Thuis >> 22 november
22 november
Het martelaarschap van Stefanus
Sinds de dood van Jezus zijn door de eeuwen heen al duizenden Christenen de martelaarsdood gestorven
omwille van Zijn naam. Het is daarom alleen maar gepast dat Lukas de gebeurtenissen vastlegt rond de
allereerste martelaar van het geloof, Stefanus. Deze Stefanus was één van de zeven mannen die gekozen
waren om de problemen te verhelpen rond de verdeling van hulp aan de Griekse weduwen. Hij is een man die
bekendstaat om zijn geloof en zijn vermogen om grote wonderen te verrichten in de kracht van de Heilige
Geest. Maar zijn wijsheid en zijn stoutmoedigheid blijken uiteindelijk voldoende aanleiding voor zijn
tegenstanders om hem voor de Hoge Raad te slepen op beschuldiging van godslastering.
In de verdediging die Stefanus zelf aanvoert, geeft hij een overzicht van de manier waarop God in de
geschiedenis is omgegaan met het Joodse volk. Het brengt de Hoge Raad in herinnering dat leiders zoals
zijzelf Gods profeten en leraren altijd hebben afgewezen en vervolgd. Wanneer hij hen ervan beschuldigt de
Zoon van God te hebben vermoord, veroordelen zij hem woedend ter dood door middel van steniging. De
laatste woorden van Stefanus weerklinken nog steeds als een echo in de gebeden van andere martelaars en
gelovigen.
Hand. 6:8-15
AANKLACHT TEGEN STEFANUS. Stefanus, was vol van geloof en kracht van God. Hij deed grote
wonderen en buitengewone dingen onder het volk. Maar er waren mensen die vonden dat hij
daarmee niet mocht doorgaan. Zij hoorden bij de synagoge van de zogenaamde Libertijnen uit
Cyrene, Alexandrië, Cilicië en Asia. Zij begonnen met hem te discussiëren en probeerden hem te
overtroeven, maar dat lukte niet. Hij was hen veruit de baas door de grote overtuiging en
scherpzinnigheid waarmee hij sprak. Het was duidelijk dat Gods Geest hem leidde.
Toen stookten zij een paar mannen op het praatje rond te strooien dat zij Stefanus slechte dingen
over Mozes en God hadden horen zeggen.
Daarmee zetten ze het volk, de leiders en de godsdienstleraars tegen hem op. Zij gingen naar
hem toe, grepen hem vast en brachten hem voor de Hoge Raad. Zij lieten ook enkele valse
getuigen komen, die allerlei beschuldigingen tegen hem inbrachten: "Deze man valt de heilige
tempel en de wet aan. Wij hebben hem horen zeggen dat die Jezus van Nazareth de tempel zal
verwoesten en de oude gebruiken zal veranderen; de gebruiken die Mozes ons heeft gegeven."
Terwijl de mannen van de Hoge Raad hem onderzoekend aankeken, zagen zij dat Stefanus'
gezicht straalde als dat van een engel.
Hand. 7:1-19
VERDEDIGING VAN STEFANUS. De hogepriester vroeg: "Is het waar wat zij zeggen?"
Stefanus antwoordde: "Mannen, jong en oud, luister! Abraham woonde eerst in Mesopotamië en
daarna in Haran. Toen hij nog in Mesopotamië was, kwam God bij hem en zei: 'Verlaat uw
vaderland en uw familie en ga naar het land, dat Ik u zal wijzen.'
Hij trok uit zijn vaderland weg en ging naar Haran. Daar bleef hij wonen tot zijn vader stierf. Die
was namelijk met hem meegegaan. Daarna leidde God hem naar dit land, waar u nu woont.
Maar God gaf het hem niet; nog geen voetbreed ervan. God beloofde het aan Abrahams
nakomelingen te geven, hoewel hij nog steeds geen kinderen had. God zei: 'Uw nakomelingen
zullen tijdelijk in een vreemd land wonen. Zij zullen daar 400 jaar slaven zijn en slecht behandeld
worden. Maar het volk dat hen onderdrukt, zal Ik zwaar straffen. Daarna zal uw volk uit dat
vreemde land wegtrekken en in dit land komen, waar zij Mij zullen dienen en eren.' God zei tegen
Abraham dat hij en al zijn nakomelingen besneden moesten worden. Dat zou het teken zijn van
Gods verbond met hem. Later werd zijn zoon Isaäk geboren. Toen die acht dagen oud was, werd
hij besneden. Hetzelfde deed Isaäk later bij zijn zoon Jakob. En Jakob deed het ook weer bij zijn
twaalf zonen, die de stamvaders van ons volk zijn.
Eén van Jakobs zonen, Jozef, werd door zijn broers als slaaf verkocht. Dat deden zij omdat ze
hem niet konden uitstaan. Zij waren jaloers. Jozef kwam in Egypte terecht, maar God liet hem
niet aan zijn lot over. Hij haalde hem telkens weer uit de moeilijkheden en gaf hem veel wijsheid.
Daardoor kwam Jozef in de gunst bij koning Farao van Egypte, die hem aanstelde als
gouverneur. Jozef kreeg het bestuur over heel Egypte en over de hofhouding van de Farao.
In die tijd brak er in Egypte en Kanaän een zware hongersnood uit. Op een gegeven ogenblik
hadden Jakob en zijn familie niets meer te eten. Jakob hoorde dat er in Egypte nog wel voedsel
was te krijgen en stuurde zijn zonen er naar toe. Later stuurde hij hen nog eens. Bij deze tweede
keer vertelde Jozef dat hij hun broer was en hij stelde hen voor aan de Farao. Daarna liet Jozef
zijn oude vader Jakob en zijn hele familie overkomen, bij elkaar 75 mensen. Jakob bleef in
Egypte wonen en is daar ook gestorven. Ook zijn zonen hebben er tot hun dood gewoond. Hun
lichamen werden naar Sichem overgebracht en in het graf gelegd dat Abraham voor veel geld
van de familie van Hemor had gekocht.
De tijd dat God Zijn belofte aan Abraham zou waarmaken, kwam steeds dichterbij. Het volk werd
in Egypte groter en groter. Maar toen er een nieuwe koning kwam, die Jozef niet gekend had,
zag het er niet best voor hen uit. Op een sluwe manier wist die koning ons volk het leven zuur te
maken. Hij verplichtte hen zelfs hun pasgeboren kinderen buiten neer te leggen, in weer en wind
en aan hun lot over te laten, zodat het volk niet meer zou groeien.
Hand. 7:20-38
In die tijd werd Mozes geboren. Hij was in Gods ogen een mooi kind en de eerste drie maanden
werd hij door zijn ouders verzorgd. Maar toen zij hem niet langer verborgen konden houden,
legden zij hem te vondeling, waarna hij werd gevonden door Farao's dochter. Zij nam hem aan
en zorgde voor hem als haar eigen kind. Hij kreeg een grondige opleiding in de Egyptische
wetenschap en was krachtig in zijn handel en wandel.
Toen Mozes veertig jaar was, kreeg hij het verlangen bij het volk van Israël te kijken. Het was
tenslotte zijn eigen volk. Hij ging er naar toe en zag dat één van hen door een Egyptische
opzichter mishandeld werd. Mozes nam het voor hem op en sloeg de Egyptenaar dood. Hij dacht
dat zijn volk wel zou begrijpen dat God hem had aangewezen om hen te bevrijden. Maar dat
begrepen zij niet! De volgende dag was Mozes er weer en zag twee Israëlieten met elkaar
vechten. Hij probeerde hen te laten ophouden en zei: 'Waarom doen jullie elkaar kwaad? Jullie
zijn toch broeders!'
Maar de man die begonnen was, zei tegen Mozes: 'Waar bemoeit u zich mee? Denkt u dat u
onze leider en rechter bent? Of wilt u mij soms ook doodslaan, zoals gisteren die Egyptenaar?'
Mozes schrok daar erg van en vluchtte het land uit. Hij ging in Midian wonen en kreeg daar twee
zonen.
Veertig jaar later was Mozes op een dag in de woestijn bij de Sinaï en zag daar een engel van
God in de vlammen van een brandende braamstruik. Hij wist niet wat hij zag. Toen hij dichterbij
kwam om het beter te kunnen bekijken, sprak God tegen hem. 'Ik ben de God van uw
voorouders, de God van Abraham, Isaäk en Jakob.' Mozes begon te beven van schrik en durfde
niet meer te kijken.
God zei tegen hem: 'Trek uw schoenen uit, want de grond waarop u staat, is heilig. Ik heb gezien
en gehoord hoe mijn volk in Egypte wordt onderdrukt en mishandeld, hoe het zucht van ellende.
Ik ben gekomen om het te bevrijden. Daarom wil Ik u naar Egypte sturen.'
Mozes werd dus naar Egypte gestuurd om het volk van Israël te bevrijden; het volk dat niets van
hem wilde weten. Hij zou de leider worden van de mensen, die tegen hem hadden gezegd:
'Denkt u soms dat u onze leider en rechter bent?' Door de engel, die in de brandende
braamstruik aan hem verscheen, gaf God hem daar de macht voor. Mozes bracht het volk van
Israël uit Egypte en deed opzienbarende dingen, grote wonderen; niet alleen in Egypte, maar ook
bij de Schelfzee en in de woestijn, waar hij veertig jaar met hen rondzwierf.
Deze Mozes zei tegen onze voorouders: 'God zal u een profeet geven als ik, iemand uit uw eigen
volk'. Toen onze voorouders bij de berg Sinaï bijeen waren, ging hij de berg op en ontmoette daar
de engel van God. Wat de engel tegen hem zei, moest hij aan het volk overbrengen. Dat waren
woorden van leven, die aan u moesten worden doorgegeven.
Hand. 7:39-53
Maar onze voorouders wilden Mozes niet gehoorzamen. Zij hadden er genoeg van achter hem
aan te lopen en verlangden terug naar Egypte. Terwijl Mozes op de berg Sinaï was, zeiden zij
tegen zijn broer Aäron: 'Maak goden voor ons, die wij kunnen zien. Dan zullen wij die volgen.
Want wij weten niet wat er met Mozes gebeurd is, die ons uit Egypte heeft geleid.' Zij maakten
een beeld in de vorm van een kalf. Toen het klaar was, legden zij er offers voor neer en vierden
uitbundig feest. Zij genoten van wat ze hadden gemaakt. God keerde Zich van hen af en liet hen
hun gang gaan. Zij begonnen de zon, de maan en de sterren te vereren. Later kwam God daar
nog eens op terug en vroeg hun door de profeet Amos:
'Zeg eens, volk van Israël,
hebt u tijdens die veertig jaar in de woestijn dieren voor Mij geslacht?
Hebt u Mij offers gebracht?
Nee, u had alleen maar aandacht voor andere goden.
U hebt de tent van de god Moloch
en het beeld van de sterregod Romfa meegesjouwd.
U hebt beelden vereerd, die door uzelf waren gemaakt.
Daarom zal Ik u wegvoeren naar verre streken, nog verder dan Babel.'
In de woestijn hadden onze voorouders de tabernakel met daarin Gods wetten. Mozes had die
tabernakel in opdracht van God gemaakt, volgens het voorbeeld dat hij had gezien. Later werd
die tent door ons volk hier gebracht. Dat gebeurde toen het onder leiding van Jozua het land had
ingenomen en alle inwoners eruit had verjaagd. Ons volk heeft de tent bij zich gehad tot in de
dagen van David, een man die bij God in de gunst stond. David vroeg of hij voor God een huis
mocht bouwen, een vast onderdak temidden van het volk van Israël.
Zijn zoon Salomo bouwde een huis voor God, maar de Allerhoogste God woont niet in een
gebouw, dat door mensen gemaakt is. Door de profeet Jesaja zei Hij:
'De hemel is mijn troon
en de aarde is mijn voetenbank.
Wat voor huis zult u dan bouwen?
In wat voor gebouw kan Ik wonen?
Ik heb de hele wereld gemaakt!'
Dwarskoppen! Heidenen! U verzet zich altijd tegen de Heilige Geest. U bent geen haar beter dan
uw voorouders. Welke profeet werd door hen niet vervolgd? Zij hebben de mannen gedood die
de komst van de Christus aankondigden. En nu is de Christus door u verraden en vermoord;
door u, die Gods wet uit de hand van de engel hebt ontvangen, maar u er niet aan gehouden
hebt."
Hand. 7:54-8:1a
Toen de Joden in de rechtszaal dát hoorden, waren zij diep gegriefd en knarsetandden zij van
woede. Maar Stefanus schonk geen aandacht meer aan hen. Hij was vol van de Heilige Geest,
keek omhoog en zag de schitterende heerlijkheid van God. Ook zag hij Jezus aan de
rechterhand van God. Hij riep uit: "Ik kan de hemel zien! Ik zie Jezus, de Mensenzoon, aan de
rechterhand van God!"
De Joden konden zich niet langer inhouden en schreeuwden van woede. Zij stopten hun vingers
in hun oren en stormden allemaal tegelijk op hem af. Zij sleurden hem de stad uit en gingen om
hem heen staan. De getuigen begonnen hem met grote stenen te bekogelen. Zij trokken hun
mantels uit en legden die neer bij een toeschouwer, een jonge man, die Saulus heette.
Terwijl de stenen hem troffen, bad Stefanus: "Here Jezus, neem mijn geest bij U." Hij viel op zijn
knieën en riep: "Here, reken hun dit kwaad niet toe!" Met deze woorden op de lippen stierf hij.
Saulus was het helemaal eens met het vonnis over Stefanus.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- november
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen