16 april
Twee grote rampen
Tijdens Davids heerschappij wordt Israël door twee grote rampen getroffen, al is het niet helemaal duidelijk
wanneer deze rampen precies plaatsvinden. De eerste ramp – een hongersnood – treft Israël als gevolg van
Sauls poging om de Gibeonieten uit te roeien – een schending van de overeenkomst die enkele jaren eerder
door Jozua en Israël met de Gibeonieten werd gesloten en de Gibeonieten juist zou beschermen. Wanneer
David probeert boete te doen voor deze nationale zonde executeert hij verschillende onschuldige
nakomelingen van Saul – een reactie die moeilijke vragen oproept over zonden die door een groep mensen
worden begaan, over plaatsvervangende straffen en over uitgestelde vergeldingen. Op een eenvoudiger niveau
leert het incident ons iets over de relatie tussen moreel en lichamelijk kwaad, en over de ernst van zonden in
Gods ogen – ook als zij al lang door de mens zijn vergeten.
De tweede ramp is een moordende pest die voortkomt uit Davids beslissing (op de een of andere manier door
Satan ingegeven) om zijn leger te tellen. Het is niet meteen duidelijk waarom deze daad zo verkeerd is, omdat
God zelf al twee keer eerder in de geschiedenis opdracht heeft gegeven tot een dergelijke telling. Maar die
tellingen vonden plaats toen Israël zich opmaakte om het beloofde land van Kanaän te veroveren. Nu Israël als
staat min of meer is veiliggesteld, kan Davids motief voor een dergelijke census wellicht als een zelfzuchtige
ambitie tot agressief expansionisme worden beschouwd. Misschien zijn de macht en invloed hem op zijn oude
dag wel naar het hoofd gestegen en is hij daardoor niet meer de nederige schaapsjongen, die ooit vol
vertrouwen met slechts vijf kleine stenen zijn enorme tegenstander te lijf ging. Maar toch, nog steeds bezit
David een bevrijdende eigenschap: een oprecht verdriet over zijn zonden en een bereidwilligheid om deze
zonden te bekennen. Het moet opgemerkt worden dat God David vergeeft zoals David zelf Saul en vele
anderen die hem kwaad deden heeft vergeven.
2 Sam. 21:1
REDEN VOOR HONGERSNOOD. Gedurende Davids regering heerste drie jaar lang een
hongersnood en David bad daarom veel. Toen zei de HERE: "De oorzaak van de hongersnood
ligt in de schuld van Saul en zijn familie, want zij vermoordden destijds de Gibeonieten."
2 Sam. 21:2-9
FOUTE BEHANDELING VAN GIBEONIETEN GEWROKEN. David liet de Gibeonieten bij zich komen.
Zij hoorden niet bij het volk Israël, maar waren nakomelingen van de Amorieten. Israël had
gezworen hen niet te doden, maar Saul (met zijn uitgesproken nationalistische gevoelens) had
getracht hen uit te roeien. David vroeg hun: "Wat kan ik doen om onze schuld tegenover u weg te
nemen en hoe kan ik u overhalen Gods volk te zegenen?"
"Wel, geld zal niet helpen", meenden de Gibeonieten, "en wij willen ook niet dat uit vergelding
Israëlieten worden gedood." "Maar wat kan ik dan wel voor u doen?" vroeg David.
Hun antwoord luidde: "Geef ons zeven zonen van Saul, de man die zijn uiterste best deed ons te
vernietigen. Wij zullen hen voor de HERE in Gibeon, de stad van koning Saul, ophangen."
De koning stemde daarmee in.
Hij spaarde Jonathans zoon Mefiboseth, die een kleinzoon van Saul was, wegens de eed tussen
hem en Jonathan. Maar hij gaf hun de twee zonen van Sauls dochter Rizpa, Armoni en
Mefiboseth, kleinzonen van Saul via zijn vrouw Ajja. Tevens gaf hij hun de vijf geadopteerde
zonen van Merab, Sauls oudste dochter die getrouwd was met Adriël, de zoon van de
Meholathiet Barzillai. De mannen van Gibeon hingen hen op de berg op voor de ogen van de
HERE. Zo stierven zij alle zeven tegelijk bij het begin van de gersteoogst.
2 Sam. 21:10-14
BEENDEREN BEGRAVEN. Toen spreidde Sauls dochter Rizpa, de moeder van twee van de
mannen, een stuk grove stof over een rots en sliep daar gedurende de oogsttijd om te
voorkomen dat overdag de gieren en 's nachts de wilde dieren de lijken verscheurden en
opvraten. Toen David hoorde wat zij had gedaan, zorgde hij ervoor dat de beenderen van de
mannen werden begraven in het graf van Sauls vader Kis. Tegelijkertijd stuurde hij mannen naar
Jabes in Gilead om de beenderen van Saul en Jonathan daar weg te halen. De mannen van
Jabes hadden de lijken destijds van het stadsplein in Beth-San weggehaald, waar de Filistijnen
ze hadden opgehangen nadat zij waren gesneuveld op de berg Gilboa.
Zo werd hun gebeente naar hem toe gebracht. En eindelijk verhoorde God de gebeden en kwam
er een einde aan de hongersnood.
2 Sam. 24:1-9, 1 Kron. 21:1-6
DAVID TELT SOLDATEN. Kr Toen ontketende satan een ramp over Israël, want hij verleidde David
tot een volkstelling. "Houd een volkstelling door het hele land en bezorg mij de uitkomsten",
droeg David Joab en de andere leiders op.
Maar Joab protesteerde: "Zelfs al zou de HERE Zijn volk nog honderdmaal groter maken (wat ik
van harte wens), zouden zij dan ook niet allemaal uw onderdanen zijn? Waarom vraagt u ons
dan dit te doen? Waarom laadt u deze schuld op Israël?" Sa De koning was niet van zijn plan af te
brengen, zodat Joab en de andere legerofficieren niets anders te doen stond dan erop uit gaan
om het volk Israël te tellen.
Allereerst staken zij de Jordaan over en sloegen een kamp op bij Aroër, ten zuiden van de stad
die midden in de vallei van Gad ligt, vlakbij Jaëzer. Daarna gingen zij naar Gilead in het land
Tachtim Hodsi, naar Dan-Jaän en zo verder naar Sidon. Vervolgens kwamen zij bij de vesting
Tyrus en alle steden van de Hevieten en Kanaänieten, vanwaar zij verder trokken naar het
Zuiden, naar Juda, tot aan Berseba.
Zo trokken zij het hele land door en kwamen na negen maanden en twintig dagen in Jeruzalem
terug. Kr Het totale bevolkingsaantal dat hij opgaf, omvatte 1.100.000 strijdbare mannen in Israël
en 470.000 in Juda.
Maar de stammen van Levi en Benjamin telde hij expres niet mee, omdat het hem nog steeds
dwarszat dat de koning hem had opgedragen dit te doen.
2 Sam. 24:10-14, 1 Kron. 21:7-13
DAVID ERKENT FOUT. Maar deze volkstelling was een zondige daad in de ogen van God en Hij
strafte Israël ervoor.
Maar David zei tegen God: "Ik ben degene die heeft gezondigd. Vergeef mij alstublieft deze
misdaad, want ik besef nu hoe verkeerd het was dit te doen."
v
De HERE zei tegen Gad, de profeet van David: "Ga David het volgende vertellen: 'De HERE
geeft u een keus uit drie dingen. Welke van de drie kiest u? U mag kiezen uit drie jaar
hongersnood, drie maanden verwoesting door vijanden van Israël of drie dagen de pest,
waarmee de engel als met een zwaard van de HERE overal in het land vernietiging aanricht.
Denk erover na en laat mij dan weten welk antwoord ik moet doorgeven aan Degene Die mij
heeft gestuurd."
"Dit is een vreselijk moeilijke beslissing", vond David, "maar ik val liever in handen van de HERE
dan in de macht van mensen, want Gods genade is erg groot."
2 Sam. 24:15-17, 1 Kron. 21:14-17
DOOD DOOR PEST. Zo strafte de HERE Israël met de pest, die aan 70.000 mensen het leven
kostte. Ook stuurde God een engel om Jeruzalem te verwoesten; maar Hij bedacht Zich al gauw
en gaf de verwoestende engel het bevel: "Stop! Zo is het genoeg!" Dat deed Hij terwijl Zijn engel
al bij de dorsvloer van de Jebusiet Ornan stond.
Toen David de engel van de HERE met getrokken zwaard tussen hemel en aarde zag staan,
wijzend in de richting van Jeruzalem, trokken hij en de leiders van Israël rouwkleding aan en
vielen voor de HERE op de grond neer.
David zei tegen de HERE: "Ik ben degene die heeft gezondigd door het bevel voor die
volkstelling te geven. Maar wat hebben deze schapen misdaan? O HERE, mijn God, vernietig mij
en mijn familie, maar vernietig Uw volk niet!"
2 Sam. 24:18-25, 1 Kron. 21:18-30
DAVID BOUWT ALTAAR. De engel van de HERE beval de profeet Gad dat hij David opdracht
moest geven een altaar voor de HERE te bouwen bij de dorsvloer van de Jebusiet Ornan.
David zocht Ornan op, die op dat moment net bezig was zijn tarwe te dorsen. Toen Ornan zich
omdraaide zag hij de engel, waarop zijn vier zonen wegrenden en zich verborgen. Toen Ornan
de koning zag naderen, verliet hij zijn dorsvloer en boog neer op de grond voor koning David.
David zei tegen hem: "Laat mij deze dorsvloer voor de volle prijs van u kopen; dan kan ik er een
altaar voor de HERE op bouwen om de pest te laten stoppen."
"Neem mijn dorsvloer maar, mijn heer en gebruik hem voor wat u maar wilt", antwoordde Ornan.
"Ik geef u ook de ossen. Die kunnen dienstdoen als brandoffers. Gebruik het dorsgereedschap
maar als hout voor het vuur en de tarwe voor het spijsoffer. Ik geef het u allemaal."
"Nee", antwoordde koning David, "ik wil het voor de volle prijs van u kopen. Ik kan uw eigendom
niet aannemen en het zo aan de HERE geven. Ik wil geen brandoffer brengen, dat mij helemaal
niets heeft gekost."
David betaalde Ornan 6,6 kilo goud en bouwde op die plaats een altaar voor de HERE. Op het
altaar bracht hij brand- en vrede-offers, waarna hij tot de HERE riep, Die hem antwoordde met
vuur uit de hemel op het altaar.
Toen gaf de HERE de engel bevel zijn zwaard in de schede te steken. Toen David zag dat de
HERE zijn gebed had verhoord, bracht hij Hem daar opnieuw enkele offers. De tabernakel en het
altaar, die Mozes in de woestijn had gemaakt, stonden op de heuvel van Gibeon, maar David kon
er niet toe komen daar heen te gaan om God te raadplegen, bevreesd als hij was voor het
zwaard van de engel van de HERE.
Voorbereidingen op de bouw van de tempel
David heeft zojuist een altaar voor God gebouwd en wetend dat de oude tabernakel en het brandofferaltaar in
Gibeon zijn, begint David met de voorbereidingen voor de bouw van een permanente tempel. De locatie die hij
hiervoor kiest, een eenvoudige dorsvloer, is niet verrassend in het licht van zijn meest recente ervaring. Het
moet David grieven dat hij niet zelf dit magnifieke bouwwerk voor de aanbidding van de Heer zal oprichten.
Maar hij kan zich er niet van weerhouden om toch een rol te spelen bij de aanvang van het project en dus
begint hij met de organisatie ervan. Vervolgens geeft hij zijn zoon Salomo de verantwoordelijkheid over de
voltooiing van de werkzaamheden en roept hij de hulp in van zijn prinsen voor de bouw van dit nationale
symbool voor hun toewijding aan God.
1 Kron. 22:1
LOCATIE VOOR TEMPEL AANGEWEZEN. David zei: "Precies hier op deze plaats zal ik het huis van
de HERE God bouwen en een altaar plaatsen voor de brandoffers van Israël."
1 Kron. 22:2-5
MATERIALEN BIJEENGEBRACHT. David trok alle in Israël verblijvende vreemdelingen aan om
grote vierkante steenblokken te maken voor de tempel. Hij zorgde ook dat een grote hoeveelheid
ijzer werd bijeengebracht voor de produktie van de enorme aantallen spijkers, die nodig waren
voor de poorten en de scharnieren; tevens zorgde hij voor zoveel koper dat het teveel was om te
wegen. Uit Tyrus en Sidon bracht men ontelbare hoeveelheden cederhout bij David.
"Mijn zoon Salomo is jong en nog niet zo sterk", zei David, "en het huis van de HERE moet een
prachtig bouwwerk worden, beroemd en bewonderd door de hele wereld; daarom begin ik alvast
met de voorbereidingen." En zo bracht David nog vóór zijn dood alle bouwmaterialen bijeen.
1 Kron. 22:6-16
SALOMO KRIJGT TAAK TOEGEWEZEN. Daarna gaf hij zijn zoon Salomo opdracht een tempel te
bouwen voor de HERE, de God van Israël. "Ik had het graag zelf willen doen", vertelde David
hem, "maar de HERE zei dat ik dat niet moest doen. 'U hebt teveel mensen gedood in grote
veldslagen', zei Hij tegen mij. 'Ik heb gezien hoe u de grond rood hebt gemaakt van het bloed;
daarom bent u niet geschikt om mijn huis te bouwen. Maar Ik zal u een zoon geven, die een man
van vrede zal zijn. Ik zal hem namelijk vrede geven met zijn vijanden in de omringende landen.
Zijn naam zal Salomo zijn (wat 'vredig' betekent) en Ik zal Israël rust en vrede geven tijdens zijn
bewind. Hij zal mijn huis bouwen en Ik zal hem behandelen als mijn eigen zoon en zijn Vader
zijn. Ik zal ervoor zorgen dat zijn zonen en hun nakomelingen zullen regeren over elke generatie
van Israël.'
Daarom, mijn zoon, bid ik dat de HERE met je is en Hij je voorspoed zal geven en dat je zult
doen wat Hij je heeft opgedragen en het huis van de HERE zult bouwen. En moge de HERE je
inzicht en wijsheid geven bij het naleven van al Zijn wetten, wanneer Hij je koning van Israël
maakt. Want als je de regels en aanwijzingen die Hij Israël door Mozes gaf, zorgvuldig naleeft,
zul je voorspoed hebben. Wees sterk en moedig, onbevreesd en enthousiast.
Door hard werken heb ik zo'n 3000 ton goud en 30.000 ton zilver bijeengebracht en zoveel ijzer
en koper dat ik het niet eens meer kan wegen. Tevens heb ik gezorgd voor hout en steen voor de
muren. Het is jouw taak dat nog aan te vullen. Je hebt veel ervaren metselaars, timmerlui en
andere bekwame handwerkslieden tot je beschikking. Er is dus meer dan voldoende goud, zilver,
koper en ijzer. Ga daarom aan het werk en de HERE zal met je zijn."
1 Kron. 22:17-19
LEIDERS ZULLEN HELPEN. Daarna gaf David alle leiders van Israël opdracht zijn zoon Salomo bij
deze enorme onderneming te helpen. "De HERE, uw God, is zeer goed voor u", verklaarde hij.
"Hij heeft u vrede gegeven met de omringende landen, die ik heb veroverd voor de HERE en Zijn
volk. Doe daarom uw uiterste best de HERE, uw God, in alles te gehoorzamen en help mee de
tempel van de HERE te bouwen. Dan kunt u binnenkort de ark en de andere heilige voorwerpen
daarin onderbrengen."
Psa. 30 - David schrijft een lied voor de inwijding van de tempel.
Een psalm van David. Een speciaal lied voor de inwijding van de tempel.
Ik geef U alle eer en lof, HERE,
want U hebt mij uit de put gehaald.
U zorgde ervoor dat mijn vijanden geen leedvermaak over mij konden hebben.
Naar U heb ik geroepen om hulp, HERE,
mijn God, en U hebt mij hersteld.
U gaf mij het leven terug en redde mij van de dood.
Ik hoefde nog niet te sterven.
Laten al Zijn volgelingen psalmen zingen voor de HERE
en Zijn heilige naam loven en prijzen.
Want Zijn toorn duurt niet lang,
maar Zijn liefde mogen wij ons hele leven ervaren.
's Avonds is er droefheid,
maar 's morgens klinkt gejuich.
In mijn onnozele overmoed dacht ik altijd
dat mij nooit iets zou overkomen
(want HERE, ik was door U gezegend)
tot ik merkte dat U Zich voor mij verborg.
Vanaf dat moment vond ik geen rust meer.
Ik riep U, HERE,
en ik smeekte U om genade:
"Wat heeft het voor zin mij te laten sterven?
Als ik begraven word?
Het stof kan U niet eren en prijzen
of vertellen over Uw trouw!
Luister toch, HERE, geef mij genade.
Och HERE, wilt U mij helpen?"
U veranderde mijn droevig gebed in een blij danklied.
U nam mij mijn rouwkleding af en bekleedde mij met vreugde.
Zodat ik voortdurend lofliederen voor U zou zingen.
HERE, mijn God, ik zal U altijd blijven prijzen.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- april
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen