25 augustus


Ezechiëls profetieën tijdens het beleg

Terwijl Jeremia in Jeruzalem profeteert over gebeurtenissen die pas vele eeuwen later zullen plaatsvinden, brengt Ezechiël zijn profetieën naar zijn medegevangenen in Babylonië over gebeurtenissen die in de nabije toekomst vervuld zullen worden. Tijdens de tweejarige duur van het beleg van Jeruzalem concentreren Ezechiëls profetieën zich op Juda's vele overheersers: Ammon, Moab, Edom, Filistia, Egypte en de steden Tyrus en Sidon. Vooral Egypte, Tyrus en Sidon worden belicht. Net als andere profeten eerder hebben gedaan, spreekt Ezechiël scherpe vonnissen uit over deze volken vanwege hun boosaardigheid en hun vele oorlogen tegen Gods volk. Tijdens Jojakims heerschappij, slechts een decennium geleden, werd Juda ten minste vier jaar lang geplaagd door plunderaars van Syrische, Moabitische en Ammonitische afkomst. Edom, Egypte en Filistia zijn bijna onophoudelijk vijanden van de Israëlitische natie geweest.
Naast de diverse oordelen over Israëls vijanden die Jesaja, Jeremia en anderen al hebben uitgesproken, veroordelen Ezechiëls profetieën ook de vreugde die men zal hebben over de val van Juda. De profetieën zijn geschreven alsof Jeruzalem al ten val is gekomen en wijzen erop dat Juda's buurlanden er geen enkele traan om zullen laten. Zij zullen daarentegen proberen voordeel te halen uit Juda's kwetsbaarheid (Ammon zal bijvoorbeeld laten zien hoe waar Ezechiëls profetieën zijn; zij moedigen de moord aan op de gouverneur die door de Babyloniërs was aangesteld om te heersen over het restant van Juda dat nog niet in ballingschap was afgevoerd). Juist dat zelfgenoegzame zegepralen vraagt om Gods toorn. Hij zal niet aan de zijlijn toekijken hoe Zijn volk in de ogen van hoogmoedige buurlanden te schande wordt gemaakt.

Ezec. 25:1-7 (ca. 588 v.C.?)
OORDEEL OVER AMMON. Toen ontving ik opnieuw een boodschap van de HERE. Hij zei: "Mensenzoon, kijk in de richting van het land Ammon en profeteer tegen het volk dat daar woont. Vertel hun: Luister naar wat de Oppermachtige HERE te zeggen heeft: Omdat u blij was toen mijn tempel werd verwoest, u Israël in haar ellende bespotte en Juda uitlachte toen het in gevangenschap werd weggevoerd, zal Ik de Bedoeïnen, die ten oosten van u in de wildernis huizen, uw land laten innemen. Zij zullen hun tentenkampen te midden van u opzetten. Zij zullen al uw fruit plukken en eten en uw melkvee stelen. De stad Rabba zal Ik veranderen in een weide voor kamelen en het land van de Ammonieten in een rustplaats voor schaapskudden. Dan zult u weten dat Ik de HERE ben. Want de Oppermachtige HERE zegt: Omdat u in uw handen klapte en met uw voeten stampte en blij was om de vernietiging van mijn volk, zal Ik mijn hand zwaar op u laten rusten. Ik zal u uitleveren aan vele volken en die zullen u leegplunderen. Ik zal ervoor zorgen dat uw naam niet langer onder de volken wordt genoemd. Vernietigen zal ik u. Dan zult u weten dat Ik de HERE ben.

Ezec. 25:8-11
OORDEEL OVER MOAB. De Oppermachtige HERE zegt: Omdat de Moabieten hebben gezegd dat Juda er niets beter aan toe is dan elk ander volk, zal Ik de oostelijke flank van Moab openen en haar grenssteden, de trots van het volk, wegvagen: Beth-Jesimoth, Baäl-Meon en Kirjathaïm. En Bedoeïnenstammen uit de wildernis in het oosten zullen zich over haar uitstorten, net zo als zij bij Ammon zullen doen. Daarna zal Moab niet langer meetellen als volk. Zo zal Ik mijn oordeel op de Moabieten laten neerkomen en zij zullen weten dat Ik de HERE ben.

Ezec. 25:12-14
OORDEEL OVER EDOM. En de Oppermachtige HERE vervolgt: Omdat het volk van Edom zo enorm heeft gezondigd door zich te wreken op het volk van Juda, zal Ik Edom met mijn vuist neerslaan en haar volk en al het vee uitroeien. Het zwaard zal alles, van Teman tot Dedan, verwoesten. Dit zal gebeuren door de hand van mijn volk Israël. Edom zal mijn vreselijke wraak aan den lijve ondervinden.

Ezec. 25:15-17
OORDEEL OVER FILISTIA. En de Oppermachtige HERE zegt: Omdat de Filistijnen uit wraakzucht en oude vijandschap tegen Juda hebben gehandeld, zal Ik met mijn hand de Filistijnen grijpen. De Kretenzen zal ik wegvagen en de kustbewoners zal Ik volledig vernietigen. Ik zal op vreselijke wijze wraak nemen en hen straffen voor wat zij hebben gedaan. En wanneer dit gebeurt, zullen zij weten dat Ik de HERE ben."

Ezec. 29:1-16 (587 v.C.)
OORDEEL OVER EGYPTE. Op de twaalfde dag van de tiende maand in het tiende jaar van koning Jojakins gevangenschap kreeg ik de volgende boodschap van de HERE: "Mensenzoon, kijk in de richting van Egypte en profeteer tegen Farao en al zijn onderdanen. Vertel hun dat de Oppermachtige HERE zegt:

  Ik ben uw vijand, Farao,
  machtige draak die u bent, liggend te midden van uw rivieren.
  Want u hebt gezegd: 'De Nijl is mijn eigendom;
  ik heb hem voor mijzelf gemaakt!'
  Ik zal haken in uw kaken slaan en u op het land slepen,
  terwijl de vissen aan uw schubben plakken.
  En Ik zal u met al die vissen achterlaten in de woestijn om te sterven.
  Men zal u niet oppakken en begraven,
  want Ik heb u als voedsel aan de wilde dieren en de vogels gegeven.

Omdat uw macht faalde toen Israël een beroep op u deed (in plaats van op Mij te vertrouwen), zult u allemaal te weten komen, dat Ik de HERE ben.

Israël steunde op u, maar als een rotte wandelstok klapte u onder het gewicht in elkaar, zodat haar schouder werd opengehaald en zij wankelde van de pijn.
Daarom zegt de Oppermachtige HERE: Ik zal een leger tegen u in het veld brengen, Egypte, en zowel mens als dier vernietigen. Egypte zal een verlaten woestenij worden en de Egyptenaren zullen weten dat Ik, de HERE, dat heb gedaan.
Omdat u zei: 'De Nijl is van mij! Ik heb hem gemaakt!', heb Ik Mij tegen u en uw rivier gekeerd. Daarom zal Ik het land Egypte, van Migdol tot aan Syene en tot aan de zuidelijke grens met Ethiopië, volledig verwoesten. Veertig jaar lang zal er niemand doorheen trekken, mens noch dier. Het zal volledig onbewoond zijn. Ik zal Egypte tot een verwoest land te midden van verwoeste landen maken. Haar steden zullen er veertig jaar lang als ruïnes bijliggen. De inwoners zal Ik naar andere landen verbannen.
Maar de Oppermachtige HERE zegt dat Hij na verloop van die veertig jaar de Egyptenaren weer zal terugbrengen naar hun vaderland vanuit de landen waarnaar Hij hen had verbannen. En Ik zal Egypte opnieuw voorspoed geven en haar inwoners laten terugkeren naar hun geboortestreek Pathros, in het zuiden van Egypte. Maar het zal wel een ondergeschikt en onbelangrijk koninkrijk zijn. Zij zal de onbelangrijkste van alle volken zijn en zich nooit meer boven andere volken verheffen. Ik zal Egypte zo zwak maken dat zij nooit meer over andere volken kan heersen. Israël zal dan niet langer op Egypte vertrouwen. Elke keer dat het in haar opkomt hulp te vragen, zal zij zich haar zonde herinneren toen zij dat indertijd deed. Dan zal Israël weten dat alleen Ik God ben."

Ezec. 30:1-19
KLAAGZANG OVER EGYPTE. Opnieuw kreeg ik een boodschap van de HERE! "Mensenzoon, profeteer en zeg: De Oppermachtige HERE zegt:

  Huil,
  want de afschuwelijke dag staat voor de deur,
  de dag van de HERE;
  een dag van wolken en onheil,
  een dag van oordeel voor de volken!
  Een zwaard zal op Egypte vallen;
  de gesneuvelden zullen de grond bedekken.
  Haar rijkdom zal verdwijnen,
  haar fundamenten worden verwoest.

Het buurland Ethiopië zal beven en sidderen. Want Ethiopië, Lydië, Put, Arabië en Libië en alle landen die hun bondgenoten zijn, zullen in die oorlog met het zwaard worden vernietigd.
Want de Oppermachtige HERE zegt:

  Alle bondgenoten van Egypte zullen vallen
  en er zal een eind komen aan haar trotse kracht.
  Van Migdol tot aan Syene
  zullen zij met het zwaard worden gedood.
  Zij zal er verwoest bijliggen,
  omringd door eveneens verwoeste volken.
  Haar steden zullen ruïnes zijn,
  omringd door andere verwoeste steden.
  Dan zullen zij weten dat Ik de HERE ben,
  wanneer Ik Egypte in de as heb gelegd
  en haar bondgenoten heb vernietigd.

Op diezelfde dag zal Ik snelle boodschappers paniek laten zaaien onder de Ethiopiërs: Het oordeel dat Egypte treft, zal hun de stuipen op het lijf jagen. Dit alles zal zeker gebeuren.
Want de Oppermachtige HERE zegt:

  Koning Nebukadnezar van Babel
  zal de ontelbaar vele inwoners van Egypte vernietigen.
  Hij en zijn legers (de schrik van alle volken)
  worden gestuurd om het land te verwoesten.
  Zij zullen oorlog voeren tegen Egypte
  en de grond bedekken met gesneuvelden.
  Ik zal de Nijl laten opdrogen
  en het hele land aan goddeloze mensen verkopen.
  Ik zal Egypte en alles wat zich erin bevindt, verwoesten
  met de hulp van buitenlanders.
          Ik, de HERE, heb het gezegd.

  Ik zal de Egyptische afgoden
  en de beelden bij Memphis vernietigen
  en er zal geen koning in Egypte meer zijn;
  verwarring en paniek zullen er heersen!
  De steden van Pathros (gelegen aan de bovenstroom van de Nijl),
  Zoan en Thebe zullen door mijn hand in puinhopen worden veranderd.
  Ik zal mijn brandende toorn uitgieten over Sin,
  het sterkste fort van Egypte,
  en de inwoners van Thebe vernietigen.
  Ik zal Egypte in brand steken,
  Sin zal onder hevige pijn wegkwijnen.
  De muren van Thebe zullen door stormrammen worden overwonnen
  en voor Memphis zullen dagen van wanhoop aanbreken.
  De jonge mannen van Avan en Pi-Bezeth zullen sterven door het zwaard
  en de bevolking zal als slaaf worden weggevoerd.
  Als Ik de macht van Egypte kom breken,
  zal het ook een zwarte dag voor Tachpanhes zijn.
  Een donkere wolk zal boven haar hangen
  en haar dochtersteden zullen als gevangenen worden meegenomen.
  Het zal afgelopen zijn met haar trotse macht.
  Op die manier zal Ik Egypte op grote schaal straffen
  en de Egyptenaren zullen weten dat Ik de HERE ben."

Ezec. 30:20-26 (586 v.C.)
OORDEEL OVER FARAO. Een jaar later, kreeg ik op de zevende dag van de eerste maand van het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap deze boodschap: "Mensenzoon, Ik heb de arm van koning Farao van Egypte gebroken en hij is niet gezet of gezwachteld om hem weer sterk genoeg te maken om een zwaard te kunnen hanteren. Want, zegt de Oppermachtige HERE, Ik ben tegen Farao en zal zijn beide armen breken; de gezonde arm en de arm die al eerder gebroken was. Ik zal zijn zwaard op de grond laten kletteren. En de Egyptenaren zal Ik naar vele landen verbannen. De armen van de koning van Babel zal Ik echter sterk maken en Ik zal hem mijn zwaard in de hand geven. Maar de armen van Farao, de koning van Egypte, zal Ik breken en Ik zal hem voor de koning van Babel laten kermen als iemand die dodelijk gewond is. Ik zal de handen van de koning van Babel sterk maken, terwijl de armen van Farao krachteloos langs zijn lichaam zullen hangen. Ja, als Ik de koning van Babel mijn zwaard in de hand geef en hij het over het land Egypte zwaait, zal Egypte weten dat Ik de HERE ben. Ik zal de Egyptenaren onder de volken verspreiden, zodat zij beseffen dat Ik de HERE ben."

Ezec. 31:1-18 (586 v.C.)
EGYPTE VERGELEKEN MET ASSYRIE. Op de eerste dag van de derde maand in het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap ontving ik deze boodschap van de HERE: "Mensenzoon, zeg tegen Farao, de koning van Egypte, en tegen al zijn onderdanen:

  Kijk naar het oude Assyrië (een groot en machtig volk)
  dat leek op een ceder van de Libanon,
  vol met dikke mooie takken die dienden als schaduw voor het woud,
  met zijn top hoog in de wolken.
  Zijn wortels groeiden diep in de vruchtbare aarde.
  Hij groeide hard door de overvloed aan grondwater
  waarvan ook de bomen rondom hem hun deel kregen.
  Hij torende hoog boven de andere bomen uit.
  Dank zij al het water dat zijn wortels en takken konden opzuigen,
  groeide hij snel.
  De vogels nestelden tussen zijn takken
  en in zijn schaduw
  brachten de wilde dieren hun jongen ter wereld.
  Alle machtige volken van de aarde
  leefden in zijn schaduw.
  Hij was sterk en mooi
  en had prachtige volle takken,
  omdat zijn wortels diep in de grond
  een overvloed aan water opzogen.
  Deze boom was langer en mooier
  dan elke andere boom in de tuin van God;
  geen enkele cypres had zulke takken als hij;
  geen kon zich meten met zijn dikke knoesten;
  geen enkele boom kon met hem wedijveren in schoonheid.
  Alle bomen in Eden benijdden hem
  om de pracht die Ik hem had gegeven.

Maar Assyrië is trots en arrogant geworden, zegt de Oppermachtige HERE. Omdat zij zichzelf hoog boven de anderen heeft verheven en in haar trots tot aan de wolken reikt, heb Ik haar uitgeleverd in de handen van een machtig volk. Dat heeft haar vernietigd, als straf voor haar goddeloosheid. Ik heb haar verstoten. Een vreemd leger (uit Babel) (de schrik van alle volken) is haar land binnengevallen, heeft haar omgehakt en haar laten liggen zoals zij is gevallen. Haar takken werden verstrooid over de bergen, dalen en rivieren van het land. Allen die in haar schaduw leefden, gingen weg en lieten haar daar liggen. De vogels pikten haar twijgen weg en de wilde dieren scharrelden tussen haar takken rond. Laat daarom geen enkele boom trots worden om zijn eigen pracht en proberen hoger te reiken dan de wolken. Want zij zullen worden veroordeeld en in het dodenrijk belanden, samen met alle sterfelijke mensen van deze wereld.
De Oppermachtige HERE zegt: Toen zij viel, liet Ik de zeeën om haar treuren en ontregelde Ik hun getijden. Ik kleedde Libanon in het zwart en liet de bomen van de Libanon uitdrogen. De volken beefden van angst door het geluid van haar val, toen Ik haar neerwierp in het dodenrijk, samen met haar bondgenoten. En alle andere bomen van Eden, de mooiste en beste bomen van de Libanon, waarvan de wortels diep in het grondwater staken, zijn getroost omdat zij haar in het dodenrijk terugzagen. Ook al haar bondgenoten werden vernietigd en verdwenen met haar. Zij gingen met haar de diepte van het dodenrijk in, de volken die in haar schaduw hadden geleefd.
Och Egypte, uw glorie en pracht is groot onder de bomen van Eden, de volken van deze wereld. Maar net als Assyrië zult ook u samen met al deze andere onreine volken in het diepst van het dodenrijk neerdalen. U zult zich bevinden te midden van de volken die u veracht en die met het zwaard werden gedood.
Dit is het lot van Farao en zijn ontelbare onderdanen", zegt de Oppermachtige HERE.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- augustus



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen