13 maart
Verdeling van het Beloofde Land
Nu de algemene verovering van Kanaän voltooid is, is het tijd om het beloofde land te verdelen over de resterende 9½ stammen, die het land ten westen van de rivier de Jordaan zullen bevolken. Het is niet bekend waarom de stammen van Juda en Efraïm, en de tweede helft van de stam van Manasse, een voorkeursbehandeling krijgen wat betreft hun deel van het land. Ook Kaleb, de voormalige trouwe spion, zal een bijzonder stuk land worden toegewezen. Daarna zal de rest van het land worden opgemeten en door middel van loting aan de overige stammen worden toegewezen.
Joz. 13:1-7 (ca. 1400 v.C.)
VERDELING VAN HET LAND. Toen Jozua oud was geworden, sprak God hem daarover aan en Hij
wees hem erop dat nog heel veel gebieden in bezit moesten worden genomen:
het hele land van de Filistijnen; het land van de Gesurieten; het gebied van de Kanaänieten, dat
zich uitstrekte van de Beek van Egypte tot de zuidelijke grens van Ekron; de vijf Filistijnse steden
Gaza, Asdod, Askelon, Gath en Ekron. Daarbij komt nog het land van de Avvieten in het zuiden;
in het noorden al het land van de Kanaänieten; Meara (dat aan de Sidoniërs behoort), dat zich
noordwaarts uitstrekt tot Afek aan de grens van de Amorieten; het land van de Giblieten en het
hele gebied van de Libanon in het oosten, van Baäl-Gad aan de voet van de berg Hermon tot
aan de toegangsweg naar Hamath;
het gehele heuvelgebied van de Libanon tot aan de plaats Brandend Water, inclusief het hele
gebied van de Sidoniërs. "Ik zal de inwoners van deze gebieden voor het volk Israël het land
uitjagen, dus reken dit hele gebied mee wanneer u het land gaat verdelen onder de negen
stammen en de halve stam van Manasse, zoals Ik u heb bevolen", zei de HERE.
Joz. 13:8-12, 14
VERDELING VAN OOSTELIJK KANAAN. De andere helft van de stam van Manasse en de stammen
van Ruben en Gad hadden hun gebied al ontvangen ten oosten van de Jordaan, want Mozes
had dit gebied vóór die tijd al aan hen toegewezen.
Hun gebied omvatte Aroër, dat aan de rivier de Arnon ligt, halverwege het dal en de hele
hoogvlakte van Medeba tot Dibon. Ook alle steden van koning Sihon van de Amorieten, die
vanuit Hesbon regeerde, tot aan de grenzen van Ammon hoorden daarbij. Ook Gilead, het
gebied van de Gesurieten en de Maächatieten, de hele berg Hermon, Basan tot de stad Salcha
en het hele gebied van koning Og van Basan, die had geregeerd vanuit Astaroth en Edreï,
hoorden erbij. Koning Og was één van de laatste overlevenden van de Reuzen, die Mozes had
aangevallen en verslagen.
De stam van Levi kreeg van Mozes geen land toegewezen. In plaats daarvan kregen zij de
offers, die aan de HERE werden gebracht, zoals Hij Mozes had beloofd.
Joz. 13:15-23
ERFDEEL VOOR RUBENIETEN. Rekening houdend met het aantal gezinnen had Mozes de stam
van Ruben het gebied toegewezen van Aroër, aan de rivier de Arnon, midden in het dal en de
hele hoogvlakte van Medeba.
Het omvatte Hesbon en de andere steden op de vlakte: Dibon, Bamoth-Baäl, Beth-Baäl-Meon,
Jahza, Kedemoth, Mefaäth, Kirjathaïm, Sibma, Zereth-Hassahar op de berg boven het dal, Beth-
Peor, de hellingen van de berg Pisga en Beth-Jesimoth. Het stamgebied van Ruben omvatte ook
de steden op de hoogvlakte en het koninkrijk van Sihon. Koning Sihon had in Hesbon geregeerd
en was samen met de andere machtige leiders van Midian-Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba door
Mozes gedood. Het volk Israël doodde ook de waarzegger Bileam, de zoon van Beor. De
Jordaan vormde de westgrens van de stam van Ruben.
Joz. 13:24-28
ERFDEEL VOOR GADIETEN. Mozes had ook aan de stam van Gad land toegewezen, in
verhouding tot de grootte van die stam.
Dit gebied omvatte Jaëzer, alle steden van Gilead en de helft van het land van Ammon tot aan
Aroër bij Rabba. Verder strekte het zich uit van Hesbon tot Ramath-Mizpa en Beth-Onim en van
Mahanaïm tot Lidber. In de vallei lagen Beth-Haram, Beth-Nimra, Sukkoth, Zafon en de rest van
het rijk van koning Sihon van Hesbon. De Jordaan vormde de westelijke grens, lopend tot het
Meer van Galilea; vandaar boog de grens in oostelijke richting van de Jordaan af.
Joz. 13:29-31
HELFT VAN MANASSES LAND. Mozes had het volgende gebied toegewezen aan de helft van de
stam van Manasse, ook weer in verhouding tot het aantal stamleden.
Hun gebied strekte zich vanaf Mahanaïm in noordelijke richting uit, omvatte heel Basan, het
vroegere rijk van koning Og en de zestig dorpen van Jaïr in Basan. De helft van Gilead en de
koninklijke steden Astaroth en Edreï, die aan koning Og hadden toebehoord, werden gegeven
aan de helft van de familie van Machir, een zoon van Manasse.
Joz. 13:32,33
GEEN ERFDEEL VOOR LEVIETEN. Zo had Mozes het land ten oosten van de Jordaan verdeeld,
waar het volk in die tijd het kamp tegenover Jericho had opgeslagen. Maar Mozes had de stam
van Levi geen land gegeven omdat, zo had hij hun verteld, de HERE, de God van Israël, Zelf hun
erfdeel was.
Joz. 14:1-5
VERDELING VAN HET WESTEN. De veroverde gebieden van Kanaän werden door loting onder de
andere negen en een halve stam van Israël verdeeld. Welk gebied aan welke stam werd
gegeven, werd bepaald door het lot te werpen voor de HERE. En de HERE zorgde ervoor dat het
lot viel zoals Hij wilde. De priester Eleazar, Jozua en de stamleiders hadden de leiding bij deze
loting. Mozes had al land toegewezen aan de twee en een halve stam op de oostelijke oever van
de Jordaan. De stam van Jozef was gesplitst in twee afzonderlijke stammen, Manasse en Efraïm
en de Levieten kregen helemaal geen land behalve enkele steden om in te wonen en wat
weidegrond rond die steden om hun vee te laten grazen. De verdeling van het land werd dus
geregeld volgens de aanwijzingen, die de HERE Mozes had gegeven.
Joz. 14:6-12 - Gilgal
KALEB VRAAGT OM HEBRON. Een aantal leden van de stam Juda kwam onder leiding van Kaleb
(de zoon van Jefunne) naar Jozua, die in Gilgal was. "Herinnert u zich nog wat de HERE in
Kades-Barnea tegen Mozes zei over ons beiden?" vroeg Kaleb aan Jozua. "Ik was veertig jaar
toen Mozes ons er vanuit Kades-Barnea op uitstuurde om het land Kanaän te verkennen. Ik
bracht een nauwkeurig verslag uit. Onze broeders die ons hadden vergezeld, maakten het volk
echter bang en ontmoedigden iedereen om het beloofde land binnen te trekken. Maar omdat ik
de HERE, mijn God, trouw was gebleven, zei Mozes tegen mij: 'Het deel van Kanaän waaruit u
zojuist bent teruggekeerd, zal voor altijd voor u en uw nageslacht zijn.'
Zoals u zelf wel kunt zien, heeft de HERE mij al die 45 jaar van onze omzwervingen door de
woestijn in leven gehouden en op dit moment ben ik 85 jaar oud. Ik heb nog net zoveel kracht als
toen Mozes ons op verkenning uitzond en ik kan nog steeds reizen en vechten als toen! Daarom
vraag ik u mij het heuvelgebied te geven, dat de HERE mij heeft beloofd. U zult zich herinneren
dat wij toen als verkenners zagen hoe daar de Reuzen in grote, ommuurde steden woonden.
Maar als de HERE mij helpt, zal ik hen uit het land verdrijven."
Joz. 14:13-15a, Rich. 1:20a
KALEBS VERZOEK INGEWILLIGD. Jozua zegende hem toen en gaf hem Hebron als een eeuwig
erfdeel, omdat hij de HERE, de God van Israël, volkomen trouw was gebleven. Vóór die tijd werd
Hebron Kirjath-Arba genoemd, naar een beroemde held van de Enakieten.
Joz. 15:1-12
JUDA TUSSEN DE ZEEEN. Het land dat door de heilige loting aan de stam Juda werd toegewezen,
liep van het gebied van Edom tot de woestijn Zin helemaal in het zuiden.
De zuidgrens begon bij de zuidkust van de Zoutzee, liep ten zuiden van de Schorpioenpas in de
richting van Zin en ging verder voorbij Hezron ten zuiden van Kades-Barnea, waarna hij via
Karka en Azmon weer naar boven liep om uit te komen bij de Beek van Egypte en die te volgen
tot de Middellandse Zee.
De oostgrens liep van de Zoutzee tot de monding van de Jordaan.
De noordgrens begon bij het punt waar de Jordaan in de Zoutzee uitmondt, liep verder naar
Beth-Hogla en strekte zich noordelijk van Beth-Araba uit tot de steen van Bohan, de zoon van
Ruben. Vanaf dat punt liep hij door het dal van Achor naar Debir, waar hij naar het noordwesten
boog, richting Gilgal, tegenover de hellingen van de Adummim aan de zuidzijde van de vallei.
Van daaruit liep de grenslijn naar de bronnen van En-Semes en kwam uit bij En-Rogel. De
grenslijn volgde daarna het dal Hinnom, langs de zuidelijke helling van Jeruzalem, liep in
westelijke richting naar de bergtop boven het dal Hinnom en verder omhoog naar het noordelijke
einde van het dal van de Reuzen. Van deze bergtop strekte de grens zich uit naar de bron van
Mé-Nefthoah, verder naar de steden in het gebergte van Efron om daarna noordwaarts af te
buigen en Baäla (een andere naam voor Kirjath-Jearim) te omcirkelen. De grenslijn boog ten
westen van Baäla naar de berg Seïr, liep langs de stad Chesalon op de noordhelling van de berg
Jearim om bij Beth-Semes uit te komen. Daar liep hij weer in noordwestelijke richting, passeerde
Timna in het zuiden en vervolgde zijn weg naar de heuvel ten noorden van Ekron, waar hij naar
links draaide en Sichron en de berg Baäla noordelijk liet liggen. Opnieuw naar het noorden
draaiend, passeerde hij Jabneël om tenslotte bij de Middellandse Zee te eindigen.
De westgrens werd gevormd door de kust van de Middellandse Zee.
Joz. 15:20-62
STEDEN VAN JUDA. Dit was dus het land, dat aan de stam van Juda werd toegewezen.
De steden van Juda, die langs de grens van Edom in de Negeb lagen, waren de volgende:
Kabzeël, Eder, Jagur, Kina, Dimona, Adada, Kedes, Hazor, Ithnan, Zif, Telem, Bealoth, Hazor-
Hadatta, Kerioth-Hezron (of Hazor), Amam, Sema, Molada, Hazar-Gadda, Hesmon, Beth-Pelet,
Hazar-Sual, Berseba en Baäla, Ijim, Ezem, Eltholad, Chesil, Horma, Ziklag, Madmanna,
Sansanna, Lebaoth, Silhim, Ain en Rimmon. In totaal waren dit 29 steden met de daarbij
behorende dorpen.
Ook de volgende steden die in het laagland lagen, werden aan Juda gegeven: Esthaol, Zora,
Asna, Zanoah, En-Gannim, Tappuah, Enam, Jarmuth, Adullam, Socho, Azeka, Saäraïm,
Adithaïm, Gedera en Gederothaïm. In totaal waren dit veertien steden met de bijbehorende
dorpen.
De stam van Juda kreeg nog 25 andere steden met de dorpen er omheen. Dat waren: Zenan,
Hadasa, Migdal-Gad, Dilan, Mizpa, Jokteël, Lachis, Bozkath, Eglon, Chabbon, Lahmas, Chitlis,
Gederoth, Beth-Dagon, Naäma, Makkeda, Libna, Ether, Asan, Jeftah, Asna, Nezib, Kehila,
Achzib en Maresa.
Het gebied van Juda omvatte tevens alle steden en dorpen van Ekron. Vanaf Ekron liep de grens
naar de Middellandse Zee, omvatte de steden langs de grenzen van Asdod met de nabijgelegen
dorpen, de stad Asdod met zijn dorpen en Gaza met de dorpen er omheen tot aan de Beek van
Egypte. Tevens behoorde de hele kust van de Middellandse Zee ertoe, vanaf de monding van de
Beek van Egypte in het zuiden tot Tyrus in het noorden.
Juda kreeg ook de volgende 44 steden met de omringende dorpen, die allen in het bergland
lagen: Samir, Jatthir, Socho, Danna, Kirjath-Sanna (of Debir), Anab, Estemo, Anim, Gosen,
Holon, Gilo, Arab, Duma, Esan, Janum, Beth-Tappuah, Afeka, Humta, Kirjath-Arba (of Hebron),
Zior, Maon, Karmel, Zif, Juta, Jizreël, Jokdeam, Zanoah, Kaïn, Gibea, Timna, Halhul, Beth-Zur,
Gedor, Maärath, Beth-Anoth, Eltekon, Kirjath-Baäl (ook bekend als Kirjath-Jearim), Rabba, Beth-
Araba, Middin, Sechacha, Nibsan, Ir-Hammelach en Engedi.
Joz. 16:1-4
JOZEFS NAKOMELINGEN. De zuidgrens van de stammen van Jozef (Efraïm en de halve stam van
Manasse) liep van de Jordaan bij Jericho door de woestijn en het heuvelgebied naar Bethel. Van
Bethel liep hij naar Ataroth, in het gebied van de Arkieten, en in westelijke richting naar de grens
van de Jaflethieten tot aan Laag-Beth-Horon. Vanaf die plaats ging hij verder naar Gezer en
eindigde bij de Middellandse Zee.
Joz. 16:5-9
EFRAIM, CENTRAAL KANAAN. De oostelijke grens van de stam van Efraïm begon bij Athroth-
Addar. Vanaf dat punt liep hij naar Hoog-Beth-Horon en verder naar de Middellandse Zee. De
noordgrens begon aan zee, liep in oostelijke richting langs Michmetath en verder langs Taänath-
Silo en Janoah. Vanaf Janoah liep hij in zuidelijke richting naar Ataroth en Naharath, langs
Jericho om bij de Jordaan uit te komen. De westelijke helft van de noordgrens begon bij Tappuah
en volgde daarna de beek Kana tot aan de Middellandse Zee. Efraïm kreeg tevens enkele
steden in het gebied van de halve stam van Manasse.
Joz. 17:1,2
MANASSES ANDERE HELFT. De halve stam van Manasse (Jozefs oudste zoon) kreeg ook land
toegewezen. De familie van Machir, de oudste zoon van Manasse en heer van Gilead, kreeg het
land van Gilead en Basan ten oosten van de Jordaan , want zij waren een familie van heldhaftige
strijders. Nu werd dus land ten westen van de Jordaan toegewezen aan de families van Abiëzer,
Helek, Asriël, Sechem, Hefer en Semida.
Joz. 17:3-6
ERFDEEL VOOR DOCHTERS. Hefers zoon Zelafead, een kleinzoon van Gilead, achterkleinzoon
van Machir en achter-achter-kleinzoon van Manasse, had echter geen zonen. Hij had wel vijf
dochters die Machla, Noa, Hogla, Milka en Tirza heetten. Deze vrouwen gingen naar de priester
Eleazar, Jozua en de Israëlitische leiders en brachten hun in herinnering: "De HERE heeft Mozes
gezegd dat wij net zoveel eigendom moesten krijgen als de mannen van onze stam." Zo kregen
deze vrouwen, precies zoals de HERE door Mozes had bevolen, net zo'n groot erfdeel als hun
vijf ooms. Het totale erfdeel kwam daarmee op tien stukken land, nog afgezien van het land van
Gilead en Basan aan de andere kant van de Jordaan.
Joz. 17:7-10
MANASSE, VAN KUST TOT JORDAAN. De noordgrens van de stam van Manasse liep in zuidelijke
richting van Aser naar Michmethath dat ten oosten van Sichem ligt. In zuidelijke richting verder
gaand, bereikte de grens de bron van Tappuah. Het land van Tappuah behoorde toe aan
Manasse, maar de stad Tappuah, op de grens van Manasses land, maakte deel uit van het
gebied van Efraïm. Vanaf de bron van Tappuah volgde de grens van Manasse de noordelijke
oever van de rivier Kana naar de Middellandse Zee. Verscheidene steden ten zuiden van de
rivier behoorden aan Efraïm toe, ook al lagen zij in het gebied van Manasse. Het land ten zuiden
van de Kana, dat zich naar het westen uitstrekte tot aan de Middellandse Zee-kust, was aan
Efraïm toegewezen en het land ten noorden van de rivier en ten oosten van de kust ging naar
Manasse. Manasses noordgrens was het gebied van Aser en de oostgrens was het gebied van
Issaschar.
Joz. 17:14-18
JOZEFS LAND VERGROOT. De twee stammen van Jozef gingen naar Jozua en vroegen: "Waarom
hebt u ons slechts één stuk land toegewezen, terwijl de HERE ons zo'n grote bevolking heeft
gegeven?"
"Als het heuvelgebied van Efraïm niet groot genoeg voor u is", antwoordde Jozua, "kap dan open
plekken in het bos waar de Ferezieten en Refaïeten wonen."
"Dat is goed", vonden de stammen van Jozef, "want de Kanaänieten in de laagvlakten rond Beth-
Sean en de vallei van Jizreël hebben ijzeren strijdwagens en zijn te sterk voor ons."
"Dan krijgen jullie de bossen in het gebergte", besloot Jozua, "en omdat jullie zo'n grote en sterke
stam vormen, zullen jullie er zeker in slagen daar ruimte te maken om te kunnen leven. Jullie
krijgen dan een dubbel deel, want de Kanaänieten zullen zeker uit de dalen worden verdreven,
ook al zijn zij sterk en hebben zij ijzeren strijdwagens."
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- maart
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen