8 oktober
Nehemia herbouwt de stadsmuur
Terwijl Ezra verdergaat met het nieuw leven inblazen van de wet in Israël, dient de man die spoedig zijn naaste
medewerker zal worden in de rol van wijnschenker en -proever in het paleis van Susan. Dat klinkt misschien
niet als de beste opstap naar een indrukwekkende carrière als politicus, of enige andere vermeldenswaardige
positie, maar de functie van koninklijke wijnschenker is een functie die enorm veel vertrouwen geniet,
aangezien al vele koningen door vergiftiging aan hun einde zijn gekomen. De man die deze rol vervult in het
paleis van Artaxerxes is een Jood die Nehemia genoemd wordt. De verhouding tussen Artaxerxes en Nehemia
is kennelijk veel amicaler dan normaliter verwacht zou worden. Dit is niet alleen een compliment voor Nehemia,
maar geeft ook inzicht in het karakter van Artaxerxes.
Zo'n veertien jaar geleden gaf Artaxerxes Ezra toestemming om een tweede groep ballingen terug te leiden
naar Jeruzalem. Ondertussen wordt de wederopbouw van de stad en haar stadsmuren door een aantal
problemen bemoeilijkt, blijkbaar ook door sabotage van tegenstanders die Israël graag zwak willen houden.
Israëls belangrijkste opponenten zijn enerzijds bepaalde seculiere en vervaarlijke edelen, anderzijds Sanballat
en andere leiders van Samaria die nog steeds wrok koesteren omdat Zerubabbel hun hulp bij de bouw van de
tempel weigerde.
Nu, in 445 voor Christus, komt Nehemia een bericht ter ore over de vertraging van de wederopbouw. Hij
ontvangt dit bericht van een van zijn broers die zojuist uit Palestina is aangekomen. Nehemia raakt zó van
streek door dit nieuws dat Artaxerxes zijn droefheid opmerkt en hem vraagt wat daarvan de oorzaak is.
Wanneer Nehemia zijn zorgen verwoordt, stemt Artaxerxes er mee in om Nehemia als tijdelijke gouverneur aan
te stellen en hem naar Jeruzalem te laten gaan om de stadsmuren te herbouwen. Het is gemakkelijk in te zien
dat Nehemia een daadkrachtig mens is. Hij reist onmiddellijk naar Jeruzalem, schat de situatie persoonlijk in,
bedenkt een ingenieus plan voor het werk aan de stadsmuur, omzeilt zijn tegenstanders en voltooit zijn
voornaamste missie nog geen zes maanden nadat hij deze opdracht van de koning had gekregen! Hier volgt
hoe dit alles plaatsvindt.
Neh. 1:1-3 (445-444 v.C.)
NIEUWS UIT JERUZALEM. Memoires van Nehemia, de zoon van Hachalja.
In de negende maand van het twintigste regeringsjaar van koning Arthahsasta van Perzië
bezocht Hanani, één van mijn Joodse landgenoten, mij terwijl ik in het paleis in Susan was. Hij
was met nog enkele mannen uit Juda gekomen. Ik informeerde naar de omstandigheden in
Jeruzalem en hoe het ging met de Joden, die vanuit de ballingschap naar Jeruzalem waren
teruggegaan.
"Zij verkeren in grote moeilijkheden", antwoordden mijn bezoekers. "De stadsmuur van
Jeruzalem ligt nog steeds in puin en de poorten zijn in vlammen opgegaan."
Neh. 1:4-11a
NEHEMIA'S GEBED. Toen ik dat hoorde, ging ik zitten en barstte in tranen uit. Dagenlang was ik
diepbedroefd. Ik weigerde te eten en bad voortdurend tot de God van de hemel.
"Ach HERE, God van de hemel", bad ik. "O grote en ontzagwekkende God. U, Die Uw beloften
houdt en Uw goedheid toont aan wie U liefhebben en Uw geboden gehoorzamen. Luister toch
naar mijn gebed! Zie toch, dat ik nu dag en nacht tot U bid voor Uw volk Israël. Ik belijd dat wij
tegen U hebben gezondigd. Ook mijn familie en ik hebben gezondigd, want wij hebben de
geboden die U ons door Uw knecht Mozes hebt gegeven, niet gehoorzaamd. Maar denkt U
alstublieft aan wat U tegen Mozes hebt gezegd: 'Als u zondigt, zal Ik u over verschillende landen
verspreiden. Maar als u naar Mij terugkeert en zich nauwkeurig houdt aan mijn geboden, dan zal
Ik u terugbrengen naar Jeruzalem, waar u ook bent. Want Jeruzalem is de plaats waaraan Ik mijn
naam heb verbonden en die Ik voor u heb uitgekozen om er te wonen.' Wij zijn toch Uw
dienaren, het volk dat U door Uw grote kracht hebt verlost! Ach Here, luister toch naar mijn
gebed! En hoor naar de gebeden van de anderen, die U van harte eren! Help mij als ik straks
naar de koning ga. Ik wil hem om een gunst vragen, laat hij mij welgezind zijn."
Neh. 1:11b-2:3
KONING BESPEURT VERDRIET. Ik was namelijk degene die altijd de wijn voor de koning inschonk.
Vier maanden later, op een dag in de eerste maand, reikte ik de koning zijn wijn aan. Hij vroeg
mij: "Waarom kijkt u zo somber? U bent toch niet ziek? U ziet eruit alsof u verdriet hebt."
Ik werd doodsbang, maar antwoordde: "Och majesteit, zou ik niet verdrietig zijn als de stad waar
mijn voorouders zijn begraven, is verwoest en haar poorten zijn verbrand?"
Neh. 2:4-6
NEHEMIA KRIJGT OPDRACHT. "Wat zou u dan willen?" vroeg de koning.
Na een stil gebed tot de God van de hemel antwoordde ik: "Als het uwe majesteit behaagt en u
mij uw gunst wilt tonen, stuur mij dan naar Juda. Dan ga ik de stad van mijn voorouders
herbouwen!"
De koning antwoordde, terwijl de koningin naast hem zat: "Hoelang zal uw reis duren? Wanneer
zult u terug zijn?" Ik noemde hem een bepaalde tijd en hij gaf mij zijn toestemming!
Neh. 2:7,8
AANVULLEND GEZAG. Ik vroeg hem nog een gunst: "Als het uwe majesteit behaagt, geef mij dan
brieven mee voor de gouverneurs in het gebied ten westen van de Eufraat. Dan zullen zij mij
ongehinderd door hun gebied naar Juda laten reizen. En geef mij alstublieft ook een brief voor
Asaf, de koninklijke houtvester, met de opdracht mij hout te geven voor dakbalken, voor de
poorten van de vesting bij de tempel, voor de stadsmuren en voor een huis voor mijzelf." De
koning deed wat ik had gevraagd, want God hielp mij.
Neh. 2:9,10 - Samaria
SAMARITANEN VAN STREEK. Toen ik bij de gouverneurs ten westen van de Eufraat kwam,
overhandigde ik hun de brieven van de koning. De koning had bovendien legerofficieren en
ruiters meegegeven om mij onderweg te beschermen! Maar Sanballat, een Horoniet, en Tobia,
een Ammoniet die bestuursambtenaar was, hoorden van mijn komst. Zij werden woedend omdat
er iemand was gekomen met de bedoeling de Israëlieten te helpen.
Neh. 2:11-16 - Jeruzalem
NACHTELIJKE INSPECTIE. Drie dagen na mijn aankomst in Jeruzalem sloop ik 's nachts met
enkele mannen de stad uit. Ik had niemand iets verteld van de plannen voor Jeruzalem, die God
mij in het hart had gegeven. Ik reed op mijn ezel en verliet de stad via de Dalpoort. We trokken
richting Slangebron en Aspoort om de afgebroken stadsmuren en verbrande poorten te
inspecteren. Vandaar gingen wij naar de Bronpoort en de Koningsvijver, maar mijn ezel kon door
al het puin niet verder. Zo trokken wij om de stad heen. Daarbij volgde ik de beek en
inspecteerde de muur. Via de Dalpoort kwamen wij de stad weer binnen. De stadsbestuurders
wisten niet waar ik was geweest en wat ik had gedaan. Want tot nog toe had ik niemand iets over
mijn plannen verteld. Niemand was ervan op de hoogte, ook de politieke en geestelijke leiders
niet en zelfs zij niet, die het werk zouden doen.
Neh. 2:17,18
PLANNEN ONTHULD. Maar nu kwam ik ermee voor de dag. "U kent de trieste omstandigheden
waarin wij verkeren", zei ik, "Jeruzalem ligt in puin en de poorten zijn verbrand. Laten wij de
stadsmuur herbouwen, zodat wij niet langer deze schande hoeven te dragen!" Ik vertelde hun
van het verlangen dat God mij in het hart had gegeven en hoe het gesprek met de koning was
verlopen.
De mannen zeiden: "Goed! Wij helpen de muur herbouwen!" Vol ijver gingen zij aan de slag.
Neh. 2:19,20
PLANNEN BELACHELIJK GEMAAKT. Toen Sanballat, Tobia en de Arabier Gesem van mijn plan
hoorden, lachten zij ons uit en zeiden spottend: "Wat gaan jullie doen? Tegen de koning in
opstand komen?"
Maar ik antwoordde: "De God van de hemel zal ons helpen. Wij, Zijn knechten, zullen de muur
herbouwen, maar u hebt part noch deel aan deze onderneming."
Neh. 3:1-32
VERDELING VAN TAKEN. De hogepriester Eljasib en de andere priesters herbouwden de muur tot
de Meatoren en de Hananeël-toren. Zij herstelden de Schaapspoort, brachten deuren aan en
wijdden het geheel. Mannen uit Jericho waren naast hen bezig en daarnaast werkte Zakkur, de
zoon van Imri.
De zonen van Sena herbouwden de Vispoort. Er kwamen een zoldering, deuren, sluitbalken en
grendels in. Meremoth, de zoon van Uria, de zoon van Hakkoz, herstelde het volgende stuk
muur. Mesullam, de zoon van Berechja, de zoon van Mesezabeël, en Zadok, de zoon van
Baäna, werkten naast hem. Bovendien waren mannen uit Tekoa bezig, maar hun leiders waren
passief en staken geen hand uit om hen te helpen.
Jojada, de zoon van Paséah, en Mesullam, de zoon van Besodja, repareerden de Oude Poort.
Zij maakten een zoldering en brachten deuren, sluitbalken en grendels aan. Naast hen werkten
Melatja uit Gibeon, Jador uit Meronoth en mannen uit Gibeon en Mizpa, die onder het bestuur
ten westen van de Eufraat vielen. Uzziël, de zoon van Harhaja, die goudsmid van beroep was,
wijdde zich ook aan de herbouw van de muur en naast hem was Hananja, een parfummaker,
bezig. Vanaf dit punt tot de Brede Muur hoefde niets te worden gerepareerd. Refaja, de zoon van
Hur, stadsbestuurder van half Jeruzalem, werkte even verderop. Jedaja, de zoon van Harumaf,
was bezig tegenover zijn eigen huis, met naast hem Hattus, de zoon van Hasabneja. De
Bakoventoren plus een deel van de muur werden gerepareerd door Malkia, de zoon van Harim,
en Hassub, de zoon van Pahath-Moab. Sallum, de zoon van Hallches, en zijn dochters
herstelden een volgend gedeelte. Hij was de stadsbestuurder van de andere helft van Jeruzalem.
De Dalpoort werd in oude staat teruggebracht door Hanun en de burgers van Zancah. Deze
poort kreeg deuren, sluitbalken en grendels. Zij herstelden ook 450 meter muur tot de Aspoort.
Malkia, de zoon van Rechab, bestuurder van het gebied Beth-Kérem, herbouwde de Aspoort en
bracht deuren, sluitbalken en grendels aan.
Sallum, de zoon van Kolhozé, bestuurder van het gebied Mizpa, herbouwde de Bronpoort, zette
er een nieuw dak op en plaatste deuren, sluitbalken en grendels. Bovendien repareerde hij de
muur van de vijver Siloam in de richting van de koninklijke tuin. Hij verrichtte tevens reparaties
aan de trappen, die leidden naar het gedeelte van Jeruzalem, dat 'Stad van David' heet.
Verderop werkte Nehemia, de zoon van Azbuk, bestuurder van het halve gebied Beth-Zur. Hij
was bezig met reparaties tot aan de koninklijke begraafplaats, het waterreservoir en het gebouw
van de legeropleiding.
Daarnaast werkte een groep Levieten onder toezicht van Rehum, de zoon van Bani. Dan kwam
Hasabja, bestuurder van het halve gebied Kehila. Hij hield toezicht op de bouw van de
stadsmuur in zijn eigen gebied. Verderop werkten hun familieleden onder leiding van Bavvai, de
zoon van Henadad, bestuurder van de andere helft van Kehila. Ezer, de zoon van Jesua en
tevens bestuurder van Mizpa, herstelde een stuk stadsmuur tegenover de wapenopslagplaats,
waar de muur een hoek maakt. Naast hem was Baruch, de zoon van Zabbai, ijverig bezig de
muur te repareren van die hoek tot de ingang van het huis van de hogepriester Eljasib. Vanaf dit
punt tot voorbij Eljasibs huis bracht Meremoth (de zoon van Uria, de zoon van Hakkoz) de muur
in zijn oude staat terug.
Aan het volgende gedeelte werkten de priesters, die afkomstig waren uit de streek buiten
Jeruzalem. Benjamin, Hassub en Azarja, de zoon van Maäseja, de zoon van Ananja,
repareerden gedeelten naast hun eigen huis. Binnuï, de zoon van Henadad, was bezig vanaf
Azarja's huis tot de hoek. En Palal, de zoon van Uzai, was aan het werk vanaf die hoek tot de
fundamenten van de hoge toren van het koninklijk paleis, naast de tuin van de gevangenis.
Daarnaast werkte Pedaja, de zoon van Paros. De tempelhorigen, die op de heuvel Ofel
woonden, repareerden de muur tot de oostelijk gelegen Waterpoort en de uitspringende toren.
Vanaf deze toren tot de muur van de Ofel waren mannen uit Tekoa aan het werk.
De priesters repareerden de muur vanaf de Paardepoort, ieder tegenover zijn eigen huis. Een
eindje verderop was Zadok, de zoon van Immer, bezig tegenover zijn huis. En op korte afstand
van Zadok werkte Semaja, de zoon van Sechanja, de poortwachter van de Oostpoort. Hananja,
de zoon van Selemja, en Hanun, de zesde zoon van Zalaf, herstelden een volgend stuk.
Mesullam, de zoon van Berechja, was tegenover zijn eigen woning bezig. Nog weer verderop
werkte Malkia, de goudsmid, tot aan het gebouw van de tempelhorigen en handelaren, dat
tegenover de Wachtpoort ligt. Toen hij daarmee klaar was, ging hij verder met het stuk muur tot
de bovenzaal aan de hoek. En vanaf die hoek tot de Schaapspoort waren de goudsmeden en
handelaars bezig met de herstelwerkzaamheden.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- oktober
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen