. Zo kreeg het die naam.
Ezec. 20:30-38
HUIDIGE OPSTANDIGHEID. De Oppermachtige HERE wil weten of u zich net zo gaat ontheiligen
als uw voorouders deden en of u hun afgoden blijft vereren. Want als u geschenken aan hen
offert en u uw zonen voor hen tot as laat verbranden (zoals u ook nu nog doet) moet Ik dan naar
u luisteren of u helpen, Israël? Zo waar Ik leef, zegt de Oppermachtige HERE: Ik zal u geen raad
geven, ook al bent u hier gekomen om Mij te raadplegen.
Wat u van plan bent, zal niet gebeuren; u zult niet zo worden als de volken hier rondom, die
houten en stenen goden vereren. Ik zal u met een sterke hand in grote toorn krachtig regeren.
Met macht en brandende toorn zal Ik u laten terugkeren uit de landen waarover u werd verspreid.
Ik zal u naar mijn rechtszaal in de wildernis te midden van de daar wonende volken brengen.
Daar zal Ik over u rechtspreken en Mij ontdoen van de opstandelingen, net zoals Ik in de woestijn
deed nadat Ik u uit Egypte had weggeleid. Ik zal u zorgvuldig tellen en slechts een klein aantal
laten terugkeren in het verbond tussen ons. En de anderen (de opstandelingen en allen die tegen
Mij zondigen) zal Ik uit uw midden laten verdwijnen. Ik zal hen wel bevrijden uit de landen
waarheen zij zijn verbannen, maar zij zullen het land Israël niet meer binnenkomen. En wanneer
dat gebeurt, zult u weten dat Ik de HERE ben.
Ezec. 20:39-44
TIJD ZONDER OPSTANDIGHEID. Israël, de Oppermachtige HERE zegt: Als u uw afgoden toch wilt
blijven vereren, ga uw gang dan maar. Maar denk eraan dat u uw geschenken niet tegelijkertijd
ook naar Mij brengt! Op zo'n manier mag mijn heilige naam niet worden ontheiligd! Want, zegt de
HERE, heel Israël zal Mij eens in Jeruzalem, op mijn heilige berg aanbidden. Daar zal Ik u
aanvaarden en van u verlangen dat u Mij uw offers en uw mooiste geschenken brengt. U zult
voor Mij een offer van geurend reukwerk zijn, wanneer Ik u uit uw ballingschap terugbreng. En de
volken zullen zien wat een grote verandering heeft plaatsgehad in uw harten. Op die dag,
wanneer Ik u naar het land heb gebracht dat Ik uw vaders beloofde, zult u erkennen dat Ik de
HERE ben. Dan zult u terugkijken op al uw zonden en van uzelf walgen om al het kwaad dat u
hebt gedaan. En als Ik mijn naam eer heb aangedaan door u te zegenen, ondanks uw
goddeloosheid, Israël, dan zult u weten dat Ik de HERE ben."
Vanwege Israëls opstandigheid zijn de noordelijke stammen reeds veroordeeld. Gods vergelding richt zich nu
op Juda. Ezechiël ziet het naderende zwaard van het oordeel. Hij kijkt naar het zuiden en spreekt zich nog
krachtiger uit tegen Juda's zonden. Misschien blijven de oordelen maar komen omdat er zo weinig mensen zijn
die zijn boodschap geloofd hebben. Terwijl Ezechiël tegen hen klaagt, denken zij dat hij hun niets meer dan
leuke, kleine verhaaltjes vertelt; interessante preken tot hun vermaak. Vandaar dat Ezechiël nu de illustratie
van het zwaard gebruikt. Misschien zal dat hun aandacht trekken.
Ezec. 20:45-49
EZECHIEL KIJKT NAAR THUISLAND. Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de HERE:
"Mensenzoon, kijk naar het zuiden van het land en profeteer tegen het zuiden en de
bosgebieden van de Negeb. Profeteer met de woorden: Luister naar het woord van de HERE. Ik
zal u in brand steken, o woud. En elke boom zal verbranden, zowel de gezonde als de dode
bomen. De vreselijke vlammen zullen niet doven en zij zullen het hele land zwart blakeren. Heel
de wereld zal zien dat Ik, de HERE, het vuur heb aangestoken. Het zal niet worden gedoofd."
Toen zei ik: "Och Oppermachtige HERE, ze zeggen van mij dat ik uitsluitend in raadsels spreek!"
Ezec. 21:1-12
ZWAARD VAN HET OORDEEL. Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de HERE:
"Mensenzoon, kijk in de richting van Jeruzalem en profeteer tegen Israël en tegen haar
heiligdommen. Want de HERE zegt: Ik ben tegen u, Israël. Ik zal mijn zwaard trekken en uw volk
doden, zowel de goeden als de slechten. Ik zal met het zwaard uw land doortrekken vanaf de
Negeb tot aan de noordgrens en Ik zal niemand sparen. Heel de wereld zal weten dat Ik de
HERE ben. Hij heeft Zijn zwaard in Zijn hand en het zal niet in de schede terugkeren, voordat het
zijn werk heeft gedaan.
Zucht en treur waar het volk bij is, mensenzoon, vanwege uw bittere verdriet. En als zij u vragen
waarom u dat doet, moet u zeggen: Vanwege het afschuwelijke nieuws dat God mij heeft
meegedeeld. Als dat werkelijk gebeurt, zal zelfs het moedigste hart van angst wegsmelten; alle
kracht zal wegvloeien als water. Elke geest zal bezwijken; sterke knieën zullen trillen en knikken.
De Oppermachtige HERE zegt: Uw vervloeking is onderweg! Mijn oordelen zullen worden
uitgevoerd!"
En opnieuw kreeg ik een boodschap van God: "Mensenzoon, zeg hun dit:
Een zwaard wordt geslepen
en gepolijst voor een vreselijke slachtpartij.
Het is geslepen om te kunnen doden,
gepolijst om te blinken.
Is dat soms een reden om blij te zijn? U hebt immers elke straf en waarschuwing genegeerd.
Ik geef daarom het zwaard
in handen van de moordenaar
om het te gebruiken.
Mensenzoon,
sla uzelf als teken van verslagenheid op uw dij,
want dat zwaard zal mijn volk
en al zijn leiders doden.
Iedereen, zonder uitzondering,
zal sterven.
Ezec. 21:13-17
In mijn toorn zal Ik hen allen op de proef stellen; en welke kans zullen zij dan nog hebben om van
de straf weg te rennen? vraagt de Oppermachtige HERE.
Profeteer op de volgende manier tegen hen:
Klap een paar maal hard in uw handen,
want zo zal het zwaard twee,
nee, driemaal op hen inhakken.
Een afschuwelijk bloedbad
staat hun van alle kanten te wachten.
Hun harten zullen wegsmelten van angst
en velen zullen omkomen,
want bij elke poort glanst het zwaard.
Het flikkert als een bliksemschicht
en is vlijmscherp, klaar voor de slachting.
Zwaard, sla naar rechts
en sla naar links,
val aan waar u maar wilt.
Ook Ik zal in mijn handen klappen,
Ik, de HERE,
en daarna zal Ik mijn toorn wegnemen."
Ezec. 21:18-24
BABYLONIE IS ZWAARD. Toen kreeg ik de volgende boodschap. De HERE zei tegen mij:
"Mensenzoon, teken een kaart met daarop twee routes die het zwaard van de koning van Babel
kan volgen: één naar Jeruzalem en één naar Rabba van de Ammonieten. En plaats een
wegwijzer bij de tweesprong in de weg vanaf Babel. Want de koning van Babel zal bij de
tweesprong stilstaan en in tweestrijd verkeren over wat hij eerst zal aanvallen: Jeruzalem of
Rabba. Hij zal zijn waarzeggers te hulp roepen en zij zullen het lot laten werken door pijlen in een
koker door elkaar te schudden; zij zullen raad vragen aan de afgoden en de toekomst proberen
af te lezen uit de lever van een offerdier. Zij zullen besluiten naar Jeruzalem te trekken! Met
stormrammen zullen zij op de poorten beuken, onder het slaken van moordzuchtige strijdkreten.
Zij zullen belegeringstorens bouwen en een heuvel tegen de muren opwerpen om boven te
komen. Jeruzalem zal dit niet begrijpen. Hoe konden de waarzeggers zo'n afschuwelijke fout
maken? Want Babel is Juda's bondgenoot en heeft gezworen Jeruzalem te beschermen! Maar
die koning van Babel zal uitsluitend denken aan de keren dat het volk in opstand kwam. Hij zal
aanvallen en hen allen gevangen nemen.
De Oppermachtige HERE zegt: Steeds weer klaagt uw schuld u aan, want uw zonden zijn
schandelijk en werden openlijk bedreven. Waar u ook gaat en wat u ook doet, alles is besmet
met zonde. Daarom is nu de tijd van uw verbanning aangebroken.
Ezec. 21:25-27
WAARSCHUWING AAN ZEDEKIA. O koning Zedekia, slechte koning van Israël, de dag van de
eindafrekening is voor u gekomen. Zet uw met juwelen bezette kroon af, zegt de Oppermachtige
HERE. Het is afgelopen! Nu zullen de armen worden geëerd en de rijken worden vernederd. Tot
een puinhoop en een totale ruïne zal Ik het koninkrijk maken, zodat zelfs de nieuwe orde die
ontstaat, niet zal slagen totdat Hij verschijnt Die er recht op heeft. Hem zal Ik de heerschappij in
handen geven.
Ezec. 21:28-32
AMMONIETEN DELEN LOT. Mensenzoon, profeteer ook tegenover de Ammonieten, want zij
beledigen mijn volk in haar ellende. Deel hun dit mee:
Ook tegen u is mijn glanzend zwaard
uit de schede getrokken;
het is geslepen en gepolijst
en flitst als de bliksem!
Uw tovenaars en valse profeten hebben u leugens verteld
over veiligheid en welvaart;
dat uw goden u zullen redden
uit de handen van de koning van Babel.
Op die manier hebben zij uw dood naderbij gebracht
samen met die van alle andere goddelozen.
Want ook voor u is de dag van de eindafrekening gekomen.
Zal Ik mijn zwaard weer in de schede steken,
voordat Ik met u heb afgerekend?
Nee, Ik zal u doden in uw eigen land,
het land waarin u werd geboren.
Mijn brandende toorn zal Ik over u uitstorten
en Ik zal het vuur van mijn toorn aanblazen tot het een loeiende vlammenzee is.
Ik zal u uitleveren in de handen van wrede mannen,
geoefend in verwoesting.
U bent de brandstof voor het vuur;
uw bloed zal in uw eigen land worden vergoten
en u zult volledig worden weggevaagd.
Uw naam zal nog slechts verleden tijd zijn.
Want Ik, de HERE, heb het gezegd."
Ezec. 22:1-16
OPSOMMING VAN ZONDEN. Een volgende boodschap kreeg ik van de HERE en Hij zei:
"Mensenzoon, stel Jeruzalem in staat van beschuldiging als de stad van de moorden. Maak haar
gruwelijke daden in het openbaar bekend. Stad van de moorden, veroordeeld en vervloekt bent
u; stad van afgoden, walgelijk en onrein; u bent zowel schuldig aan moord als aan afgoderij. De
dag van uw oordeel is in aantocht. Uw jaren zijn geteld. Ik zal u belachelijk maken, een mikpunt
van spot voor de hele wereld. Mensen van veraf en dichtbij zullen u uitlachen en bespotten, als
een stad vol schande en chaos.
Iedere leider van Israël, die binnen uw muren woont, maakt misbruik van zijn macht om te
kunnen moorden. Vaders en moeders worden met minachting behandeld; immigranten en
bezoekers worden gedwongen u te betalen voor uw 'bescherming'; wezen en weduwen wordt
onrecht aangedaan. De heilige dingen van God worden veracht; mijn sabbatten worden
verwaarloosd. In uw midden wonen kwaadsprekers, die er op uit zijn bloed te vergieten, die hun
offermaaltijden houden op de bergen en overal schandelijke dingen doen. Er zijn onder u
mannen die overspel plegen met de vrouw van hun vader en gemeenschap hebben met
ongestelde vrouwen. Overspel met een buurvrouw, een schoondochter, een zuster; het is voor
velen een heel gewone zaak. Huurmoordenaars, beroepsrellenschoppers en afpersers zijn er in
overvloed. Nooit denkt u zelfs maar aan Mij of aan mijn geboden, zegt de Oppermachtige HERE.
Maar Ik zal nu in mijn handen klappen en zo uw oneerlijke winsten en het bloedvergieten een
halt toeroepen. Hoe flink en moedig zult u zijn op de dag van de afrekening? Want Ik, de HERE,
heb gesproken en Ik zal doen wat Ik heb gezegd. Ik zal u verspreiden onder de volken, u over de
hele wereld uiteenjagen en afrekenen met uw goddeloosheid. U zult worden onteerd in de ogen
van de volken en er achter komen dat Ik de HERE ben."
Ezec. 22:17-316
De HERE vervolgde: "Mensenzoon, de Israëlieten lijken op het waardeloze schuim, dat
achterblijft na het smelten van zilver. Zij zijn het overblijfsel van koper, tin, ijzer en lood. Daarom
zegt de Oppermachtige HERE: Omdat u waardeloos schuim bent, zal Ik u naar mijn smeltoven in
Jeruzalem brengen en u daar omsmelten in het vuur van mijn toorn. Ik zal het vuur van mijn
toorn over u aanblazen. U zult smelten als zilver in die enorme hitte. Dan zult u weten dat Ik, de
HERE, mijn toorn over u heb uitgegoten."
En opnieuw kreeg ik een boodschap van de HERE: "Mensenzoon, vertel het volk van Israël het
volgende: Op de dag van mijn toorn zult u zijn als een droge wildernis, een woestijn zonder
regen. Uw koningen hebben tegen hun onderdanen samengespannen als brullende leeuwen die
hun prooi bespringen. Zij beroven velen van het leven; zij stelen schatten en waardevolle
voorwerpen. Door hun toedoen komen er steeds meer weduwen in het land. Uw priesters
hebben mijn wetten overtreden en mijn tempel en heiligheid verontreinigd. Voor hen zijn de
dingen van God niet belangrijker dan andere alledaagse dingen. Zij hebben mijn volk het verschil
tussen goed en kwaad niet geleerd en besteden geen aandacht aan de ontheiliging van mijn
sabbatten. Daardoor hebben zij mijn heilige naam onteerd. Uw leiders zijn net wolven, die hun
slachtoffers verscheuren; zij vernietigen mensenlevens, enkel en alleen om er rijker van te
worden. Uw 'profeten' beschrijven visioenen die zij niet hebben gehad. Zij geven boodschappen
door die zij van God zouden hebben gehad, hoewel Hij geen woord tegen hen heeft gezegd. Zo
dekken zij hun misdaden af met een dun laagje stucwerk! Ook de gewone mensen onderdrukken
en beroven de armen en noodlijdenden. Buitenstaanders persen zij genadeloos af.
Ik heb zonder resultaat gezocht naar iemand die de muur van rechtvaardigheid weer zou kunnen
opbouwen. Iemand die op de bres zou kunnen staan om u te beschermen tegen mijn
gerechtvaardigde aanvallen. Maar Ik heb niemand gevonden. En daarom zegt de Oppermachtige
HERE: Ik zal mijn toorn over u uitgieten; Ik zal u verteren met het vuur van mijn toorn. Ik geef u
de volledige straf voor al uw zonden."
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- augustus
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen