Thuis >> 23 januari
23 januari
Plagen over de Egyptenaren
We staan op het punt één van de klassieke confrontaties tussen God en mens waar te nemen. De Farao, een
heidense koning, weet weinig over de ware en levende God van de Schepping. En toch zal hij spoedig meer
leren over deze God, wellicht meer dan hij graag zou willen weten. God heeft Mozes beloofd dat het hart van
de Farao verhard zal worden zodat hij het volk van Israël niet uit Egypte wil laten vertrekken. In het begin lijkt
dit een vreemde manier voor God om Zijn volk uit hun gevangenschap te bevrijden, en het lijkt op het eerste
gezicht een daad die niet echt overeenstemt met een rechtvaardige God. Maar God kent de koppige wil van
Farao. Hij ziet ook de noodzaak Zijn goddelijke macht te tonen; hiermee zal Hij Zijn gekozen volk bevrijden.
Daarom zal God, in Zijn Goddelijke plan om de Israëlieten te verlossen, op een heel directe manier voordeel
halen uit Farao's eigen houding.
De strijd tussen God en Farao is klassiek omdat deze strijd laat zien hoe alle mannen en vrouwen ertoe neigen
om zich tegen God af te zetten. Farao zal God in eerste instantie volledig afwijzen; hij reageert op Gods
machtsvertoon door alleen te geloven in een kunstmatig machtsvertoon, voortgebracht door de menselijke
bedriegerij van zijn tovenaars. Zelfs wanneer de trucs van zijn magiërs de plagen niet kunnen nabootsen die
over zijn volk en zijn bezittingen zijn afgeroepen, probeert Farao God te ontwijken door middel van
vertragingstactieken, compromissen en onoprecht berouw. Met elke poging om zich tegen God te verzetten
wordt Farao's hart steeds harder, tot zelfs de dreiging van de dood van zijn eigen volk hem niet meer kan
ontroeren.
De tijdsperiode waarin deze dramatische gebeurtenissen plaatsvinden wordt niet duidelijk aangegeven. Maar
het lijkt erop dat er weken of zelfs maanden verstrijken tussen elk van de tien plagen die God over Egypte zal
afroepen. Dit kan, bijvoorbeeld, afgeleid worden uit de tijd die verstreken moet zijn tussen de plaag van de
dode dieren en de hagelplaag.
Aan het begin van deze confrontatie leiden de hardvochtige reactie en de wraakzuchtige daden van Farao
ertoe dat de Israëlieten gaan twijfelen aan het leiderschap van Mozes.
Ex. 5:1-5
FARAO WIJST SMEEKBEDE AF. Daarna gingen Mozes en Aäron naar Farao. Zij zeiden tegen hem:
"Wij brengen u een boodschap van de HERE, de God van Israël. Hij zegt u: 'Laat mijn volk gaan
om ter ere van Mij feest te vieren in de woestijn en Mij te aanbidden."
"Zo, zo", spotte Farao, "en wie is die God dan wel, dat ik naar Hem moet luisteren? Ik ken geen
God en ik zal Israël niet laten gaan."
Maar Mozes en Aäron gaven het niet op. "De God van de Hebreeërs heeft met ons gesproken",
zeiden zij. "Wij moeten drie dagreizen ver de woestijn intrekken en daar de HERE, onze God,
offers brengen. Als wij Hem niet gehoorzamen, zal Hij ons doden met ziekten of geweld."
"Wie denken jullie dat je bent", riep Farao, "om het volk met praatjes van het werk te houden?"
Ex. 5:6-14
LASTEN WORDEN ZWAARDER. Nog diezelfde dag gaf Farao de opzichters en werkbazen van het
volk Israël de opdracht: "Geef het volk niet langer stro om stenen te maken! Zij moeten nu maar
zelf stro gaan zoeken. Maar zorg ervoor dat ze net zoveel stenen maken als voorheen. Zij
hebben schijnbaar niet genoeg te doen, anders zouden ze het niet hebben over zo'n reis naar de
woestijn om daar hun God te aanbidden. Laat ze maar zweten. Dan zullen zij het wel afleren te
luisteren naar de leugens van Mozes en Aäron!"
De opzichters en werkbazen gaven het volk het nieuwe bevel door. "Farao heeft ons opgedragen
jullie geen stro meer te geven", zeiden zij. "Jullie zullen het nu zelf moeten zoeken. Maar denk
erom: de produktie moet op hetzelfde peil blijven!" Zo ging het volk overal heen om stro te
zoeken. Maar de opzichters waren wreed. "Zorg dat je elke dag dezelfde hoeveelheid als vroeger
klaar hebt", was hun eis. Zij sloegen de Israëlitische opzichters en schreeuwden: "Waarom
hebben jullie vandaag niet net zoveel stenen als gisteren?"
Ex. 5:15-21
VOORMANNEN GEVEN MOZES DE SCHULD. De Israëlitische opzichters gingen naar de Farao.
"Waarom behandelt u ons zo wreed?" smeekten zij. "Wij moeten zelf stro zoeken en toch net
zoveel stenen maken als voorheen. Wij zijn geslagen voor iets waar wij niets aan kunnen doen;
het is de schuld van uw opzichters, zij stellen onredelijke eisen."
Maar Farao was onverbiddelijk: "Jullie hebben kennelijk niet genoeg werk. Anders zouden jullie
niet zeggen: 'Laat ons gaan om onze God offers te brengen.' Ga terug naar je werk. Jullie krijgen
geen stro en de dagproduktie van stenen wordt niet verminderd."
Het was een hopeloze situatie. Toen de opzichters het paleis uitliepen, kwamen zij Mozes en
Aäron tegen. Zij zeiden verbitterd: "Moge de HERE jullie straffen. Jullie hebben ons bij Farao en
zijn mensen in een kwaad daglicht gesteld. Jullie hebben hun zelfs een reden gegeven om ons te
doden."
Ex. 5:22-24
MOZES SMEEKT GOD. Toen ging Mozes terug naar de HERE en vroeg Hem: "Here, waarom
behandelt U Uw eigen volk zo slecht? Waarom hebt U mij gestuurd als U hun dit wilde aandoen?
Nadat ik Uw boodschap aan Farao heb doorgegeven, is hij alleen maar wreder voor hen
geworden en U hebt hen niet geholpen!" "Nu zult u gaan zien wat Ik met Farao doe", vertelde de
HERE Mozes. "Want hij moet worden gedwongen mijn volk te laten gaan; en als Ik met hem
klaar ben, zal hij hen niet alleen laten gaan. Nee, hij zal hen zelfs het land uitjagen!"
Ex. 6:1-8
GOD ZAL BELOFTEN NAKOMEN. "Ik ben de HERE, de Almachtige God, Die verscheen aan
Abraham, Isaäk en Jakob, ook al kenden zij Mij niet met de naam HERE. Ik heb een verbond met
hen gesloten en hun beloofd dat Ik hun en hun afstammelingen het land Kanaän zou geven,
waarin zij toen woonden. En nu heb Ik de onderdrukking van het volk Israël, als slaven van de
Egyptenaren, gezien en Ik heb Mij mijn verbond herinnerd.
Daarom moet u de afstammelingen van Israël vertellen dat Ik mijn enorme macht zal gebruiken
en grote wonderen zal doen om hen uit de slavernij te bevrijden. Ik zal hen aannemen als mijn
volk en Ik zal hun God zijn. En zij zullen weten dat Ik de HERE hun God ben, Die hen heeft
gered van de Egyptenaren. Ik zal hen brengen naar het land dat Ik Abraham, Isaäk en Jakob al
heb beloofd. Het zal hun toebehoren." Mozes vertelde het volk wat God had gezegd, maar zij
wilden niet naar hem luisteren. De gevolgen van zijn eerdere uitspraken hadden hen totaal
ontmoedigd.
Ex. 6:9-12, 6:28-30
MOZES TWIJFELT AAN SUCCES. De HERE sprak opnieuw met Mozes en zei: "Ga terug naar
Farao en zeg hem dat hij het volk van Israël móet laten gaan."
"Maar ziet U het dan niet?" protesteerde Mozes. "Als het volk al niet naar mij wil luisteren, hoe
kan ik dan verwachten dat Farao dat wel zal doen? Ik ben toch immers geen spreker!"
Toen beval de HERE Mozes en Aäron opnieuw naar het volk Israël te gaan en ook naar Farao
om te eisen dat hij het volk zou laten gaan.
Ex. 7:1-7 (ca. 1446 v.C.)
GOD STELT MOZES GERUST. De HERE zei echter tegen Mozes: "Ik heb u aangewezen als mijn
vertegenwoordiger bij Farao en Aäron zal uw woordvoerder zijn. Geef Aäron alles door wat Ik u
vertel, zodat hij het tegen Farao kan zeggen en zal eisen dat hij het volk Israël uit Egypte laat
vertrekken. Maar Ik zal Farao koppig maken zodat hij weigert en Ik zal mijn wonderen over
Egypte vermenigvuldigen. Zelfs dan zal Farao nog niet naar u willen luisteren; dus zal Ik Egypte
daarna treffen met een zware ramp en mijn volk uit het land wegleiden. De Egyptenaren zullen er
achter komen dat Ik de HERE ben wanneer Ik mijn macht toon en hen dwing mijn volk te laten
gaan."
Mozes en Aäron voerden de opdrachten van de HERE uit. Mozes was 80 jaar en Aäron 83 jaar
tijdens hun herhaalde bezoeken aan Farao.
Ex. 7:8-13
STAVEN WORDEN SLANGEN. Toen zei de HERE tegen Mozes en Aäron: "Farao zal u om een
wonder vragen om te bewijzen dat God jullie heeft gestuurd. Als hij dat doet, moet Aäron zijn staf
op de grond gooien en deze zal een slang worden."
Zo gingen Mozes en Aäron opnieuw naar Farao en deden het wonder zoals de HERE hun had
gezegd; Aäron gooide zijn staf voor de ogen van Farao en zijn hofhouding op de grond en deze
werd een slang. Toen ontbood Farao zijn adviseurs (Egyptische tovenaars) en zij deden
hetzelfde wonder door hun magie. Hun staven werden ook slangen! Maar Aärons slang at hun
slangen op! Farao bleef echter koppig en wilde nog steeds niet luisteren, precies zoals de HERE
van tevoren had gezegd.
Ex. 7:14-24
PLAAG VAN WATER DAT IN BLOED VERANDERT. De HERE zei tegen Mozes: "Farao's hart is
onvermurwbaar. Hij blijft weigeren het volk te laten gaan. Maar toch moet u morgenochtend als
hij naar de rivier gaat, weer naar hem toe gaan. Ga aan de oever van de rivier staan en neem de
staf die in een slang werd veranderd, mee. Zeg dan tegen Farao: De HERE, de God van de
Hebreeërs, heeft mij naar u toe gestuurd met de boodschap: Laat mijn volk gaan, zodat zij Mij
kunnen aanbidden in de woestijn. Tot nu toe hebt u niet willen luisteren. Maar luister nu goed,
want de HERE zegt tegen u: U zult merken dat Ik God ben. Mozes zal met zijn staf op het water
van de Nijl slaan en dit zal veranderen in bloed. Alle vissen zullen sterven, zodat de hele rivier
gaat stinken. Niemand zal het water uit de Nijl meer kunnen drinken."
Toen zei de HERE tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron dat hij zijn staf pakt en zijn arm uitsteekt over
al het water van de Egyptenaren, over hun rivieren, hun kanalen, hun poelen en al hun
waterreservoirs, zodat het verandert in bloed. Al het water in Egypte zal in bloed veranderen, ook
al zit het in schalen of kruiken." Mozes en Aäron deden wat de HERE had gezegd: Aäron stak
zijn arm uit en sloeg met zijn staf op het water van de Nijl, waar Farao en al zijn dienaren bij
stonden. In een oogwenk veranderde het water in bloed! De vissen in de rivier stierven en
verspreidden een vreselijke stank. De Egyptenaren konden het water uit de rivier niet meer
drinken. Overal in het land was het water in bloed veranderd.
Maar de Egyptische geleerden deden met hun toverkunsten precies hetzelfde en weer liet Farao
zich niet overtuigen. Hij weigerde te luisteren, precies zoals de HERE had voorspeld. De
Egyptenaren moesten echter in de omgeving van de Nijl naar water graven, omdat het Nijlwater
niet te drinken was.
Ex. 7:25-8:15
KIKKERPLAAG. Zo ging een volle week voorbij.
Na die week zei God tegen Mozes: "Ga weer naar Farao en zeg tegen hem: 'De HERE zegt:
Laat mijn volk gaan om Mij te dienen. Als u hun dat weigert, zal Ik uw land straffen met een
kikkerplaag. De Nijl zal wemelen van de kikkers en zij zullen overal komen; in uw huis, uw
slaapkamer, uw bed. In alle huizen van uw dienaren en uw volk zult u kikkers vinden, zelfs in de
bakovens zullen ze zitten. De kikkers zullen u, uw dienaren en uw onderdanen het leven
onmogelijk maken."
De HERE vervolgde: "Zeg tegen Aäron dat hij zijn arm uitstrekt over de rivieren, de kanalen en
de poelen en dat hij het land laat wemelen van de kikkers."
Toen stak Aäron zijn arm uit over de Egyptische wateren en de kikkers kwamen van alle kanten
opzetten en overstroomden het hele land. Maar de geleerden deden met hun toverkunsten
hetzelfde en lieten op hun beurt een golf van kikkers over het land komen.
Farao riep Mozes en Aäron bij zich en zei: "Bid tot uw God en vraag Hem of Hij de kikkers wil
weghalen, dan zal ik uw volk laten gaan zodat zij kunnen offeren."
Mozes zei: "Wilt u zo vriendelijk zijn mij te zeggen wanneer u wilt dat ik voor u zal bidden, opdat
de kikkers zullen verdwijnen. Alleen in de Nijl zullen dan nog kikkers achterblijven."
Farao antwoordde: "Doe het morgen."
En Mozes zei: "Zoals u wilt. U zult dan zien dat niemand gelijk is aan de HERE, onze God. De
kikkers zullen u, uw huizen, uw dienaren en uw onderdanen met rust laten; alleen in de Nijl zullen
er nog achterblijven."
Toen verlieten Mozes en Aäron Farao en Mozes bad tot de HERE en vroeg Hem de kikkerplaag
te beëindigen. De HERE verhoorde Mozes' gebed en liet de kikkers sterven. Overal lagen dode
kikkers, die een vieze stank verspreidden. Ze werden op grote hopen bij elkaar gegooid. Toen
Farao echter zag dat de overlast van de kikkers was verdwenen, verhardde hij zijn hart en
weigerde het volk te laten gaan. Precies zoals de HERE had voorzegd.
Ex. 8:16-19
LUIZENPLAAG. De HERE zei toen tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron dat hij met zijn staf op het stof
van de aarde slaat. Het stof zal veranderen in luizen, overal in Egypte." Mozes en Aäron voerden
Gods opdracht uit. Aäron sloeg met zijn staf in het stof van de aarde. Opeens verschenen in heel
Egypte grote hoeveelheden luizen, die op de Egyptenaren en hun dieren neerstreken. Al het stof
veranderde in luizen. Ook deze keer probeerden de geleerden hen weer met hun toverkunsten
na te doen, maar het lukte niet.
"Dit is de hand van God", zeiden de geleerden tegen Farao. Maar Farao was opnieuw koppig. Hij
weigerde naar hen te luisteren, precies zoals de HERE het van tevoren had gezegd.
Ex. 8:20-24
VLIEGENPLAAG. Toen zei de HERE tegen Mozes: "Sta vroeg op en klamp Farao aan wanneer hij
naar de rivier gaat om te baden. Zeg tegen hem: 'De HERE zegt: Laat mijn volk gaan om Mij te
dienen. Als u dat niet doet, zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren en uw onderdanen loslaten. De
huizen en zelfs de grond waarop zij lopen, zal wemelen van de steekvliegen.
Maar in het land Gosen waar mijn volk woont, zullen geen steekvliegen voorkomen, zodat u zult
merken dat Ik, de HERE, in dit land ben. Ik zal mijn volk uit de handen van uw volk redden!"'
En de HERE voerde Zijn dreigement uit: in alle huizen en in heel Egypte wemelde het van de
steekvliegen.
Ex. 8:25-32
PLAATSELIJKE OFFERGAVE TOEGESTAAN. Farao ontbood Mozes en Aäron opnieuw en zei: "Jullie kunnen je gang gaan. Jullie mogen in dit land offers brengen aan je God, dan hoeven jullie
niet de woestijn in te trekken."
Maar Mozes antwoordde: "Dat kan niet. De Egyptenaren zullen er zeker aanstoot aan nemen als
wij hier aan onze God offeren. Ze zouden ons stenigen! Nee, wij willen drie dagreizen ver de
woestijn intrekken en offers brengen aan de HERE, onze God, zoals Hij het ons heeft
opgedragen."
Farao gaf toe: "Goed, ik zal het volk de woestijn in laten gaan om offers te brengen aan de
HERE, hun God, maar jullie mogen niet te ver weggaan. En vergeet niet ook voor mij tot jullie
God te bidden."
Toen zei Mozes: "Ik ga nu weg; ik zal de HERE bidden en Hem vragen of Hij de steekvliegen uit
de huizen en het land wil weghalen. Morgen zullen er geen steekvliegen meer zijn. Maar pas op
dat u niet weer liegt en het volk opnieuw verhindert de HERE een offer te brengen."
Daarop verliet Mozes Farao en bad tot de HERE. En de HERE deed wat Mozes tegen Farao had
gezegd; de steekvliegen verlieten Farao, zijn dienaren en zijn onderdanen. Er bleef er niet één
over. Maar toch liet Farao zich ook deze keer niet vermurwen; opnieuw weigerde hij het volk te
laten gaan.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- januari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen