25 september
Oppositie tegen de bouw van de tempel
Tussen 536 en 522 voor Christus komt het werk aan de tempel tot stilstand. Deels komt dit door de oppositie
van de vijanden van Israël, maar deels ook doordat de kolonisten een hogere prioriteit geven aan het bouwen
van hun eigen huizen en het voorbereiden van de landbouwgronden. Het verslag over de oppositie bevat
correspondentie tussen de vijanden van Israël en de Perzische leiders die de herbevolking hadden toegestaan.
De eerste formele aanklacht tegen Israël wordt kennelijk ingediend tijdens de heerschappij van Cambyses, die
het Perzische Rijk in handen kreeg na de dood van zijn vader Kores in 530 voor Christus. Net als zijn vader is
Cambyses in principe een goed mens. Hij is gedurende zijn zevenjarig bestuur een bekwaam heerser. Hij wordt
in dit korte verslag Ahasveros (Xerxes) genoemd, een naam die betrekking heeft op zijn positie en dus niet
verward moet worden met de latere, en bekendere Perzische heerser met dezelfde naam.
Ezra 4:6 (529-520 v.C.)
BESCHULDIGINGEN. Daarna, aan het begin van de regering van koning Ahasveros, diende de
plaatselijke bevolking een schriftelijke aanklacht in tegen de Israëlieten in Juda en Jeruzalem.
Er bestaan geen aanwijzingen dat Cambyses officiële acties onderneemt om de herbevolking een halt toe te
roepen. In 525 voor Christus leidt hij zijn troepen Egypte binnen en verovert hij Memphis op farao Amasis en
zijn zoon Psammetichus II. Deze Perzische overheersing moet toch op zijn minst het begin zijn van de
vervulling van de vele profetieën over de ondergang van Egypte. Egypte zal in de volgende zes jaar volledig
bezet worden. Terwijl Cambyses de oorlogscampagne in Egypte aanvoert, wordt zijn broer Smerdis thuis in
Perzië vermoord door de officieren van Cambyses om een mogelijke staatsgreep te voorkomen. Maar een
Mediër, Gaumata genaamd, beweert dat hij Smerdis is en begint een revolutie, waarna hij in 522 voor Christus
ongeveer tien maanden lang de macht in handen heeft. Kennelijk wordt deze “pseudo-Smerdis” aangeduid met
de naam Arthahsasta (Artaxerxes) in het volgende verslag over zijn briefwisseling met de plaatselijke
gouverneur. Ook in dit geval moeten we deze titel niet verwarren met de bekendere Artaxerxes die zo'n zestig
jaar later ten tonele verschijnt.
Ezra 4:7-16 (522 v.C.)
REHUMS BRIEF. Zij deden hetzelfde tijdens de regering van Arthahsasta. Bislam, Mithredath,
Tabeël en hun collega's stuurden Arthahsasta de volgende brief. Hij was opgesteld in het
Aramees en er was een vertaling bij.
Gouverneur Rehum en de secretaris Simsai schreven Arthahsasta het volgende over de
herbouw van Jeruzalem.
"Van: gouverneur Rehum, secretaris Simsai, onze collega's, de rechters, andere ambtenaren uit
het gebied ten westen van de rivier de Eufraat, de Perzen, de Babyloniërs, de burgers van Erech
en Susan (dat wil zeggen: de Elamieten) en andere volken, die door de grote en hooggeëerde
Asnappar zijn weggevoerd uit eigen land en naar Jeruzalem, Samaria en de andere gebieden
ten westen van de Eufraat werden gebracht.
Aan: koning Arthahsasta.
Majesteit, zoals u weet zijn de Joden uit Babel naar Jeruzalem teruggekeerd. Op dit moment zijn
zij bezig met de herbouw van deze vanouds oproerige en opstandige stad. De stadsmuren
naderen hun voltooiing en de fundamenten van de tempel zijn gelegd.
Wij willen graag dat u weet dat wanneer deze stad is herbouwd en de muren zijn voltooid, de
Joden zullen weigeren u belasting of tol te betalen. Dit zou zeer in uw nadeel zijn. Aangezien wij
bij u in dienst zijn en niet graag zien dat u wordt beledigd of benadeeld, schrijven wij u. Wij
stellen voor dat u de oude archieven er eens op naslaat. Dan zult u ontdekken dat deze stad
sinds mensenheugenis bekend staat om haar opstandigheid. U zult lezen dat zij verschillende
koningen en gebieden schade heeft toegebracht; dat is ook de reden, waarom zij destijds werd
verwoest. Wij vrezen dat, wanneer deze stad is herbouwd en de muren zijn voltooid, u het hele
gebied ten westen van de Eufraat zult verliezen."
Ezra 4:17-22
ANTWOORD VAN KONING. De koning reageerde hierop met de volgende brief:
"Aan: gouverneur Rehum, secretaris Simsai en hun overige collega's, die in Samaria en het
gebied ten westen van de Eufraat wonen.
Mijne heren, de brief die u mij hebt gezonden, is mij duidelijk voorgelezen. Ik heb bevolen een
onderzoek in te stellen naar het verleden van Jeruzalem. Uit de archieven is inderdaad gebleken
dat deze stad vanouds in opstand kwam tegen haar koningen en een broeinest was van oproer
en verzet. Ik ontdekte bovendien dat daar machtige koningen hebben geregeerd. Zij heersten
over het hele gebied ten westen van de Eufraat. En zij ontvingen allerlei vormen van belasting en
tol. Daarom beveel ik dat die mensen hun arbeid aan de herbouw van Jeruzalem tot nader order
moeten staken. Deze zaak duldt geen uitstel, want de situatie mag niet uit de hand lopen!"
Ezra 4:23,24
BOUW VAN TEMPEL STILGELEGD. Een afschrift van deze brief van koning Arthahsasta werd
voorgelezen aan Rehum, secretaris Simsai en hun collega's. Zij haastten zich onmiddellijk naar
Jeruzalem en dwongen de Joden met geweld de bouw te staken. Het werk aan de tempel in
Jeruzalem bleef stilliggen tot het tweede regeringsjaar van koning Darius van Perzië.
Het bevel om de bouw van de tempel stil te leggen is nog maar nauwelijks gegeven, of de Perzische
machtsstructuur wordt opnieuw door elkaar geschud. Wanneer Cambyses sterft, vlakbij de Karmelberg
(mogelijk door zelfmoord), gaat een ver familielid, Darius genaamd, tot actie over en hij neemt in 522 voor
Christus de macht over het Rijk van Gautama over. Darius onderneemt snel stappen om zijn instabiele
koninkrijk te versterken. Hij schept een verzameling wetten die in het hele rijk nageleefd moeten worden. Het is
daarom niet verrassend dat Darius onder deze gewijzigde omstandigheden openstaat voor een pleidooi van
het volk van Israël om te mogen doorgaan met het werk aan de tempel. De verordening wordt uitgeschreven
wanneer de profeten Haggaï en Zacharia het eerdere bevel van Gautama trotseren.
Ezra 5:1,2 (522-521 v.C.)
TEMPELWERKZAAMHEDEN HERVAT. In die tijd waren er twee profeten in Jeruzalem en Juda:
Haggaï en Zacharia (de zoon van Iddo). Zij brachten boodschappen van de God van Israël over
aan Zerubbabel en Jesua. Zij moedigden hen aan de tempelbouw te hervatten! De twee leiders
namen het werk weer ter hand en werden hierbij geholpen door de profeten.
Ezra 5:3-5
GEZAG BETWIJFELD. Maar Thathnai, gouverneur van de gebieden ten westen van de Eufraat,
ging naar hen toe. Hij werd vergezeld door Sthar-Boznai en hun collega's. "Wie heeft u
toestemming gegeven de tempelbouw te hervatten?" vroegen zij. "En van wie mag u deze muren
voltooien?" Zij wilden ook een lijst hebben met de namen van de mensen, die aan de bouw
werkten. Maar omdat de hele situatie in Gods hand was, werden de leiders van de Joden niet
gedwongen het werk stil te leggen. Zij mochten doorgaan met bouwen, zolang hierover bericht
naar koning Darius onderweg was en men zijn besluit afwachtte.
Ezra 5:6-17
BRIEF AAN DARIUS. Hier volgt een afschrift van de brief die Thathnai, de gouverneur van het
gebied ten westen van de Eufraat, en Sthar-Boznai en hun collega's uit datzelfde gebied hadden
gestuurd aan koning Darius.
"Aan koning Darius.
Hartelijke groeten van ons allen!
Hierbij delen wij u mee dat wij een bezoek hebben afgelegd aan de tempel van de grote God in
het gewest Juda. Op het ogenblik wordt deze tempel herbouwd met grote steenblokken en de
wanden worden met hout betimmerd. Men werkt hard en vordert goed.
Wij hebben de leiders gevraagd: 'Wie heeft u hiervoor toestemming gegeven?' Wij hebben hun
namen genoteerd en die lijst bij deze brief gevoegd.
Zij gaven ons het volgende antwoord:
'Wij dienen de God van hemel en aarde. Wij herbouwen Zijn tempel, die enkele eeuwen geleden
is gebouwd door een groot koning van Israël. Maar onze voorouders hadden de God van de
hemel toornig gemaakt. Daarom leverde Hij hen over aan de macht van koning Nebukadnezar
van Babel. Die heeft de tempel verwoest en ons volk in ballingschap naar Babel weggevoerd.
In zijn eerste regeringsjaar heeft koning Kores echter bevolen deze tempel te herbouwen.
Bovendien gaf hij de zilveren en gouden voorwerpen terug, die Nebukadnezar uit de tempel in
Jeruzalem had weggehaald. Nebukadnezar had die neergezet in de tempel in Babel, maar Kores
heeft ze daar vandaan laten halen.
Hij heeft al deze voorwerpen overhandigd aan een zekere Sesbazzar, die hij tot gouverneur van
Juda had benoemd. Hij gaf hem opdracht deze in de tempel in Jeruzalem neer te zetten en ook
de tempel te laten herbouwen. Sesbazzar heeft toen de fundamenten van die tempel gelegd.
Sindsdien is aan de bouw gewerkt, hoewel deze nog niet klaar is.'
Welnu, Majesteit, wij adviseren u in de koninklijke archieven in Babel te laten nagaan of Kores
werkelijk bevel heeft gegeven tot herbouw van die tempel. Laat ons daarna alstublieft horen
welke beslissing u hierover neemt."
Ezra 6:1-5
OORKONDE VAN KORES' VERORDENING. Koning Darius liet inderdaad een onderzoek instellen
naar deze zaak in de archieven van Babel. Daar bewaarde men officiële documenten.
Uiteindelijk werd de desbetreffende oorkonde gevonden in de vestingstad Achmetha, in het
gewest Medië. Hij luidde als volgt:
"In het eerste regeringsjaar van koning Kores vaardigde deze een bevel uit betreffende het huis
van God in Jeruzalem. Die tempel moet worden herbouwd en zijn fundamenten moeten worden
gelegd. Dit heiligdom zal dertig meter hoog en dertig meter breed worden. Het zal een plaats zijn
waar de Joden hun offers kunnen brengen. De fundamenten moeten bestaan uit drie lagen
steenblokken met één laag hout er bovenop. Alle gemaakte onkosten zullen worden vergoed uit
de koninklijke schatkist. De gouden en zilveren voorwerpen, die Nebukadnezar uit de tempel in
Jeruzalem heeft meegenomen en naar Babel heeft gebracht, zullen worden teruggebracht naar
Jeruzalem. Zij zullen weer, als vroeger, een plaats krijgen in de tempel."
Ezra 6:6-12 (521-520 v.C.)
VERORDENING VAN KORES. Koning Darius stuurde daarop de volgende boodschap naar
gouverneur Thathnai, Sthar-Boznai en hun collega's ten westen van de Eufraat:
"U mag het werk aan de tempel in Jeruzalem niet verhinderen. Laten de gouverneur van Juda en
de andere leiders dit heiligdom op zijn oorspronkelijke plaats herbouwen en val hen niet lastig.
Bovendien beveel ik dat u de bouwkosten volledig en zonder uitstel moet betalen aan de leiders
van Juda. Gebruik daarvoor het geld van de belasting die in uw gebied wordt geheven. Geef de
priesters elke dag wat zij zeggen nodig te hebben: jonge stieren, rammen, lammeren voor de
brandoffers aan de God van de hemel, en tarwe, zout, wijn en olijfolie. Dan zullen zij de God van
de hemel aanvaardbare offers brengen en bidden voor mij en mijn zonen.
Iedereen die dit bevel op één of andere manier overtreedt, zal worden opgehangen aan een
galg, gemaakt van balken uit zijn eigen huis! En van zijn huis zal niets dan een ruïne overblijven.
De God, Die de stad Jeruzalem heeft uitgekozen, zal iedere koning en elk volk vernietigen die dit
bevel overtreedt en de tempel verwoest. Ik, Darius, heb dit bevel gegeven. Zorg ervoor dat het
nauwkeurig wordt uitgevoerd!"
Ezra 6:13
THATHNAI VOLGT BEVEL OP. Gouverneur Thathnai, Sthar-Boznai en hun collega's hielden zich
stipt aan het bevel van koning Darius.
Opnieuw gaat God via een Perzisch heerser te werk om het beloofde herstel te bewerkstelligen. De Perzische
regering levert zelfs geld voor de bouw van de tempel en de offers die daarin gebracht moeten worden! Dit
klinkt hoogst uitzonderlijk, maar het stemt overeen met de Perzische politiek om polytheïsme in het hele rijk
aan te moedigen. Darius' verordening suggereert dat hij elke god tevreden wil houden, en dus ook deze “God
van de hemel”.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- september
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen