Thuis >> 31 augustus
31 augustus
Een restant vlucht naar Egypte
Er gaan slechts twee maanden voorbij voordat er een conflict plaatsvindt onder de mensen die troosteloos in
Juda zijn achtergebleven. Een groep legerofficieren die niet gevangen is genomen staat kennelijk onder invloed
van de Ammonieten, die hen overhalen om Gedalja te vermoorden. Hun karakter wordt nog verder
geopenbaard wanneer zij zonder enige reden zeventig onschuldige mannen vermoorden en hun eigen
landgenoten in Mizpa gevangennemen.
Juist wanneer het erop lijkt dat andere voormalige officieren deze misstanden zullen rechtzetten, blijken ook zij
boosaardig te zijn. Zij liegen tegen Jeremia om vervolgens een hele groep Joden, waaronder Jeremia en
Baruch, naar Egypte te voeren. Egypte wordt zo te zien om twee redenen gekozen: ten eerste is er de vrees
dat Nebukadnezar de eerste groep officieren zal straffen voor de moord op de door hem aangestelde
gouverneur; zij geloven dat zij onder de beschermende hand van Farao Hofra veilig zullen zijn. Ten tweede
lijken zij, en vooral hun vrouwen, te worden aangetrokken door de Egyptische afgoderij en aanbidding van de
Koningin van de Hemel.
En dus spreekt Jeremia zich weer uit tegen afgoderij en laat hij nog meer terechtwijzingen en oordelen horen,
dit keer in het land waar hij zulke krachtige oordelen over heeft uitgesproken.
2 Kon. 25:23,24, Jer. 40:7-10 - Mizpa (586 v.C.)
GEDALJA VERWELKOMT OFFICIEREN. Toen de leiders van het Joodse verzet hoorden dat de
koning van Babel Gedalja tot gouverneur over de armen van het land had benoemd en dat hij
niet iedereen had verbannen, zochten zij Gedalja op in zijn hoofdkwartier bij Mizpa. Dit zijn de
namen van de leiders die daar kwamen: Ismaël, de zoon van Nethanja; Johanan en Jonathan,
de zonen van Karéah; Seraja, de zoon van Tanchumeth; de zonen van Efai, de Netofathiet, en
Jezanja, de zoon van de Maächathiet. Zij hadden hun mannen bij zich. Gedalja trachtte hen
ervan te overtuigen dat het niet gevaarlijk was zich aan de Babyloniërs over te geven. "Blijf hier
en dien de koning van Babel", zei hij, "en alles zal in orde komen voor u. Wat mijzelf betreft, ik zal
in Mizpa blijven als uw vertegenwoordiger bij de Babyloniërs, als zij hier komen om mijn beleid te
controleren. Vestig u ergens in een stad en leef van de opbrengsten van het land. Oogst de
druiven, het zomerfruit en de olijven en sla die op."
Jer. 40:11,12
RESTANT HAALT OOGST BINNEN. Toen de Joden in Moab, Ammon en Edom en de andere
naburige landen hoorden dat een kleine groep mensen in Juda was achtergebleven en dat de
koning van Babel hen niet allemaal had weggevoerd en dat Gedalja tot gouverneur was
benoemd, kwamen zij terug naar Juda. Zij gingen eerst naar Mizpa om met Gedalja over hun
plannen te praten en trokken daarna verder naar de verlaten boerderijen, waar zij grote oogsten
wijndruiven en zomerfruit binnenhaalden.
Jer. 40:13-16
WAARSCHUWING OVER ISMAEL. Maar korte tijd later kwamen Johanan, de zoon van Karéah, en
de andere verzetsmensen naar Mizpa om Gedalja te vertellen dat koning Baälis van Ammon,
Ismaël, de zoon van Nethanja, had gestuurd om hem te vermoorden. Maar Gedalja wilde hen
niet geloven.
Toen sprak Johanan onder vier ogen met Gedalja en bood aan Ismaël in het geheim te doden.
"Waarom zouden wij hem hier laten komen en u laten vermoorden?" vroeg Johanan. "Wat zal er
dan gebeuren met de Joden die zijn teruggekomen? Waarom zou dit overblijfsel uiteengejaagd
moeten worden? Dat zou hun ondergang betekenen."
Maar Gedalja zei: "Ik verbied u zoiets te doen, want wat u over Ismaël vertelt, is een leugen."
2 Kon. 25:25, Jer. 41:1-3
GEDALJA VERMOORD. Maar in de zevende maand kwam Ismaël in Mizpa aan. Hij was de zoon
van Nethanja en kleinzoon van Elisama, lid van de koninklijke familie en één van de hoogste
functionarissen van de koning. Hij had tien mannen bij zich. Gedalja nodigde hem uit voor het
eten. Tijdens die maaltijd sprongen Ismaël en zijn tien mannen plotseling op, trokken hun
zwaarden en doodden Gedalja. Toen gingen zij naar buiten en richtten een slachting aan onder
de Joden en de Babylonische soldaten, die zich rond Gedalja in Mizpa hadden geschaard.
Jer. 41:4-9
ZEVENTIG MANNEN VERMOORD. De volgende dag, nog voordat men buiten Mizpa wist wat daar
was gebeurd, kwamen tachtig mannen uit Sichem, Silo en Samaria in Jeruzalem aan. Zij
kwamen om de HERE in Zijn tempel te aanbidden. Zij hadden hun baard afgeschoren, hun
kleren gescheurd en zichzelf gesneden en hadden offers en reukwerk bij zich. Ismaël ging hen
vanuit Mizpa tegemoet en huilde. Toen hij vlakbij was, zei hij: "Kom toch mee en kijk wat met
Gedalja is gebeurd!" Toen de mannen echter in de stad aankwamen, doodden Ismaël en zijn
mannen zeventig van hen en gooiden de lijken in een put. De tien overige mannen wisten hun
leven te redden door Ismaël te beloven dat hij hun rijke voorraden tarwe, gerst, olie en honing,
die zij ergens in het open veld hadden verstopt, zou krijgen. De put waarin Ismaël de lijken van
de vermoorde mannen gooide, was de grote put die koning Asa maakte toen hij Mizpa versterkte
om zich te beschermen tegen koning Baësa van Israël.
Jer. 41:10
MENSEN VAN MIZPA WEGGEVOERD. Ismaël nam de dochters van de koning gevangen, evenals
de mensen die Nebuzaradan onder de hoede van Gedalja in Mizpa had achtergelaten. Korte tijd
later vertrok hij met hen naar het land van de Ammonieten.
Jer. 41:11-15
JOHANAN REDT. Maar toen Johanan, de zoon van Karéah, en de andere verzetsmensen hoorden
wat Ismaël had gedaan, gingen zij met al hun manschappen op weg om tegen hem te vechten.
De twee groepen ontmoetten elkaar bij het meer bij Gibeon. Toen de mensen die bij Ismaël
waren, Johanan en zijn mannen zagen verschijnen, schreeuwden zij van vreugde en sloten zich
direct bij hen aan. Ismaël ontsnapte ondertussen met acht van zijn mannen naar het land van de
Ammonieten.
2 Kon. 25:26, Jer. 41:16-18 - Dichtbij Betlehem
VREES VOOR BABYLONIERS. Daarop gingen Johanan en zijn mannen naar het dorp Geruth-
Kimham, dichtbij Bethlehem. Zij namen alle bevrijde mensen (soldaten, vrouwen, kinderen en
regeringsfunctionarissen) mee om zich klaar te maken voor vertrek naar Egypte. Want zij waren
bang voor wat de Babyloniërs zouden doen als die hoorden dat Ismaël gouverneur Gedalja had
vermoord. Deze was tenslotte persoonlijk benoemd door de koning van Babel.
Jer. 42:1-4
JEREMIA BIDT OM LEIDING. Toen gingen alle legerofficieren, onder wie Johanan en Azarja, samen
met de rest van het volk naar Jeremia en zeiden: "Bid alstublieft voor ons tot de HERE, uw God,
want zoals u weet zijn er nog maar enkelen van ons in leven. Smeek de HERE, uw God, of Hij
ons wil laten zien wat wij moeten doen en waar wij heen moeten gaan."
"Goed", antwoordde Jeremia. "Ik zal het Hem vragen en u Zijn antwoord overbrengen. Ik zal
niets voor u achterhouden."
Jer. 42:5,6
BELOFTE VAN GEHOORZAAMHEID. Zij verzekerden Jeremia met klem: "Wij beloven bij de HERE
dat wij zullen doen wat Hij zegt! Of wij het nu prettig vinden of niet, wij zullen de HERE, onze
God, tot Wie wij ons richten, gehoorzamen. Want als wij dat doen, zal het goed met ons gaan."
Jer. 42:7-18
RESTANT MOET BLIJVEN. Tien dagen later kreeg Jeremia het antwoord van de HERE. Hij riep
Johanan, de andere legeraanvoerders en alle mensen bij zich en zei: "U stuurde mij naar de
HERE, de God van Israël, om Hem te vragen naar uw gebed te luisteren. Dit is Zijn antwoord:
Blijf in dit land. Als u dat doet, zal Ik u zegenen en u niets in de weg leggen. Want Ik ben van
gedachten veranderd over de vele straffen die Ik u moest geven. U hoeft niet langer bang te zijn
voor de koning van Babel, want Ik ben bij u om u te redden en uit zijn hand te bevrijden. Ik zal
genadig voor u zijn door de koning medelijden te laten krijgen, zodat hij u niet doodt of tot slaaf
maakt, maar u naar uw eigen land laat teruggaan.
Maar als u weigert de HERE te gehoorzamen en zegt: 'Wij blijven hier niet' en toch naar Egypte
wilt trekken, waar u veilig denkt te zijn voor oorlog, honger en onrust, is dit het antwoord van de
HERE, restant van Juda: De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Als u uw
plannen doorzet om naar Egypte te gaan, zullen de oorlog en de hongersnood waarvoor u zo
bang bent, u op de voet volgen en zult u daar omkomen. Dat is het lot dat ieder van u die zich in
Egypte wil vestigen, te wachten staat. Ja, dan zult u sterven door het zwaard, hongersnood en
ziekten. Niemand van u zal ontsnappen aan de ondergang, die Ik daar over u zal brengen. Want
de HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Net zoals mijn vurige toorn werd
uitgegoten over de inwoners van Jeruzalem, zo zal hij ook over u worden uitgegoten als u naar
Egypte gaat. U zult worden ontvangen met afkeer en haatgevoelens; u zult worden vervloekt en
bespot. En uw vaderland zult u nooit meer terugzien.
Jer. 42:19-22
WAARSCHUWING TEGEN VLUCHT. Want de HERE heeft gezegd: Restant van Juda, ga niet naar
Egypte!" Jeremia besloot met de woorden: "Vergeet nooit de waarschuwing die ik u vandaag heb
gegeven. Als u gaat, is dat ten koste van uw eigen leven. Want u was niet eerlijk toen u mij vroeg
voor u te bidden en zei: 'Vertel ons wat God zegt en we zullen het doen!' Vandaag heb ik u
precies verteld wat Hij zei, maar u zult niet gehoorzamer zijn dan al die andere keren toen ik door
de HERE werd gestuurd om u te waarschuwen. Wees er daarom zeker van dat u door het
zwaard, de hongersnood en door ziekten zult sterven als u toch besluit naar Egypte te gaan."
Jer. 43:1-3
JEREMIA VOOR LEUGENAAR UITGEMAAKT. Toen Jeremia deze boodschap van de HERE, hun
God, tegenover de mensen had uitgesproken, zeiden Azarja, de zoon van Hosaja, Johanan, de
zoon van Karéah, en de andere brutale mannen tegen Jeremia: "U liegt! De HERE, onze God,
heeft u helemaal niet opgedragen ons te zeggen dat wij niet naar Egypte mogen gaan! Baruch,
de zoon van Neria, heeft u dat in het oor gefluisterd, zodat wij hier blijven en de Babyloniërs ons
kunnen doden of als slaven kunnen wegvoeren naar Babel."
Jer. 43:4-7
RESTANT AFGEVOERD. Johanan, alle verzetsmensen en de rest van het volk weigerden de
HERE te gehoorzamen door in Juda te blijven. Allen, ook zij die waren teruggekomen uit de
buurlanden, gingen onder leiding van Johanan en de andere aanvoerders op weg naar Egypte.
De groep bestond verder nog uit mannen, vrouwen en kinderen, de dochters van de koning en al
diegenen die Nebuzaradan onder de hoede van Gedalja had achtergelaten. Zij dwongen zelfs
Jeremia en Baruch met hen mee te gaan. Uit ongehoorzaamheid aan de HERE trokken ze dus
naar Egypte en bereikten de stad Tachpanhes.
Jer. 43:8-13
PROFETIE OVER EGYPTE. In Tachpanhes sprak de HERE opnieuw tegen Jeremia en zei: "Roep
de mannen van Juda bijeen en begraaf in hun bijzijn een paar grote stenen onder het wegdek
van de toegangsweg naar Farao's paleis hier in Tachpanhes. Zeg daarna het volgende tegen de
mannen van Juda: De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Ik zal koning
Nebukadnezar van Babel naar Egypte brengen, want hij is mijn dienaar. Ik zal zijn troon op deze
stenen zetten, die Ik hier heb verborgen. Hij zal zijn statietapijt er over uitspreiden. Wanneer hij
komt, zal hij Egypte verwoesten en hen doden, die Ik daartoe bestemd heb en gevangen nemen,
die Ik eveneens daartoe bestemd heb en velen zullen een gewelddadige dood sterven. Hij zal de
tempels van de Egyptische goden in brand steken en de afgodsbeelden als trofeeën mee naar
huis nemen. Hij zal Egypte onder de voet lopen alsof het niets is en hijzelf zal het land weer
ongedeerd verlaten. Hij zal de obelisken van de zonnetempel in de stad Heliopolis omverhalen
en de tempels van de Egyptische goden platbranden."
Jer. 44:1-14
EGYPTISCHE JODEN GEWAARSCHUWD. Hier volgt de boodschap die God Jeremia gaf voor de
Joden die in het zuiden en het noorden van Egypte woonden in de steden Migdol, Tachpanhes
en Memfis: De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: U hebt gezien wat Ik deed
met Jeruzalem en de steden van Juda. Om hun goddeloosheid zijn zij in de as gelegd;
puinhopen, zonder één levende ziel. Mijn toorn keerde zich tegen hen, omdat zij andere goden
aanbaden; 'goden' die u noch uw voorouders voorheen kenden. Ik stuurde mijn dienaren, de
profeten, om steeds weer te protesteren en hen te smeken dit afschuwelijke, dat Ik zo haat, niet
te doen. Maar zij weigerden te luisteren en wilden niet van hun slechte wegen terugkeren; zij
bleven reukwerk verbranden voor deze zogenaamde goden. Daardoor kwam mijn toorn over hen
en werd als vuur uitgestort over de steden van Juda en de straten van Jeruzalem, die sindsdien
een verlaten woestenij zijn.
En nu vraagt de HERE, de God van de hemelse legers, de God van Israël, u: Waarom zoekt u
toch uw eigen ondergang? Want niemand van u zal blijven leven: Geen man, vrouw of kind;
niemand zal er zo in Juda overblijven. Want u wekt mijn toorn op met de afgodsbeelden die u
hebt gemaakt en die u hier in Egypte aanbidt. U brandt reukwerk voor hen en dwingt Mij op die
manier u volledig te vernietigen. U tot een vloek te maken, tot een mikpunt van spot onder alle
volken op aarde. Bent u de goddeloze daden van uw voorouders, de zonden van de koningen en
koninginnen van Juda, uw eigen zonden en die van uw vrouwen in Juda en Jeruzalem vergeten?
Tot op dit moment heeft niemand berouw getoond; niemand heeft naar Mij willen terugkeren of
de wetten en voorschriften willen naleven, die Ik u en uw voorouders gaf.
Daarom zegt de HERE van de hemelse legers, de God van Israël: Ik kan u niet meer verdragen
en laat het kwaad over u komen. Ik zal ieder van u vernietigen! Ik zal dit overblijfsel van Juda, dat
erop stond naar Egypte te gaan, voorgoed opruimen. Het zal hier in Egypte omkomen door het
zwaard of de honger; allen zullen sterven, van klein tot groot. Zij zullen worden verwenst en
verafschuwd, vervloekt en gehaat. Ik zal hen in Egypte net zo straffen als in Jeruzalem, met het
zwaard, honger en ziekten. Geen van hen zal aan mijn toorn ontsnappen, met uitzondering van
enkele vluchtelingen die van harte terugverlangen naar Juda.
Jer. 44:15-19
SCHAAMTELOZE REACTIE. Toen gaven alle aanwezige vrouwen en alle mannen, die wisten dat
hun vrouwen voor afgoden reukwerk hadden verbrand (het was een grote groep in Zuid-Egypte
woonachtige Joden) Jeremia als antwoord: "Wij luisteren niet naar uw boodschappen, die u
namens de HERE aan ons geeft! Wij doen wat wij zelf willen. Wij branden reukwerk voor de
'koningin van de hemel' en offeren haar net zoveel als wij zelf willen; net als onze voorouders,
koningen en functionarissen altijd hebben gedaan in de steden van Juda en de straten van
Jeruzalem. Want in die tijd hadden wij genoeg te eten en ontbrak het ons aan niets. Dat was een
gelukkige tijd! Maar sinds wij ophielden met branden van reukwerk voor de 'koningin van de
hemel' en wij haar niet meer aanbaden, hebben wij in moeilijkheden gezeten en werden we
vernietigd door het zwaard en de honger."
"En", voegden de vrouwen daar nog aan toe, "dacht u dat wij de 'koningin van de hemel'
aanbaden, drankoffers voor haar uitgoten en koeken met haar beeltenis erop bakten, zonder dat
onze mannen ervan wisten en ons hielpen? Natuurlijk niet!"
Jer. 44:20-23
HEIDENDOM IS JUDA'S ONDERGANG. Toen zei Jeremia tegen alle mannen en vrouwen die hem
dit antwoord hadden gegeven: "Denkt u dat de HERE niet wist dat u en uw vaders, uw koningen
en bestuurders en het hele volk reukwerk brandden voor afgoden in de steden van Juda en de
straten van Jeruzalem? Omdat Hij deze afschuwelijke dingen niet langer kon aanzien, maakte Hij
uw land tot een woestenij, een ongelooflijke puinhoop. Vervloekt, zonder één inwoner, zoals het
er nu bij ligt. De reden voor al die rampen die u hebben getroffen, was het feit dat u reukwerk
verbrandde, tegen de HERE zondigde en weigerde Hem te gehoorzamen."
Jer. 44:24-28
OORDEEL OVER AFGODENAANBIDDERS. Jeremia zei verder tegen hen, ook tegen de vrouwen:
"Luister naar het woord van de HERE, alle inwoners van Juda die hier in Egypte zijn! De HERE
van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Zowel u als uw echtgenotes hebt gezegd dat u
uw verering van de 'koningin van de hemel' niet zou opgeven, iets wat u met uw daden al hebt
bewezen.
Ga uw gang dan maar en doe wat u hebt beloofd en gezworen! Maar luister naar het woord van
de HERE, Joden die in Egypte wonen: Ik zweer bij mijn grote naam, zegt de HERE, dat het geen
effect meer zal hebben als u een eed zweert met de woorden: 'Zo zeker als de Oppermachtige
HERE leeft!' Want Ik zal de wacht over u houden, maar niet met het oog op uw welzijn! Ik zal
erop toezien dat het onheil over u komt en u zult worden vernietigd door oorlog en honger, tot
ieder van u dood is. Alleen zij die naar Juda terugkeren (en dat zullen er maar weinig zijn) zullen
aan de oorlog ontsnappen. Maar allen die weigeren terug te gaan (die vastbesloten zijn in Egypte
te blijven) zullen merken wie de waarheid spreekt, Ik of zij!
Jer. 44:29,30
FARAO'S LOT EEN TEKEN. Dit is het teken dat Ik mijn dreigementen tegen u zal waarmaken en u
hier zal straffen: Ik zal Farao Hofra overgeven in de macht van zijn vijanden die het op zijn leven
hebben voorzien, net zoals Ik koning Zedekia van Juda in de macht heb gegeven van koning
Nebukadnezar van Babel."
Jer. 51:64b
EINDE VAN JEREMIA'S BEDIENING. Dit was het einde van Jeremia's boodschappen.
Wat een ontmoedigende ervaring moet dit voor Jeremia zijn geweest – naar het buitenland afgevoerd,
afgezonderd van zijn uiteengeslagen familie en omgeven door afgodendienaars die geen enkele lering hebben
getrokken uit de val van Juda. Jeremia, nu op leeftijd, moet echt wel een gebroken hart hebben. Maar
ongetwijfeld zal hij in het koninkrijk van de Messias, waarover hij vol vertrouwen heeft geprofeteerd, rijkelijk
beloond worden.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- augustus
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen