19 september
Psa. 102 - Gebed van het volk als van een aangeslagen mens.
Deze psalm is het gebed van iemand die in diepe ellende zit, geen raad meer weet en zijn hart uitstort bij de HERE.
HERE, luister toch naar mijn gebed;
ik bid dat mijn hulpgeroep U bereikt.
Verberg U niet voor mij,
nu het mij allemaal teveel wordt;
luister toch naar mij.
Antwoord mij toch snel, nu ik U roep.
Want ik word zo snel oud
en mijn botten doen zeer; zij gloeien.
Mijn hart is dor als dood gras
en alle eetlust is verdwenen.
Door al mijn verdriet
voel ik mij lichamelijk een wrak.
Ik voel mij als een pelikaan in de woestijn, hulpeloos.
Alsof ik een steenuil ben, die in de ruïnes zit.
Ik kan niet slapen
en lijk op een vogel, alleen op een dak.
Mijn tegenstanders bespotten mij voortdurend.
Mijn naam geldt als een vloek voor wie mijn bloed wel kunnen drinken.
Ik eet as in plaats van brood
en mijn tranen mengen zich met het water dat ik drink.
Dat komt allemaal doordat U Uw toorn en ergernis over mij hebt uitgegoten;
eerst nam U mij op en toen gooide U mij weer neer.
Mijn dagen zijn stil en duister
en ik verga.
HERE, U heerst echter tot in eeuwigheid.
Uw naam zal nooit worden uitgewist en blijft altijd bestaan.
Eens zult U Zich over Jeruzalem komen ontfermen.
De tijd is aangebroken om Uw stad genade te geven.
Uw dienaren houden van deze stad
en hebben medelijden met de puinhopen die er liggen.
Dan zullen alle volken ter wereld eerbied en ontzag hebben
voor de naam van de HERE.
Alle heersers zullen Uw grootheid erkennen.
Dan zal de HERE Jeruzalem herbouwen
en er met Zijn grootheid en macht gaan wonen.
Dan zal Hij de gebeden van de armen aanhoren
en Zich tot hen overbuigen.
Laten we dit opschrijven voor de komende generaties.
Het volk, dat dan leeft, zal de HERE prijzen.
'Want de HERE heeft hoog vanuit Zijn heilige hemel
neergezien op de aarde.
'Hij hoorde het klagen en huilen van de gevangenen
en bevrijdde hen die ten dode waren opgeschreven.
Daarom zal men in Jeruzalem over de HERE vertellen
en Zijn naam groot maken.
Dan zullen alle volken en koninkrijken bij elkaar komen
en de HERE dienen.
Halverwege mijn leven heeft Hij mijn kracht afgenomen.
Ik leef nog maar kort.
Ik zeg tegen Hem: Mijn God, laat mij nog niet sterven; ik ben nog veel te jong.
Sinds eeuwen her bent U er.
In het begin hebt U de aarde gemaakt
en ook de hemel was Uw werk.
Dit alles zal eenmaal verdwijnen, maar U blijft altijd aanwezig.
Alles slijt weg als oude kleren,
maar U blijft Dezelfde.
Aan Uw bestaan komt geen einde.
De nakomelingen van Uw dienaren kunnen veilig leven.
Het volk dat uit hen voortkomt, zal altijd veilig onder Uw hoede blijven.
Psa. 106 - Israëls geschiedenis en gebed om terugkeer van het volk.
Hallelujah! Prijs de HERE.
Hij is een goede God,
want Zijn goedheid en liefde zijn eeuwig.
Zou er iemand zijn die alle goede daden van de HERE kan omschrijven?
Die Hem alle eer kan brengen waarop Hij recht heeft?
Gelukkig zijn de mensen die rechtvaardig leven;
die altijd eerlijk en oprecht optreden.
Denk toch aan mij, HERE. U houdt immers van Uw volk?
Red mij!
Dan zal ik alle zegeningen die U voor Uw volk hebt weggelegd, ook mogen zien.
Dan kan ik mij met Uw volk verheugen en dankbaar zijn
met het land dat U ons hebt gegeven.
Net als onze voorouders hebben wij heel erg gezondigd.
Wij hebben niet geleefd en gehandeld volgens Uw wil.
Onze voorouders in Egypte
hechtten geen waarde aan Uw wonderen.
Zij dachten niet aan de talloze zegeningen, waarmee U hen overlaadde.
Integendeel, zij kwamen tegen U in opstand bij de Schelfzee.
God verloste hen echter toch, terwille van Zijn eigen naam.
Zo werd Zijn grote kracht kenbaar.
Hij had de macht over die Schelfzee en maakte er een droge weg doorheen.
Zo liepen zij door die watermassa alsof het een woestijn was.
God verloste Zijn volk uit de macht van hun vijanden.
Even later kwam de Schelfzee over hen heen:
Er bleef bij de vijand geen mens in leven.
Toen pas geloofden zij Hem op Zijn woord;
zij zongen lofliederen voor Hem.
Maar al gauw vergaten zij weer wat Hij allemaal had gedaan;
zij vroegen God niet om raad.
Zij wilden afgoden gaan vereren in de woestijn
en zo daagden zij God uit daar in die woestenij.
Zij kregen van Hem wat zij wilden,
maar een deel van het volk kwam om.
In het kamp werden zij jaloers op Mozes en Aäron,
die door de HERE waren uitgekozen.
De aarde ging open en Dathan werd verzwolgen;
en met hem ook Abiram en degenen die met hem gezondigd hadden.
Het vuur verbrandde allen die God hadden getart.
Toen maakten zij bij de berg Horeb een gouden kalf;
zij knielden ervoor neer alsof het een god was.
De Allerhoogste God ruilden zij in
voor een beeld van een grasetende koe!
Zij vergaten God, Die hen uit Egypte had bevrijd
en daarvoor grote wonderen had verricht,
al die prachtige wonderen in Egypte
en bij de Schelfzee.
Op dat moment nam de HERE Zich voor hen te vernietigen.
Maar Mozes, Zijn vriend, kwam voor hen tussenbeide
en voorkwam het.
Het prachtige land waar zij naar toe gingen, schatten zij gering;
zij geloofden niet wat God zei.
Zij mopperden in hun tenten
en luisterden niet naar wat de HERE zei.
Toen werd Hij werkelijk toornig
en zwoer een eed dat Hij hen allemaal in de woestijn zou laten sterven.
Ook hun nageslacht zou Hij uiteindelijk onder vreemde volken laten sterven;
hen wegvoeren naar vreemde landen.
Toen zij Baäl-Peor gingen aanbidden
en zelfs de offers van doden aten;
toen zij Hem uitdaagden en kwetsten door alles wat zij deden,
brak een plaag uit.
Maar de priester Pinehas kwam naar voren, vond de schuldigen en strafte hen.
Toen hield de plaag ook op.
Deze goede daad van hem is nooit vergeten;
altijd zal God Zich dit blijven herinneren.
Bij het water van Mériba maakten de Israëlieten Hem opnieuw toornig.
Door hun schuld ging Mozes ook zondigen.
Zij waren opstandig tegen de Geest van God
en zonder nadenken sprak hij toen.
Ook roeiden zij de volken die in het land woonden, niet allemaal uit,
hoewel de HERE dat toch duidelijk had bevolen.
Daarentegen lieten zij zich in met die heidense volken
en namen dingen van hen over.
Zij dienden hun afgoden
en dat werd uiteindelijk hun ondergang.
Hun zonen en dochters offerden zij
aan de boze geesten.
Zo vloeide het onschuldige bloed
van hun eigen kinderen.
Zij offerden hen aan de afgoden van het land Kanaän
en het land werd ontheiligd door deze bloedschuld.
Door alles wat zij deden, verontreinigden zij zich voor God.
Door wat zij deden, pleegden zij overspel:
Zij verlieten God en volgden de afgoden.
Toen brandde de toorn van de HERE tegen hen los.
Hij walgde van Zijn volk en hun land.
Daarom gaf Hij hen over in de macht van vreemde volken;
hun vijanden overheersten hen.
Zij zuchtten onder de verdrukking
en overmacht van hun tegenstanders.
Zo redde God hen vele keren,
maar zij bleven hun eigen weg gaan.
Uiteindelijk was er geen redden meer aan.
Telkens echter als God hun onderdrukking zag
en hun kermen hoorde,
herinnerde Hij Zich Zijn verbond met hen. Dat was in hun voordeel.
Dan kreeg God, in Zijn grote goedheid en trouw, medelijden met hen.
Steeds vonden zij Hem en warmden zich aan Zijn liefde en vergeving.
Hun ontvoerders stuurden hen zelfs weer terug naar hun land.
Bevrijd ons, HERE! U bent onze God.
Breng ons weer bij elkaar uit alle landen waarheen wij zijn weggevoerd.
Dan kunnen wij weer met elkaar Uw heilige naam prijzen
en U alle eer brengen.
De HERE, de God van Israël, komt alle eer toe!
Van eeuwigheid tot eeuwigheid!
Laat het hele volk dat bevestigen en 'amen' zeggen.
Prijs de HERE!
Psa. 123 - Gebed om genade.
Een bedevaartslied.
Ik kijk omhoog naar mijn God,
Die in de hemel woont.
Zoals knechten wachten op het bevel van hun meester
en een dienstmeisje wacht op het teken van haar meesteres,
richten wij onze ogen op de HERE, onze God,
en verwachten van Hem genade.
Geeft U ons genade, HERE, en helpt U ons.
Want wij hebben al te veel minachting ontmoet.
Wij werden overladen met spot van ongelovigen
en trotse mensen hebben ons verachtelijk bejegend.
Meer kunnen wij niet verdragen.
Psa. 137 - Klaaglied in Babylon.
Wij zaten aan de rivier in de stad Babel
en huilden toen wij aan Jeruzalem dachten.
Onze citers hadden wij daar
aan de takken van een wilg gehangen,
omdat onze bewakers wilden dat wij zouden zingen.
Ondanks dat zij ons sloegen, wilden zij een vrolijk lied horen.
"Vooruit", zeiden zij, "zing eens een lied over Jeruzalem!"
Maar hoe kunnen wij nu in een vreemd land
een lied voor de HERE zingen?
Mijn rechterhand mag verlamd raken,
als ik Jeruzalem zou vergeten!
Als ik Jeruzalem niet zou bezingen
als de mooiste en hoogste stad,
zou mijn tong krachteloos in mijn mond mogen liggen.
Neem wraak, HERE, op de Edomieten
die Jeruzalem hebben verwoest.
Zij zeiden tegen elkaar:
"Wij breken die stad tot op de bodem af!"
Volk van Babel, binnenkort zal uw eigen land worden verwoest.
Wij prijzen hen die vergelding zullen uitoefenen
over wat u ons hebt aangedaan.
Wij prijzen de man,
die nu úw kinderen tegen de rotsen te pletter zal gooien.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- september
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen