Thuis >> 8 februari
8 februari
Mozes door Mirjam berispt
Wanneer de Israëlieten hun kamp bij Hazeroth hebben opgeslagen, trouwt Mozes met een Ethiopische vrouw, wellicht een nakomeling van de Hamieten met een donkere huidskleur. Er wordt niet vermeld of de eerste vrouw van Mozes, Zippora, is overleden of dat Mozes op dit moment een tweede vrouw neemt. Maar Mirjam, de zus van Mozes die hem in Egypte had gered door hem in een mandje in de rivier te plaatsen, is ondertussen een invloedrijke profetes onder de Israëlieten geworden en ze is duidelijk van streek door de partnerkeuze van Mozes. Haar redenen worden niet genoemd en lijken geen bijzonder religieus belang te hebben, maar haar weerstand tegen Mozes blijkt Gods oordeel op te roepen. Aäron lijkt opnieuw een zekere zwakte in zijn karakter aan de dag te leggen wanneer hij zijn zus in deze kwestie steunt, vergelijkbaar met zijn instemming met de Israëlieten toen hij het gouden kalf vervaardigde. Het feit dat hij niet gestraft wordt lijkt aan te geven dat hij slechts een bijrol speelt in het geschil met zijn broer en mede-leider van het volk.
Num. 12:1,2 - Hazeroth
MOZES BERISPT. Op een dag spraken Mirjam en Aäron er Mozes op aan dat hij met een
Ethiopische vrouw was getrouwd. Zij zeiden: "Heeft de HERE soms alleen via Mozes
gesproken? Heeft Hij ook niet via ons gesproken?" De HERE hoorde dat.
Num. 12:3-8
GOD BEVESTIGT MOZES. Mozes was echter de zachtmoedigste man op aarde.
Onmiddellijk ontbood de HERE Mozes, Aäron en Mirjam in de tabernakel: "Kom hier, jullie
drieën", was Zijn bevel. Zo stonden zij daar voor de HERE. Toen daalde de HERE neer in de
wolk en stond bij de ingang van de tabernakel. "Aäron en Mirjam, doe een stap naar voren",
beval Hij; zij deden een stap naar voren. De HERE zei: "Luister naar wat Ik u zeg:
Met een profeet zou Ik alleen spreken
door middel van visioenen en dromen,
maar zo spreek Ik niet met mijn dienaar Mozes.
Hij is trouw in alles wat mijn huis aangaat.
Ik spreek persoonlijk met hem.
Hij ziet de gestalte van God!
Hoe hebben jullie het gedurfd kritiek te hebben
op mijn knecht Mozes?"
Num. 12:9-16
MIRJAM WORDT MELAATS. Toen richtte de toorn van de HERE zich tegen hen en Hij verliet hen.
Terwijl de wolk boven de tabernakel wegtrok, werd Mirjam plotseling helemaal wit van de
melaatsheid. Toen Aäron zag wat er was gebeurd, riep hij smekend naar Mozes: "Och heer, straf
ons niet voor onze zonde; het was dwaas van ons zoiets te doen. Laat haar toch niet zijn als een
doodgeborene, van wie het vlees al half is weggerot bij de geboorte."
Mozes riep naar de HERE: "O, God, genees haar toch! Ik smeek het U!"
De HERE zei tegen Mozes: "Als haar vader haar in het gezicht had gespuugd, zou zij zich dan
niet zeven dagen lang schamen en haar vader niet onder ogen komen? Sluit haar zeven dagen
buiten het kamp, daarna kan zij weer terugkomen." Zo werd Mirjam zeven dagen uit het kamp
verstoten en het volk wachtte op het einde van die periode voordat het verder trok.
Daarna verlieten zij Hazeroth en sloegen hun kamp op in de Paran-woestijn.
Het ontbreekt het volk aan moed
Eén van de belangrijkste gebeurtenissen in de vroege geschiedenis van Israël vindt plaats wanneer de
Israëlieten zich voorbereiden om het land van Kanaän binnen te gaan. Wanneer spionnen worden uitgezonden
om de kracht van de Kanaänieten vast te stellen, treffen zij indrukwekkende legers en vestingen aan. Nadat
tien van de twaalf spionnen een somber rapport uitbrengen raken de Israëlieten ontmoedigd.
Wanneer twee van de spionnen hen aansporen om vertrouwen op God te stellen, worden de mensen openlijk
vijandig. Het oordeel van God over hun ongeloof bestaat eruit dat geen enkele van de angstige Israëlieten het
beloofde land zal mogen binnentreden en dat de Israëlische natie daarom veertig jaar door de woestijn zal
zwerven waar de dood zijn natuurlijke tol zal eisen.
Num. 13:1-2
SPIONNEN MOETEN UITGEZONDEN WORDEN. Terwijl de Israëlieten in de Paran-woestijn
verbleven, zei de HERE tegen Mozes: "Zend spionnen naar het land Kanaän, het land dat Ik aan
Israël ga geven; stuur van elke stam één leider."
Num. 13:3-16
DE TWAALF SPIONNEN. Mozes voerde de opdracht van de HERE uit en stuurde deze twaalf
stammenleiders:
Sammua, de zoon van Zakkur, uit de stam Ruben;
Safat, de zoon van Hori, uit de stam Simeon;
Kaleb, de zoon van Jefunne, uit de stam Juda;
Jigeal, de zoon van Jozef, uit de stam Issaschar;
Hosea , de zoon van Nun, uit de stam Efraïm;
Palti, de zoon van Rafu, uit de stam Benjamin;
Gaddiël, de zoon van Sodi, uit de stam Zebulon;
Gaddi, de zoon van Susi, uit de stam Manasse;
Ammiël, de zoon van Gemalli, uit de stam Dan;
Sethur, de zoon van Michaël, uit de stam Aser;
Nahbi, de zoon van Wofsi, uit de stam Naftali;
Guël, de zoon van Machi, uit de stam Gad.
En Mozes veranderde de naam van Hosea, de zoon van Nun, in Jozua.
Num. 13:17-20
MISSIE VAN SPIONNEN. Mozes stuurde de spionnen weg met de opdracht: "Ga in noordelijke
richting en trek het bergland van de Negeb in. Kijk hoe het land eruit ziet en wat voor mensen
daar leven; of het er veel of weinig zijn en of ze sterk of zwak zijn. Let ook goed op of het land
vruchtbaar is of niet; of er steden zijn en of die versterkt zijn of niet. Stel vast of het land rijk of
arm is en of er veel bomen zijn. Wees niet bang en breng wat exemplaren van hun oogst mee
terug." (In die tijd werden de eerste druiven geoogst).
Num. 13:21-24
SPIONNEN OP WEG. Zo vertrokken de spionnen en verkenden het land van de woestijn Zin tot
aan Rehob, waar de weg naar Hamath begint. Terwijl zij in noordelijke richting trokken,
doorkruisten zij eerst de Negeb en kwamen in Hebron aan. Daar woonden Ahiman, Sesai en
Talmai, de kinderen van Enak. Hebron was een erg oude stad, want hij werd zeven jaar eerder
gesticht dan de stad Zoan in Egypte. Daarna kwamen zij in het dal Eskol, waar zij een tros
druiven van een wijnrank sneden. Deze tros was zo groot dat twee mannen hem aan een stok
tussen zich in moesten dragen! Ook namen zij een aantal granaatappelen en vijgen mee. De
Israëlieten noemden dat dal vanaf die tijd Eskol (Tros), vanwege de tros druiven die zij vandaar
hadden meegenomen.
Num. 13:25-29
RAPPORTAGE VAN SPIONNEN. Na veertig dagen keerden de spionnen van hun tocht terug. Zij
rapporteerden hun bevindingen aan Mozes, Aäron en het hele volk Israël in de Paran-woestijn bij
Kades en lieten het fruit zien dat zij hadden meegenomen.
Dit was hun verslag: "Wij kwamen in het land dat wij moesten verkennen. Het is inderdaad een
land waar melk en honing vloeit, het is prachtig. Kijk maar eens naar dit fruit dat wij als bewijs
hebben meegenomen. Maar de mensen die daar wonen, zijn sterk en hun steden zijn goed
versterkt en groot. We hebben zelfs reuzen, kinderen van Enak, gezien! De Amalekieten wonen
in het zuiden en de Hethieten, Jebusieten en Amorieten wonen in het bergland. Langs de kust
van de Middellandse Zee en in het rivierdal van de Jordaan wonen de Kanaänieten."
Num. 13:30-33
KALEB IS HET NIET EENS MET RAPPORT. Toen kwam het volk in opstand tegen Mozes. Maar
Kaleb trachtte het te kalmeren en zei: "Laten wij nu meteen optrekken en het land in bezit
nemen, want wij zijn sterk genoeg om het te veroveren!"
"Niet tegen mensen die zo sterk zijn als zij", vonden de andere spionnen, "ze zouden ons
vernietigen." Het verslag van de meerderheid van de spionnen was negatief: "Het land wemelt
van de strijders en de mensen zijn allemaal krachtig gebouwd. We hebben kinderen van Enak
gezien, afstammelingen van de vroegere reuzen. We voelden ons als sprinkhanen bij hen
vergeleken!"
Num. 14:1-3
ISRAELIETEN KLAGEN. Toen begon het hele volk luid te klagen en ging daar de hele nacht mee
door. De stemmen vormden één grote klaagzang aan het adres van Mozes en Aäron. "Waren we
maar in Egypte gestorven", beklaagden zij zichzelf, "of hier in de woestijn. Dat nog liever dan het
land binnentrekken dat voor ons ligt. De HERE zal ons daar laten omkomen en onze vrouwen en
kinderen zullen slaven worden. Laten we hier vandaan gaan en terugkeren naar Egypte!"
Num. 14:4-10
JOZUA EN KALEB HOUDEN PLEIDOOI. Dat idee sloeg aan in het kamp. "Laten wij een leider
kiezen die ons kan terugbrengen naar Egypte", schreeuwden zij.
Toen wierpen Mozes en Aäron zich in het bijzijn van het volk Israël met hun gezicht op de grond.
Twee van de spionnen, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, begonnen hun
kleren te scheuren en zeiden tegen het verzamelde volk: "Het land dat voor ons ligt, is prachtig
en de HERE is ons welgezind. Daarom zal Hij ons veilig dat land binnenbrengen en het ons
geven. Het is erg vruchtbaar, een land dat overvloeit van melk en honing. Mensen, kom toch niet
in opstand tegen de HERE! Wees niet bang voor de inwoners van dat land. Wij zullen hen
overwinnen want zij zijn als brood voor ons. De HERE staat aan onze kant en beschermt hen
niet langer! Daarom moeten wij niet bang voor hen zijn!"
Maar de enige reactie van de Israëlieten bestond uit het voorstel Jozua en Kaleb te stenigen.
Num. 14:11,12
GODS WOEDE ONTBRANDT. Toen verscheen de heerlijkheid van de HERE in de tabernakel aan
al de Israëlieten en Hij zei tegen Mozes: "Hoe lang zal dit volk nog dwarsliggen? Zullen ze Mij
ooit geloven na alle wonderen die Ik onder hen heb gedaan? Ik zal hen verstoten en vernietigen
door de pest en ú tot een volk maken dat veel groter en machtiger is dan zij!"
Num. 14:13-19
MOZES SMEEKT OM GENADE. "Maar wat zullen de Egyptenaren zeggen als zij dat horen?" hield
Mozes de HERE voor. "Zij hebben kennis gemaakt met Uw kracht toen U Uw volk uit hun land
redde. Zij hebben die verhalen ook aan de inwoners van dit land verteld en die weten maar al te
goed dat U aan de kant van Israël staat en persoonlijk met het volk spreekt. Zij zien de wolk en
de zuil van vuur boven ons en weten dat U ons dag en nacht leidt en beschermt. Als U nu Uw
volk doodt, zullen de volken die Uw faam kennen, zeggen: ''De HERE moest hen wel doden,
want Hij was niet in staat voor hen te zorgen in de woestijn. Hij was niet machtig genoeg hen het
land binnen te brengen, waarvan Hij had gezworen dat Hij het hun geven zou.' Ach, alstublieft,
laat toch Uw grote kracht zien! Zoals U, HERE, hebt gesproken: de HERE is eindeloos geduldig
en rijk aan goedheid en trouw. Hij vergeeft de zonde en de overtreding, ook al houdt U de
schuldige niet voor onschuldig en laat U de kinderen tot aan de derde en vierde generatie boeten
voor de zonde van hun vaders. Och, ik smeek U, vergeef de zonden van dit volk in Uw grote
onveranderlijke liefde, zoals U dat deed met de zonden die zij deden tijdens de reis van Egypte
naar hier."
Num. 14:20-25
OORDEEL OVER ISRAEL. Toen zei de HERE: "Goed, Ik zal hen vergeven, zoals u hebt gevraagd.
Maar Ik verzeker u, omdat Ik leef en de hele aarde zal zijn vervuld met de glorie van de HERE,
dat geen van de mannen die mijn glorie kennen en de wonderen gezien hebben, die Ik in Egypte
en in de woestijn heb gedaan, het land zullen zien. Want zij hebben tienmaal geweigerd Mij te
gehoorzamen en te vertrouwen. Daarom zullen zij het land niet zien, dat Ik de afstammelingen
van dit volk heb beloofd. Mijn dienaar Kaleb is daarentegen met een andere geest vervuld. Hij
heeft Mij trouw gehoorzaamd. Ik zal hem het land binnenbrengen, dat hij als spion heeft gezien
en zijn kinderen zullen hun erfdeel van het land krijgen. Maar omdat het volk Israël zo bang is
voor de Amalekieten en de Kanaänieten, die in de dalen wonen, moet u morgen terugkeren naar
de woestijn en in de richting van de Schelfzee trekken."
Num. 14:26-35
ZWERFTOCHT VAN VEERTIG JAAR. Vervolgens zei de HERE tegen Mozes en Aäron: "Hoe lang
zullen deze slechte mensen zich nog over Mij beklagen? Want Ik heb alles gehoord wat zij
zeiden. Zeg tegen hen: 'De HERE zweert dat Hij zal doen waarvoor u zo bang was: U zult allen
sterven in de woestijn! Niemand van u, die twintig jaar en ouder is en die tegen Mij in opstand is
gekomen, zal het beloofde land binnengaan. Alleen Kaleb en Jozua mogen het land binnengaan.
U zei dat uw kinderen slaven zouden worden van de inwoners van het land. Welnu, in plaats
daarvan zal Ik hen veilig het land binnenbrengen en zij zullen erven wat u te min was. En wat u
betreft: uw lijken zullen in deze woestijn achterblijven. Veertig jaar zult u als nomaden in deze
woestijn rondtrekken. Op die manier zult u boeten voor uw ontrouw, net zolang tot de laatste van
u in de woestijn gestorven is. Omdat de spionnen veertig dagen in het land waren, moet u veertig
jaar in de woestijn rondzwerven. Voor elke dag één jaar met op uw schouders de last van uw
zonden. Dan zult u zien wat het betekent dat Ik ú de rug toekeer. Ik, de HERE, heb gesproken.
Ieder die tegen Mij heeft samengezworen, zal in deze woestijn de dood vinden."'
Num. 14:36-38
SPIONNEN STERVEN. De tien verspieders, die met hun verhalen het volk hadden aangezet tot
opstand tegen de HERE, stierven onder de ogen van de HERE. Van de twaalf verspieders
bleven alleen Jozua en Kaleb in leven.
Num. 14:39-43
KAMP WORDT OPGEBROKEN. Toen Mozes de woorden van de HERE aan het volk overbracht,
heerste diepe rouw in het kamp. De volgende morgen was iedereen vroeg op en zij trokken in de
richting van het beloofde land. "Hier zijn wij", zeiden zij, "wij weten dat we hebben gezondigd,
maar nu staan we klaar om het land dat de HERE ons heeft beloofd, binnen te trekken."
Maar Mozes zei: "Het is nu te laat. De HERE heeft opdracht gegeven terug te keren naar de
woestijn en die opdracht negeert u. Trek niet verder, want uw vijanden zullen u vernietigen,
omdat de HERE niet bij u is. U weet toch nog wel dat de Amalekieten en Kanaänieten daar
wonen? U hebt de HERE in de steek gelaten, nu laat Hij u in de steek."
Num. 14:44,45
HET VOLK VERSLAGEN. Maar zij trokken toch het bergland in, ook al bleven de ark en Mozes in
het kamp achter. Daarop werden zij aangevallen door de Amalekieten en de Kanaänieten, die
daar woonden. Zij werden verslagen en teruggedreven tot aan Horma.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- februari
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen