Thuis >> 10 februari
10 februari
Van Kades naar Moab
Het verslag over de Israëlitische omzwervingen door de woestijn, zoals dat is vastgelegd in het boek Numeri,
slaat de veertig jaar in de woestijn bijna volledig over, met uitzondering van de voorgaande tekst over de
opstandigheid van het volk en het nog volgende relaas over de gebeurtenissen tijdens het laatste jaar. Aan het
begin van dat laatste jaar van hun tijdelijke omzwervingen keren de Israëlieten terug naar Kades in de woestijn
Zin, ten westen van Edom en ten zuiden van Kanaän. Hier zal Mirjam sterven en zullen haar broers, Mozes en
Aäron, God zó mishagen dat ook hun de toegang tot het beloofde land zal worden ontzegd. Blijkbaar gaat hun
zonde verder dan het niet opvolgen van Gods specifieke aanwijzingen; ook uitingen van trots en eigenbelang
die Gods macht minimaliseren spelen een rol – een potentieel gevaar voor alle mensen die als geestelijk
leiders optreden.
Nu Israël begint met de mobilisatie voor de opmars naar Kanaän, wordt een verzoek aan de Edomieten gedaan
voor een veilige doortocht over het grondgebied van Edom. De weigering van de Edomieten is de eerste van
vele conflicten, die een vervulling zullen zijn van de profetie over de vijandigheid tussen de nakomelingen van
Jakob (Israël) en Esau (Edom).
Nadat Aäron door God naar het hiernamaals wordt geroepen, zal het volk een maand lang rouwen en
vervolgens een aantal militaire overwinningen behalen. Deze zullen hen uiteindelijk uit de woestijn en naar het
land van Moab leiden. Moab ligt ten oosten van de Dode (Zout) Zee en strekt zich helemaal naar Basjan in het
noorden uit, ten oosten van het Meer van Galilea (Chinnereth).
Num. 20:1 - (ca. 1406 v.C.)
DOOD VAN MIRJAM. Het volk Israël arriveerde in de eerste maand in de woestijn Zin en sloeg het
kamp op bij Kades. Daar stierf Mirjam en werd zij begraven.
Num. 20:2-5
VOLK VRAAGT OM WATER. Er was op die plaats niet genoeg drinkwater en het volk stond
opnieuw op tegen Mozes en Aäron. Een ontevreden menigte liep te hoop en schreeuwde tegen
Mozes: "Waren wij maar gelijk gedood met onze broeders, die door de HERE werden gedood! U
hebt ons met opzet hier in de woestijn gebracht om van ons af te komen, samen met onze
kudden. Hoe haalde u het in uw hoofd ons uit Egypte te laten wegtrekken en naar dit
onherbergzame oord te brengen? Noemt u dit soms vruchtbaar land (met vijgen, wijn en
granaatappels); er is niet eens drinkwater!"
Num. 20:6-9
MOZES KRIJGT AANWIJZINGEN. Mozes en Aäron draaiden zich om en gingen naar de ingang van
de tabernakel, waar zij zich voor de HERE op de grond lieten vallen; en de heerlijkheid van de
HERE verscheen aan hen. De HERE zei tegen Mozes: "Haal de staf en roep daarna het volk
bijeen. Terwijl de mensen toekijken, moet u tegen die rots daar spreken en dan zal er genoeg
water uitkomen! U zult hun water geven uit een rots en er zal genoeg zijn voor alle mensen en
hun vee!" Mozes deed wat de HERE had gezegd. Hij haalde de staf van de plaats waar hij voor
de ogen van de HERE stond.
Num. 20:10,11
MOZES SLAAT ROTS. Toen riepen Mozes en Aäron het volk bijeen bij de rots en Mozes zei tegen
de menigte: "Luister, opstandelingen! Moeten wij voor jullie water uit deze rots laten komen?"
Toen hief Mozes de staf op en sloeg tweemaal op de rots. Het water gutste eruit en de mensen
en het vee konden drinken.
Num. 20:12,13
MOZES EN AARON BESTRAFT. Maar de HERE zei tegen Mozes en Aäron: "Omdat u Mij niet hebt
geloofd en Mij niet de eer hebt gegeven voor de ogen van het volk Israël, zult u beiden hen niet
het land mogen binnenbrengen, dat Ik heb beloofd!"
Deze plaats werd Mériba (Water van Ruzie) genoemd, omdat de Israëlieten hier opstandig
werden tegen de HERE en Hij Zich hier als de Heilige bewees.
Num. 20:14-17
DOORTOCHT VERZOCHT AAN EDOM. Tijdens het verblijf in Kades zond Mozes boodschappers
naar de koning van Edom: "Wij zijn de nakomelingen van uw broeder Israël en u kent ons
verhaal, van alles wat ons is overkomen. Hoe onze voorouders naar Egypte trokken, waar zij
lange tijd verbleven om tenslotte slaven van de Egyptenaren te worden. Maar toen wij de HERE
riepen, hoorde Hij ons en stuurde een engel die ons uit Egypte leidde.
Nu zijn wij hier in Kades aangekomen en wij hebben ons kamp aan de grens van uw land
opgeslagen. Laat ons alstublieft door uw land trekken. Wij zullen voorzichtig zijn en niet door uw
akkers en wijngaarden trekken; wij zullen zelfs geen water uit uw bronnen gebruiken. Wij blijven
op de hoofdweg en zullen die niet eerder verlaten dan wanneer wij uw landsgrens aan de andere
kant zijn overgetrokken."
Num. 20:18-20
EDOMIETEN WEIGEREN VERZOEK. Maar de koning van Edom zei: "Blijf uit ons land! Als u
probeert binnen te komen, zal ik u met een leger tegemoet komen!"
"Maar koning", pleitten de boodschappers, "wij zullen op de hoofdweg blijven en zelfs geen water
van u drinken of wij kopen het voor de prijs die u vraagt. Wij willen alleen door uw land trekken,
verder niets."
Maar de koning van Edom hield vol. "Blijf uit ons land", waarschuwde hij en na zijn leger te
hebben gemobiliseerd, trok hij met man en macht op naar de grens.
Num. 20:21-29 - De berg Hor
DOOD VAN AARON. Omdat de Edomieten weigerden Israël door hun land te laten trekken, keerde
Israël om en trok van Kades naar de berg Hor. Toen zei de HERE bij de grens van het land Edom
tegen Mozes en Aäron: "Het is tijd voor Aäron om te sterven, want hij zal het land dat Ik het volk
Israël heb gegeven, niet binnengaan. U beiden hebt mijn instructies betreffende het water van
Mériba in de wind geslagen. Ga met Aäron en zijn zoon Eleazar de berg Hor op. Daar moet u
Aäron het priester-gewaad uittrekken en het aan zijn zoon Eleazar geven om aan te trekken.
Aäron zal daar sterven."
Mozes deed wat de HERE hem had opgedragen. Voor de ogen van het hele volk beklommen zij
de berg Hor. Toen zij hoog genoeg waren, trok Mozes Aäron het priestergewaad uit en liet
Eleazar het aantrekken. En daar op de berg stierf Aäron. Mozes en Eleazar keerden terug. Toen
het volk op de hoogte werd gebracht van Aärons dood, rouwde het dertig dagen om hem.
Num. 21:1-3 - Horma
ZEGE OVER KONING ARAD. Toen de koning van Arad hoorde dat de Israëlieten oprukten (zij
namen dezelfde weg als de spionnen), mobiliseerde hij zijn leger en viel aan. Daarbij werden
enige Israëlieten gevangen genomen. Toen beloofden de Israëlieten de HERE dat zij al de
steden in dat gebied met de grond gelijk zouden maken als Hij hen zou helpen de koning van
Arad en zijn onderdanen te overwinnen. De HERE verhoorde hun gebed en gaf de Kanaänieten
aan hen over; de Israëlieten vernietigden hen en hun steden. Vanaf die tijd heette die streek
Horma (Verwoesting).
Num. 21:4-6 - Woestijn
SLANGEN BIJTEN MOPPERAARS. De Israëlieten braken op van de berg Hor en trokken vandaar
verder zuidelijk langs de weg naar de Rode Zee om zo om het land Edom heen te trekken. Op
die tocht werd het volk ongeduldig en beklaagde zich tegen God en tegen Mozes. "Waarom hebt
u ons uit Egypte geleid en laat u ons hier in de wildernis sterven?" klaagden zij. "Er is hier niets
om te eten en te drinken en we walgen van dat flauwe manna."
Daarom stuurde de HERE giftige slangen naar het kamp en velen werden gebeten en kwamen
om.
Num. 21:7-9
KOPEREN SLANG OPGEZET. Het volk kwam bij Mozes en riep: "Wij hebben gezondigd, want wij
hebben ons tegen de HERE en tegen u gekeerd. Bid toch tot de HERE en vraag of Hij de
slangen wil weghalen." Mozes bad voor het volk.
Toen zei de HERE tegen hem: "Maak een koperen afbeelding van zo'n giftige slang en maak
deze vast op een paal: iemand die is gebeten, hoeft er alleen maar naar te kijken om te worden
genezen!" Mozes maakte een koperen slang en bevestigde die op een paal. Als iemand die door
een slang was gebeten, naar de koperen slang keek, bleef hij leven.
Num. 21:10-13
VAN OBOTH NAAR DE ARNON. Hierna reisden de Israëlieten verder naar Oboth en sloegen daar
hun kamp op. Vandaar trokken zij naar Abarim in de woestijn, die ten oosten van Moab ligt.
Daarna ging het verder naar het dal van de beek Zered, waar zij hun kamp opsloegen.
Vervolgens trokken zij verder naar de overkant van de rivier de Arnon, dichtbij de grens van de
Amorieten. De Arnon is de grensrivier tussen het land van de Amorieten en dat van de
Moabieten.
Num. 21:14,15
BOEK OVER DE OORLOGEN VERMELD. Deze gebeurtenis wordt ook vermeld in het boek over de
oorlogen van de HERE, waarin wordt gezegd dat het dal van de rivier de Arnon en de stad van
Waheb tussen de Moabieten en de Amorieten liggen.
Num. 21:16-18a
DE PUT TE BEER. Toen reisden de Israëlieten naar Beër. Hier is de put waar de HERE tegen
Mozes zei: "Roep het volk bijeen, dan zal Ik het water geven."
Bij die gebeurtenis zong het volk dit blijde lied:
"Spring op, waterbron!
Zing beurtelings van het water!
Dit is een bron, gegraven door vorsten.
De edelen van het volk boorden hem aan
met hun scepter en hun leidersstaf."
Num. 21:18b-20
VAN DE WOESTIJN NAAR PISGA. Toen verlieten zij de woestijn en trokken verder naar Mattana,
Nahaliël en Bamoth. Vandaar ging het verder naar het dal in het plateau van Moab, vanwaar men
uitkijkt over de woestijn en in de verte de berg Pisga ziet.
Num. 21:21-26
SIHON EN DE AMORIETEN VERSLAGEN. De Israëlieten stuurden nu boodschappers naar koning
Sihon van de Amorieten.
"Mogen wij door uw land trekken?" vroegen zij hem. "Wij zullen de weg niet verlaten tot wij uw
land weer uit zijn. Wij zullen uw akkers en wijngaarden niet beschadigen en niet van uw water
drinken."
Maar koning Sihon weigerde. Erger nog, hij mobiliseerde zijn leger en viel Israël in de woestijn
aan. Bij Jahaz kwam het tot een treffen. Maar Israël versloeg hen vernietigend en veroverde hun
land van de rivier Arnon tot de rivier Jabbok, tot aan de grens van de Ammonieten. Daar werd de
opmars gestuit, want de grens van de Ammonieten werd sterk verdedigd. Zo veroverden de
Israëlieten alle steden van de Amorieten en gingen daar wonen. Ook Hesbon, de hoofdstad van
koning Sihon, viel hun in handen. Koning Sihon had dit hele gebied tot aan de Arnon op de
vorige koning van de Moabieten veroverd.
Num. 21:27-30
OVERWINNINGSBALLADE. De oude spreukendichters schreven over die gebeurtenis het
volgende stuk proza:
"Kom naar Hesbon,
want de hoofdstad van Sihon is groter en sterker dan ooit.
Er kwam een vlam uit Sihons stad die Ar in Moab
en de heersers over de hoogten van de Arnon verteerde.
Wee u, Moab, uw volk van Kamos is verloren!
Want Kamos liet zijn zonen vluchten en zijn dochters
gevangen nemen door Sihon,
de koning van de Amorieten.
Wij hebben hen beschoten
en Hesbon ging verloren, samen met Dibon.
Wij verwoestten het tot Nofah
en een vuur woedde tot de stad Médeba."
Num. 21:31-35
OG EN BASANIETEN VERSLAGEN. Zo kwam Israël te wonen in het land van de Amorieten.
Ondertussen stuurde Mozes spionnen uit om de streek van Jaëzer te verkennen; daarna vielen
zij het gebied binnen, veroverden de steden en verdreven de Amorieten die daar woonden.
Daarna lieten zij het oog op Basan vallen en trokken daarheen. Maar koning Og van Basan ging
hen met een leger tegemoet en bij de stad Edreï ontbrandde een felle strijd.
Maar de HERE zei tegen Mozes: "Wees niet bang voor hem, want Ik heb hem, zijn volk en zijn
land al aan u overgegeven. U zult hem verslaan net zoals koning Sihon van de Amorieten."
Het gebeurde zoals de HERE had gezegd: Israël versloeg Og, zijn zonen en zijn onderdanen.
Iedereen werd gedood. En Israël nam het land in bezit.
Het reisjournaal van Mozes over de Israëlische omzwervingen
Nu Israël eindelijk de woestijn achter zich heeft gelaten en het beter bewoonbare land van Moab heeft bereikt,
geeft het boek Numeri ons een terugblik op de plaatsen waar Israël haar kamp in de voorgaande veertig jaren
had opgeslagen. Op aanwijzing van God heeft Mozes een gedetailleerd reisjournaal bijgehouden over de
exodus uit Egypte. De volgende passages komen uit dat journaal.
Num. 33:1,2
INLEIDING TOT REISJOURNAAL. Dit is een verslag van de reis van de Israëlieten vanaf het
moment dat Mozes en Aäron het volk uit Egypte wegleidden. Mozes had in opdracht van de
HERE een verslag van de reis bijgehouden.
Num. 33:3,4
EXODUS NAVERTELD. Zij verlieten de stad Rameses in Egypte op de vijftiende dag van de eerste
maand, de dag die volgde op de nacht van het Pascha. Zij verlieten het land met opgeheven
hoofd. De Egyptenaren staarden hen na en begroeven hun oudste zonen, die de HERE de nacht
daarvoor had gedood. De HERE had in die nacht alle goden van Egypte verslagen!
Num. 33:5-15
VAN RAMESES NAAR SINAI. Na het vertrek uit Rameses reisden de Israëlieten via Sukkoth en
Etham, dat aan de rand van de woestijn ligt, naar dat vlakbij Baäl-Zefon ligt.
Daar sloegen zij hun kamp op aan de voet van de berg Migdol.
Vandaar trokken zij dwars door de zee en drie dagreizen ver de woestijn van Etham in, waar
zij hun kamp opsloegen bij Mara.
Na Mara te hebben verlaten, kwamen zij in Elim, bekend door de twaalf waterbronnen en de
zeventig palmen; daar bleven zij vrij lang.
Na Elim te hebben verlaten, sloegen zij hun kamp op aan de Schelfzee en daarna in de
woestijn Zin.
Zij braken op en trokken naar Dofka en vandaar naar Alus.
De volgende pleisterplaats was Rafidim, waar echter geen drinkwater voor het volk
voorhanden was.
Vanuit Rafidim trokken zij de Sinaï-woestijn in en vandaar naar Kibroth-Taäva;
Num. 33:16-37
VAN SINAI NAAR DE BERG HOR. van Kibroth-Taäva naar Hazeroth;
van Hazeroth naar Rithma;
van Rithma naar Rimmon-Perez;
van Rimmon-Perez naar Libna;
van Libna naar Rissa;
van Rissa naar Kehelatha;
van Kehelatha naar de berg Har-Safer;
van de berg Har-Safer naar Harada;
van Harada naar Makheloth;
van Makheloth naar Tahath;
van Tahath naar Tarah;
van Tarah naar Mithka;
van Mithka naar Hasmona;
van Hasmona naar Moseroth;
van Moseroth naar Bene-Jaäkan;
van Bene-Jaäkan naar Hor-Gidgad;
van Hor-Gidgad naar Jothbatha;
van Jothbatha naar Abrona;
van Abrona naar Ezeon-Geber;
van Ezeon-Geber naar Kades, dat in de woestijn Zin ligt.
Van Kades reisden zij naar de berg Hor aan de grens van het land Edom.
Num. 33:38,39
AARONS DOOD NAVERTELD. Terwijl zij aan de voet van de berg Hor verbleven, gaf de HERE de
priester Aäron opdracht de berg te beklimmen en daar stierf hij. Dit gebeurde in het veertigste
jaar na het vertrek van het volk Israël uit Egypte. Aäron was 123 jaar oud en hij stierf op de
eerste dag van de vijfde maand.
Num. 33:40-49
VAN DE BERG HOR NAAR MOAB. Toen hoorde de Kanaänitische koning van Arad dat het volk
Israël zijn land naderde.
Na met hem te hebben afgerekend, reisden de Israëlieten van de berg Hor naar Zalmona,
vandaar naar Funon,
vandaar naar Oboth,
vandaar naar Abarim, aan de grens van Moab.
Toen reisden zij verder naar Dibon-Gad,
vandaar naar Almon-Diblathaïm en toen verder naar het gebergte Abarim, dichtbij de berg
Nebo.
Zo kwamen zij tenslotte op de vlakte van Moab aan de Jordaan tegenover Jericho. Daar sloegen
zij hun kamp op verschillende plaatsen langs de Jordaan op, van Beth-Jesimoth tot Abel-Sittim,
op de vlakte van Moab.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- februari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen