15 april
2 Sam. 19:5-8
DISCRETIE IS JOABS ADVIES. Toen ging Joab naar de kamer van de koning en zei tegen David:
"Wij hebben vandaag de levens van u en uw zonen, uw dochters, uw vrouwen en bijvrouwen
gered. Maar zoals u zich nu gedraagt, zet u ons voor schut en lijkt het alsof wij iets verkeerds
hebben gedaan. U schijnt te houden van mensen die u haten en hen te haten, die van u houden.
Kennelijk betekenen uw officieren en soldaten niets voor u; als Absalom in leven was en wij
allemaal waren gesneuveld, was u blij geweest. Ga nu maar naar buiten en wens de troepen
geluk met hun overwinning, want ik zweer u bij de HERE, dat als u dat niet doet, geen van hen
hier vannacht blijft. Dan zult u slechter af zijn dan ooit tevoren in uw leven."Daarop ging de
koning naar buiten en nam plaats bij de stadspoorten. Toen dat nieuws in de stad bekend werd,
ging iedereen daar naar toe.
2 Sam. 19:9,10
KONINKRIJK IN VERWARRING. Onder de Israëlieten die Absalom hadden gesteund en intussen
naar huis waren gegaan, werd in het hele land druk gediscussieerd. "Waarom zeggen wij
eigenlijk niet dat wij de koning terug willen hebben?" was overal het gespreksonderwerp. "Want
hij redde ons van de Filistijnen en Absalom, die wij in plaats van hem koning maakten, heeft hem
het land uitgejaagd. Maar Absalom is nu dood. Laten wij David vragen terug te keren en opnieuw
onze koning te zijn."
2 Sam. 19:11-14
DAVID BEREIDT ZICH VOOR OP TERUGKEER. David stuurde de priesters Zadok en Abjathar naar
de leiders van Juda met de vraag: "Waarom aarzelt u nog de koning te vragen terug te komen?
Want heel Israël is er klaar voor, u bent de enigen die nog niet hebben toegestemd. Toch bent u
mijn broeders, mijn eigen stam, mijn eigen vlees en bloed!" En hij droeg hun op tegen Amasa te
zeggen: "Aangezien u mijn neef bent, mag God mij doden als ik u niet benoem tot
opperbevelhebber van mijn leger in plaats van Joab."
Tenslotte overtuigde David de leiders van Juda en als één man kozen zij voor hem. Zij stuurden
de koning de boodschap: "Kom bij ons terug en neem allen die bij u zijn met u mee."
2 Sam. 19:15-23 - Bij de Jordaan
SIMEI KRIJGT GRATIE. Zo ging de koning terug naar Jeruzalem. En toen hij de Jordaan bereikte,
leek het wel alsof heel Juda naar Gilgal was gekomen om hem te begroeten en te begeleiden bij
de oversteek over de rivier!
Simeï, de zoon van de Benjaminiet Gera, de man uit Bahurim, haastte zich met de mannen van
Juda over de rivier om koning David welkom te heten. Hij had 1000 man van de stam Benjamin
bij zich, inclusief Sauls dienaar Ziba en diens vijftien zonen en twintig dienaren; zij renden
allemaal vooruit om eerder dan de koning bij de Jordaan te komen.
Terwijl de veerpont de Jordaan overstak om de koning en zijn familie op te halen, viel Simeï voor
David neer en zei: "Koning, vergeef mij alstublieft en vergeet de wandaad die ik beging toen u
Jeruzalem verliet; want nu weet ik pas hoezeer ik toen zondigde. Daarom ben ik u hier vandaag
tegemoet gekomen, als allereerste vertegenwoordiger van de stam van Jozef die u verwelkomt."
Abisaï vroeg: "Moet Simeï eigenlijk niet sterven, omdat hij de door God gezalfde koning heeft
vervloekt?"
"Houdt u erbuiten en val me niet lastig!" beet de koning hem toe. "Dit is geen dag voor
doodstraffen, maar voor feestvreugde! Ik ben opnieuw koning van Israël geworden." Hij wendde
zich tot Simeï en zwoer: "Uw leven wordt gespaard."
2 Sam. 19:24-30
MEFIBOSETH ONTMOET DAVID. Ook Sauls kleinzoon Mefiboseth kwam vanuit Jeruzalem om de
koning te begroeten. Hij had zijn voeten en kleren niet gewassen en zijn baard niet geschoren
sinds de dag dat de koning Jeruzalem had verlaten. "Waarom bent u toen niet met mij
meegegaan, Mefiboseth?" vroeg de koning hem.
Hij antwoordde: "Koning, mijn dienaar Ziba heeft mij bedrogen. Ik zei tegen hem: 'Zadel mijn
ezel, zodat ik met de koning mee kan gaan.' Want u weet dat ik verlamd ben. Maar Ziba heeft mij
bij u zwart gemaakt door te zeggen dat ik niet wilde komen. Maar ik weet dat u als een engel van
God bent, doe daarom wat u denkt dat het beste is. Ik en al mijn verwanten konden alleen de
dood van u verwachten, maar in plaats daarvan hebt u mij geëerd door mij samen met uw vaste
gasten aan uw eigen tafel te laten eten! Waarover zou ik dus moeten klagen?"
"Praat niet zoveel over het verleden", zei David, "ik draai de zaak terug en het zal weer net als
vroeger worden toen u en Ziba allebei van het land profijt hadden."
"Geef het hem maar helemaal", zei Mefiboseth. "Ik ben al lang tevreden dat u gezond en wel
terug bent."
2 Sam. 19:31-40
DAVID BEGUNSTIGT BARZILLAI. Barzillai, die voor eten voor de koning en zijn leger had gezorgd
toen zij in Mahanaïm verbleven, arriveerde vanuit Rogelim om de koning over de Jordaan
uitgeleide te doen. Hij was al erg oud, ongeveer tachtig jaar, en ook zeer rijk. "Ga met mij mee
naar de overkant en kom in Jeruzalem wonen", zei de koning tegen Barzillai. "Ik zal wel voor u
zorgen."
"Nee", antwoordde hij, "daar ben ik nu al te oud voor. Ik ben nu tachtig jaar en lang niet meer zo
sterk van geest als vroeger. Lekker eten en wijn smaken mij niet meer; voor feestelijkheden ben
ik te oud, ik zou alleen maar een last zijn voor de koning. Ik zou toch niet al te lang bij u kunnen
zijn aan de overkant van de rivier en ik zie ook niet in waarvoor u mij zou moeten terugbetalen.
Nee, laat mij maar teruggaan om in mijn eigen stad te sterven, waar mijn vader en moeder ook
begraven liggen. Maar hier is Kimham. Laat hem maar met u meegaan en geef hem alle goede
dingen die u hem wilt geven."
"Goed", stemde de koning in. "Kimham gaat met mij mee en ik zal voor hem doen wat u wenst."
Zo stak iedereen de Jordaan over, samen met de koning en nadat David Barzillai had gekust en
gezegend, keerde deze terug naar huis. De koning ging verder naar Gilgal en Kimham
vergezelde hem evenals het overgrote deel van Juda en de helft van Israël.
2 Sam. 19:41-20:2
SEBA IN OPSTAND TEGEN DAVID. Maar de mannen van Israël beklaagden zich bij de koning over
het feit dat alleen de mannen van Juda hem en zijn gevolg hadden geholpen bij de oversteek
over de Jordaan.
"Maar wat is daartegen?" vroegen de mannen van Juda. "De koning hoort toch bij onze stam?
Waarom maakt u zich daar zo druk over? Wij hebben hem hiervoor niets laten betalen; hij heeft
ons niets te eten gegeven en ons ook geen geschenken gegeven!"
"Maar Israël heeft tien stammen", antwoordden de anderen, "daarom hebben wij tienmaal zoveel
recht op de koning als u; waarom hebt u ons ook niet uitgenodigd? En onthoud goed dat wij de
eersten waren, die het plan opperden hem terug te halen om opnieuw onze koning te worden."
De discussie ging nog enige tijd voort, maar de mannen van Juda werden steeds feller in hun
tegenwerpingen. Plotseling pakte een heethoofd, Seba, de zoon van de Benjaminiet Bikri, een
bazuin, blies erop en schreeuwde:
"Wij willen niets te maken hebben met David.
Vooruit, mannen van Israël, laten we gaan.
Hij is onze koning niet!"
Zo verliet iedereen die plek en allen lieten David in de steek. uitgezonderd de mannen van Juda.
Ze gingen achter Seba aan! Maar de mannen van Juda bleven bij hun koning en begeleidden
hem van de Jordaan naar Jeruzalem.
2 Sam. 20:3 - Jeruzalem
TERUGKEER NAAR JERUZALEM. Toen zij bij zijn paleis in Jeruzalem aankwamen, beval David dat
de tien vrouwen die hij had achtergelaten om voor het huishouden te zorgen, moesten worden
opgesloten. Er moest goed voor hen worden gezorgd, zei hij, maar hij zou niet meer met hen
slapen als met zijn vrouwen. Zo bleven deze vrouwen tot hun dood weduwen.
2 Sam. 20:4-13 - Gibeon
JOAB DOODT AMASA. Daarna gaf de koning Amasa opdracht het leger van Juda binnen drie
dagen te mobiliseren en zich daarna opnieuw bij hem te melden. Amasa vertrok om de troepen
op de been te brengen, maar hij had wel langer nodig dan de drie dagen, die hem waren
gegeven.
Toen zei David tegen Abisaï: "Die Seba gaat ons meer moeilijkheden bezorgen dan Absalom.
Snel, neem mijn lijfwacht en ga hem achterna, voordat hij een paar versterkte steden bereikt en
nog meer kwaad aanricht." Zo zetten Abisaï en Joab met een keurkorps uit Joabs leger en
Davids eigen lijfwacht de achtervolging op Seba in.
Toen zij bij de grote steen in Gibeon aankwamen, stonden zij plotseling oog in oog met Amasa.
Joab droeg zijn uniform met opzij een kort zwaard. Toen hij naar voren stapte om Amasa te
begroeten, trok hij het zwaard onopgemerkt uit de schede.
"Hoe is het met u, mijn broeder", zei Joab en pakte hem met zijn rechterhand bij de baard, alsof
hij hem een kus wilde geven. Amasa zag het zwaard in zijn linkerhand niet en onmiddellijk stak
Joab het wapen in de buik van Amasa, zodat diens ingewanden eruit puilden. Joab hoefde niet
nog eens toe te steken en Amasa stierf ter plekke. Joab en zijn broer Abisaï zetten daarna de
achtervolging op Seba voort.
Eén van Joabs jonge officieren schreeuwde naar Amasa's mannen: "Als jullie vóór David zijn,
kom dan mee en volg Joab." Maar het lijk van Amasa lag in een bloedplas midden op straat en
toen de jonge officier van Joab zag dat er steeds meer mensen omheen gingen staan om te
kijken, sleepte hij het lichaam naar een veld langs de weg en gooide er een kleed overheen. Nu
het lijk niet meer op de weg lag, sloot iedereen zich bij Joab aan om Seba gevangen te nemen.
2 Sam. 20:14-22 - Abel Beth-Maäcah
SEBA GERUILD VOOR STAD. Seba trok langs alle stammen van Israël en kwam tenslotte bij Abel
en Beth-Maächa en Berim. Velen sloten zich bij hem aan. Toen Joabs troepen bij Abel
aankwamen, belegerden zij deze stad. Zij bouwden een aarden wal, die tot de bovenkant van de
stadsmuur reikte en begonnen tegelijkertijd de muur te ondermijnen. Een wijze vrouw uit de stad
riep echter naar Joab: "Luister naar mij, Joab. Kom hier, zodat ik met u kan praten." Toen hij
verscheen, vroeg de vrouw hem: "Bent u Joab?"
En hij antwoordde: "Jazeker."
Zij zei tegen hem: "Vroeger bestond het gezegde: 'Voor goede raad moet je in Abel zijn'. Pas als
men dan hier was geweest, ging men iets ondernemen. U bent bezig een oude, vredelievende
stad te verwoesten, die altijd als een moeder voor Israël is geweest. Is het goed dat u iets
verwoest wat van de HERE is?"
Joab antwoordde: "Daar gaat het helemaal niet om. Het enige wat wij willen is een man die Seba
heet en uit het gebergte van Efraïm komt. Hij is in opstand gekomen tegen koning David. Als u
hem aan mij uitlevert, zullen wij de stad verder ongemoeid laten."
"Dat is goed", antwoordde de vrouw, "wij zullen zijn hoofd over de muur naar u toegooien."
Daarna ging de vrouw met haar wijze raad naar de mensen. Zij hakten Seba's hoofd af en
gooiden het over de muur naar Joab. Daarop blies deze op de bazuin en riep zijn troepen terug.
Zij gingen terug naar de koning in Jeruzalem.
2 Sam. 20:23-26
REGERINGSFUNCTIONARISSEN. Joab was nu weer opperbevelhebber van het leger en Benaja
stond aan het hoofd van de lijfwacht van de koning. Adoram had de leiding over de
dwangarbeiders en Josafat fungeerde als kanselier. Seja was secretaris en Zadok en Abjathar
waren de overpriesters. De Jaïriet Ira was Davids persoonlijke priester.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- april
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen