27 november


De tweede zendingsreis

Kennelijk besluit Paulus, niet lang nadat hij zijn brief aan de gemeenten in Galatië geschreven heeft, dat het een geschikt moment is om hen persoonlijk te bezoeken. Met een dergelijk bezoek hoopt Paulus met eigen ogen te zien hoe de gemeenten zich ontwikkelen en zijn betoog over de besnijdenis kracht bij te zetten met zijn aanwezigheid. Paulus wordt vergezeld door zijn mededienaar Silas, die een van de twee afgevaardigden was die na de conferentie in Jeruzalem naar Antiochië werden gestuurd. Nadat zij door het noorden van Syrië en Cilicië gereisd hebben, trekken zij verder naar Derbe en vervolgens naar Lystra, waar zij een discipel, Timotheüs genaamd, ontmoeten. Deze ontmoeting is het begin van een hechte en productieve relatie tussen de oudere apostel en deze jongeman, die de protegé van Paulus zal worden.
Nadat Timotheüs zich bij het gezelschap aangesloten heeft, gaan zij verder door de streken van Frygië en Galatië. Geleid door de Heilige Geest laat Paulus Mysië links liggen en verblijft enige tijd in Troas, waar Lukas zich naar eigen zeggen bij Paulus en de zijnen voegt. Dan wordt Paulus, door middel van een visioen, opnieuw gewezen waar naartoe te gaan, dit keer naar Macedonië, een provincie in het noorden van het huidige Griekenland. Daar, in de stad Filippi, bekeert Paulus een vrome vrouw, Lydia genaamd, en sticht een gemeente waarmee hij in de komende jaren zeer nauwe betrekkingen zal onderhouden. Die wederzijdse genegenheid komt ongetwijfeld gedeeltelijk voort uit de volgende gebeurtenis: Paulus en Silas worden gevangengezet en op miraculeuze wijze uit hun ketenen verlost, waarna ze de gelegenheid krijgen om niet alleen de gevangenisbewaarder, maar ook zijn hele huishouden te bekeren.
Paulus, Silas en Timotheüs laten Lukas kennelijk in Filippi achter en reizen verder naar Thessalonica, waar zij drie weken verblijven en slechts magere resultaten boeken. Daarna gaan zij naar Berea, waar hun prediking door zowel Joden als Grieken met enthousiasme ontvangen wordt. Maar door oppositie, aangezet door Joden uit Thessalonica, ziet Paulus zich gedwongen om tijdelijk zonder Silas en Timotheüs verder te gaan. Hij gaat in zijn eentje naar Athene, de hoofdstad van het oude Griekenland. Daar gaat hij in discussie met de Epicurische en Stoïcijnse filosofen. Hij voert te midden van hun heidense altaren een eersteklas redevoering over de ware en levende God. Daarna voegen Silas en Timotheüs zich kennelijk bij Paulus in Athene, maar worden korte tijd later naar Thessalonica gestuurd.
Nadat Paulus een tijdje alleen in Athene heeft doorgebracht, reist hij naar het westen, naar Corinthe. Daar predikt hij anderhalf jaar lang het evangelie. Tijdens zijn verblijf in Corinthe voorziet Paulus in zijn eigen levensonderhoud door te werken als tentmaker. Hij doet dit samen met Aquila en diens vrouw Priscilla, die recentelijk vanuit Italië naar Corinthe zijn verhuisd. Vervolgens voegen Silas en Timotheüs zich opnieuw bij Paulus. Zij brengen goed nieuws uit Macedonië. Als reactie op de vragen die door de broeders in Thessalonica worden gesteld, schrijft Paulus hun twee brieven voordat hij Corinthe verlaat. Daarna keert hij via Efeze, Caesara en Jeruzalem terug naar Antiochië.
Het verslag van Lukas over deze tweede zendingsreis begint in mineur wanneer Paulus een geschil heeft met Barnabas, die aanvankelijk van plan was om met Paulus mee te gaan op deze reis.

Hand. 15:36-41 - Antiochië
PAULUS EN BARNABAS GAAN IEDER HUNS WEEGS. Verscheidene dagen later zei Paulus tegen Barnabas: "Zullen wij teruggaan naar de steden waar wij de Here Jezus bekend hebben gemaakt? Dan kunnen wij eens zien hoe het met de christenen daar gaat." Barnabas wilde dat Johannes Markus ook meeging, maar Paulus was het daar niet mee eens. Hij vond dat zij deze man, die hen in Pamfylië in de steek had gelaten, zodat zij het werk alleen hadden moeten doen, niet konden meenemen. Het geschil liep zo hoog op dat Paulus en Barnabas uit elkaar gingen. Barnabas ging naar Cyprus en nam Johannes Markus mee. Maar Paulus koos Silas uit om met hem mee te gaan. Nadat zij door de christenen aan de genade van de Here waren toevertrouwd, gingen zij op reis. Zij trokken door Syrië naar Cilicië. Onderweg sterkten zij de christengemeenten in hun geloof.

Hand. 16:1-3 - Lystra
TIMOTHEUS SLUIT ZICH AAN BIJ PAULUS EN SILAS. Zij kwamen ook in Derbe en daarna in Lystra, waar zij met Timotheüs kennismaakten. Zijn moeder was een Joodse christin en zijn vader een Griek. Timotheüs stond bij de christenen van Lystra en Iconium goed bekend. Paulus wilde graag dat deze jongeman met hen meeging op reis. Om de Joden in die streek terwille te zijn, besneed hij Timotheüs, want zij wisten allemaal dat hij niet besneden was, omdat zijn vader een Griek was.

Hand. 16:4,5 - Frygië en Galatië
GEMEENTEN GESTERKT. Op hun rondreis langs de verschillende steden, lazen zij de christenen de besluiten voor van de apostelen en leiders in Jeruzalem en zeiden er nadrukkelijk bij dat zij zich daaraan moesten houden. Daardoor werden de gemeenten in hun geloof versterkt en kwamen er dagelijks meer mensen bij.

Hand. 16:6-10 - Troas
VISIOEN VAN MACEDONISCHE ROEPING. Zij reisden verder door het gebied van Frygië en Galatië, omdat de Heilige Geest hun niet had toegestaan naar Asia te gaan en daar over Jezus Christus te spreken. Toen ze in Mysië kwamen, wilden zij doorreizen naar Bithynië, maar de Geest van Jezus hield hen tegen. Daarom trokken zij door Mysië in de richting van de westkust en kwamen in de havenstad Troas. Daar kreeg Paulus 's nachts een visioen. Hij zag een Macedonische man staan, die hem dringend vroeg: "Steek over naar Macedonië om ons te helpen!" Nadat Paulus het visioen had gekregen, deden wij ons best zo snel mogelijk naar Macedonië te vertrekken, want wij maakten eruit op dat God ons opdroeg de mensen daar het goede nieuws van Jezus Christus te vertellen.

Hand. 16:11-15 - Filippi
LYDIA BEKEERD IN FILIPPI. Wij gingen in Troas aan boord van een schip en zeilden in één ruk naar Samotrace. De volgende dag legden wij in Neapolis aan en gingen van boord. Vandaar reisden wij naar de Romeinse kolonie Filippi, de voornaamste stad in dat deel van Macedonië en bleven er enkele dagen.
Op de sabbat gingen wij de poort uit naar de rivier, omdat wij verwachtten daar mensen te ontmoeten die samenkwamen om te bidden. Er bleek een groepje vrouwen te zijn. Wij gingen bij hen zitten en vertelden hun over Jezus Christus. Eén van hen heette Lydia, een zakenvrouw uit Thyatira, die purperen stoffen verkocht. Zij leefde dicht bij God en luisterde heel aandachtig naar ons. De Here opende haar hart, zodat zij aannam wat Paulus zei. Nadat zij en haar gezin gedoopt waren, drong zij er op aan dat wij bij haar zouden logeren. "Als u ervan overtuigd bent dat ik echt in de Here Jezus geloof", zei ze, "ga dan met mij mee naar huis en blijf logeren." Wij konden gewoon niet weigeren.

Hand. 16:16-18
BOZE GEEST VERDREVEN. Op een dag toen wij weer naar de gebedsplaats gingen, kwamen wij een slavin tegen, die een helderziende geest had. Zij verdiende voor haar eigenaars veel geld door andere mensen de toekomst te voorspellen. Zij liep Paulus en ons achterna en riep: "Deze mannen zijn dienaren van de Allerhoogste God. Zij zijn gekomen om te vertellen hoe u gered kunt worden." Zij deed dat niet één keer, maar voortdurend, dag in, dag uit. Op een gegeven moment kon Paulus het niet meer aanhoren. Hij zei tegen de geest: "Ik gebied u in de naam van Jezus Christus dit meisje te verlaten!" Op hetzelfde moment verliet de geest haar.

Hand. 16:19-24
PAULUS EN SILAS GEVANGENGEZET. Toen haar eigenaars zagen dat hun kans om winst te maken, verkeken was, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen naar het marktplein, waar het gerecht was. Zij brachten hen voor de Romeinse rechters en zeiden: "Deze twee Joden brengen de hele stad in rep en roer. Zij willen ons dingen laten doen die ons, als Romeinen, verboden zijn."
De mensen die erbij waren gekomen, keerden zich allemaal tegen Paulus en Silas. De rechters rukten hun de kleren van het lijf en lieten hen geselen. Na vreselijk te zijn geslagen, werden zij in de gevangenis gegooid. De cipier kreeg orders hen streng te bewaken. Daarom nam deze geen risico en bracht hij hen naar de diepste kerker. Voor alle zekerheid sloot hij hun voeten in het blok.

Hand. 16:25-34
GEVANGENBEWAARDER UIT FILIPPI BEKEERD. Rond middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden. Zij zongen lofliederen voor God en de andere gevangenen luisterden naar hen. Ineens was er een geweldige aardbeving. De gevangenis stond op haar grondvesten te trillen. Op hetzelfde moment sprongen alle deuren open en gingen de boeien van de gevangenen los. De cipier schrok wakker. Toen hij alle deuren van de gevangenis zag openstaan, trok hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen, want hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. "Niet doen!" schreeuwde Paulus. "Doe uzelf geen kwaad! Wij zijn allemaal nog hier!"
De cipier vroeg om licht en rende naar de kerker van Paulus en Silas. Hij viel, bevend over zijn hele lichaam, voor hen neer. Daarop bracht hij hen naar buiten en vroeg: "Heren, wat moet ik doen om gered te worden?"
"Geloof in de Here Jezus", antwoordden zij. "Dan zult u gered worden en uw gezin ook." Zij gaven hem en zijn hele gezin het woord van God door. Hoewel het midden in de nacht was, nam de cipier hen mee en waste hun striemen. Direct daarna werden hij en zijn hele gezin gedoopt.
Na afloop nam hij Paulus en Silas mee naar zijn huis en dekte de tafel voor hen. Hij en zijn gezin waren heel erg blij dat ze nu in God geloofden!

Hand. 16:35-40
PAULUS EN SILAS VRIJGELATEN. 's Morgens vroeg stuurden de rechters hun dienaars met een boodschap naar de cipier. "Stel die mannen in vrijheid", zeiden zij. De cipier ging het Paulus vertellen. "De rechters hebben gezegd dat u mag worden vrijgelaten. U kunt vertrekken en ongehinderd verder reizen."
"Geen denken aan", antwoordde Paulus. "Wij zijn Romeinse burgers. Ze hebben ons zonder enige vorm van proces in het openbaar afgeranseld en daarna in de gevangenis gegooid. En nu willen zij ons in stilte laten vertrekken. Nee! Laten zij zelf maar komen om ons vrij te laten."
De dienaren brachten dit over aan de rechters en die schrokken toen zij hoorden dat Paulus en Silas Romeinen waren. Zij gingen naar de gevangenis en boden Paulus en Silas hun verontschuldigingen aan. Daarna leidden zij hen de gevangenis uit en vroegen hun dringend de stad te verlaten. Nadat zij waren vrijgelaten, gingen zij naar het huis van Lydia, waar zij de andere christenen ontmoetten. Zij spraken hen moed in en verlieten daarna de stad.

Hand. 17:1-4 - Thessalonica
ONDERRICHT IN THESSALONICA. Zij reisden via Amfipolis en Apollonia naar Thessalonica, waar een Joodse gemeenschap was. Naar zijn gewoonte ging Paulus naar hun synagoge en sprak drie sabbatten achtereen met hen over wat er in de Boeken stond. Aan de hand daarvan liet hij hun zien dat de Christus, die zij verwachtten, na veel lijden moest sterven en daarna weer levend zou worden. "Wel", zei hij, "de Jezus over wie ik spreek, is de Christus!" Enkele Joden raakten ervan overtuigd dat Paulus de waarheid sprak en sloten zich bij hem en Silas aan. Dat was ook het geval met een hele groep gelovige Grieken en verscheidene invloedrijke vrouwen uit de stad.

Hand. 17:5-9
AANVAL OP HUIS VAN JASON. Maar de Joodse leiders werden jaloers. Zij haalden een paar leeglopers van de markt, die wel voor een relletje te vinden waren en brachten met hun hulp veel volk op de been. Het duurde niet lang of de hele stad was in rep en roer. Zij gingen naar het huis van Jason om Paulus en Silas te halen en aan de opgezweepte menigte over te leveren. Toen zij hen niet vonden, sleurden zij Jason en enkele andere christenen voor het stadsbestuur. "Er zijn hier twee mannen gekomen", schreeuwden zij, "die de hele wereld op zijn kop zetten! Jason heeft ze in huis genomen! Weet u wat ze allemaal beweren? Dat een zekere Jezus koning is in plaats van de keizer! Zij zijn vijanden van de staat!" Toen het stadsbestuur en de te hoop gelopen mensen dat hoorden, raakten zij in de war. Jason en de andere christenen moesten eerst een borgsom betalen alvorens te worden vrijgelaten.

Hand. 17:10-12 - Berea
GOEDE ONTVANGST IN BEREA. Zodra het donker was, brachten de christenen Paulus en Silas vlug de stad uit en zeiden dat zij naar Berea moesten gaan. Toen ze daar aankwamen, gingen zij naar de synagoge. De Joden daar waren niet zo bevooroordeeld als die van Thessalonica. Zij luisterden heel aandachtig naar hen. Elke dag keken zij in de Boeken na of het waar was wat Paulus beweerde. Het gevolg was dat velen van hen in Jezus Christus gingen geloven. Onder hen waren ook veel invloedrijke Griekse vrouwen en mannen.

Hand. 17:13-15
OPRUIERS DWINGEN PAULUS TE VERTREKKEN. Maar toen de Joden van Thessalonica hoorden dat Paulus ook in Berea over Jezus Christus sprak, gingen zij erheen om onrust te zaaien. Zij hitsten de hele stad tegen hem op. De christenen aarzelden niet en stuurden Paulus naar de kust. Maar Silas en Timotheüs bleven in de stad achter. De mannen die bij Paulus waren, brachten hem helemaal naar Athene. Toen zij weer teruggingen, kregen ze van hem het bericht mee dat Silas en Timotheüs hem zo vlug mogelijk moesten nareizen.

Hand. 17:16-21 - Athene
BIJ FILOSOFEN IN ATHENE. Terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, viel het hem op dat er overal in de stad beelden van allerlei goden stonden; dat stoorde hem. Hij ging naar de synagoge en sprak met de Joden en de andere gelovigen. Elke dag discussieerde hij op het marktplein met de mensen, die daar toevallig waren. Hij raakte ook in discussie met enkele Epicureïsche en Stoïcijnse wijsgeren. Sommigen van hen merkten schamper op: "Wat wil die praatjesmaker eigenlijk?" Omdat Paulus over Jezus en Zijn opstanding sprak, zeiden anderen: "Het lijkt wel of hij ons in andere goden wil laten geloven." Zij namen hem mee naar de Areopagus en vroegen: "Mogen wij eens wat meer horen over die leer van u? Want die is nieuw voor ons. Wij hebben u dingen horen zeggen die ons vreemd in de oren klinken. Wij zouden wel eens willen weten wat u daarmee bedoelt." De Atheners en de vreemdelingen in de stad hadden alle tijd om naar de nieuwste ideeën te luisteren en daarover verder te praten.

Hand. 17:22-31 - Areopagus
PREEK OVER “ONBEKENDE GOD”. Paulus ging midden op de Areopagus staan en zei: "Mannen van Athene, aan alles in de stad zie ik dat u buitengewoon godsdienstig bent. Want terwijl ik hier rondliep en de beelden en altaren van uw goden bekeek, zag ik ook een altaar waarop stond: 'Voor de onbekende god'. U hebt Hem vereerd, zonder Hem te kennen. En nu kom ik u over Hem vertellen.
De God Die de hele wereld heeft gemaakt, de Here van hemel en aarde, woont niet in tempels die door mensen zijn gebouwd. Hij hoeft ook niet door mensen verzorgd te worden, omdat Hij niets nodig heeft. Hij geeft ons leven en adem en alles wat wij nodig hebben. Hij heeft alle volken laten voortkomen uit één mens, die door Hem was gemaakt, en verspreidde hen over de aarde. Hij stelde vast hoelang zij zouden leven en binnen welke grenzen zij zouden wonen. Hij bepaalde dat de mensen Hem zouden zoeken, in de hoop dat zij Hem (misschien na veel rondtasten) zouden vinden. Toch is God niet ver bij ons vandaan, want in Hem leven, bewegen en zijn wij. Eén van uw dichters heeft het zo gezegd: 'Wij zijn uit Hem voortgekomen.'
Wij zijn dus uit God voortgekomen en moeten niet denken dat wij Hem kunnen uitbeelden in goud, zilver of steen. God is niet te vangen in een kunstwerk of de verbeelding van een mens. Hij heeft de domheid van de mensen een hele tijd geduldig verdragen, maar roept hen nu allemaal op tot een volledige ommekeer. Want Hij heeft een dag vastgesteld, waarop Hij rechtvaardig over de mensheid zal oordelen, door een Man die Hij daartoe heeft aangewezen. Om iedereen te garanderen dat Hij Zijn woord zal houden, heeft Hij die Man uit de dood laten terugkomen."

Hand. 17:32-34
REACTIE VAN MENIGTE. Toen zij Paulus hoorden vertellen dat er iemand uit de dood was teruggekomen, lachten sommigen hem uit. Maar anderen zeiden: "Daarover moet u nog eens wat meer vertellen." En daarmee verliet Paulus hen. Sommige mannen sloten zich bij hem aan en werden christen. Onder hen waren Dionysius, een stadsbestuurder, en een vrouw, die Damaris heette, en nog enkele anderen.

Hand. 18:1-4 - Corinthe
AQUILA EN PRISCILLA. Paulus verliet Athene en ging naar de stad Corinthe. Daar ontmoette hij Aquila, een Jood uit Pontus, en zijn vrouw Priscilla. Zij waren kort daarvoor uit Italië gekomen. Keizer Claudius had namelijk bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bleef bij hen en werkte met hen samen, omdat zij (net als hij) tentenmakers waren. Elke sabbat was hij in de synagoge te vinden, waar hij met Joden en gelovige Grieken discussieerde en probeerde hen te overtuigen.

Hand. 18:5-7
ONGELOVIGE JODEN. Nadat Silas en Timotheüs uit Macedonië waren aangekomen, voelde Paulus zich gedrongen al zijn tijd aan zijn eigenlijke opdracht te geven. Bij elke gelegenheid wees hij de Joden er met grote nadruk op dat Jezus de Christus is. Maar toen zij vijandig werden en met Jezus gingen spotten, schudde Paulus het stof van zijn kleren en zei: "U veroordeelt uzelf. Het is niet meer mijn verantwoording. Vanaf nu ga ik naar de mensen die niet tot het Joodse volk behoren."
Hij verliet de synagoge en ging naar het huis ernaast, waar Titius Justus woonde. Dit was een man die God vereerde, hoewel hij geen Jood was.

Hand. 18:8-11
VELE JODEN AANVAARDEN EVANGELIE. Crispus, de leider van de synagoge, en zijn hele gezin geloofden wel in de Here Jezus. Er waren nog veel meer Corinthiërs die wel aannamen wat Paulus zei en zich lieten dopen.
Op een nacht zei de Here in een visioen tegen Paulus: "Wees niet bang! Spreek vrijuit. Laat u niet het zwijgen opleggen, want Ik ben bij u. Niemand zal een vinger naar u uitsteken. Een groot aantal mensen in deze stad hoort bij Mij." Daarom bleef Paulus nog anderhalf jaar in Corinthe en sprak er over God.

Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)

De chronologische Bijbel -- november



Met dank aan Biblica en Harvest House Publishers. Nadruk en reproductie verboden.
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden



WAT DENK JIJ? - Wij hebben allemaal gezondigd en verdienen allemaal Gods oordeel. God, de Vader, stuurde Zijn eniggeboren Zoon om dat oordeel op Zich te nemen voor iedereen die in Hem gelooft. Jezus, de Schepper en eeuwige Zoon van God, die Zelf een zondeloos leven leidde, hield zo veel van ons dat Hij voor onze zonden stierf om zo de straf op Zich te nemen die wij verdienen. Volgens de Bijbel werd Hij begraven en stond Hij op uit de dood. Als jij dit werkelijk gelooft, er in je hart op vertrouwt en alleen Jezus als je Redder aanvaardt door te zeggen: "Jezus is Heer", dan zul je van het oordeel gered worden en de eeuwigheid met God in de hemel doorbrengen.

Wat is jouw antwoord?

Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen

Ja, ik ben al een volgeling van Jezus

Ik heb nog steeds vragen