14 maart
Joz. 18:1-7 - Silo
RESTERENDE LAND OPGEMETEN. Alle Israëlieten kwamen bijeen in Silo en richtten daar de
tabernakel op. Het land was nu aan hen onderworpen, maar er waren nog zeven stammen
waaraan nog geen land was toegewezen.
Daarom vroeg Jozua: "Waarom verdrijven jullie niet de mensen die nog in jullie gebied wonen?
De HERE, onze God, heeft het land immers aan jullie gegeven? Kies uit elke stam drie mannen,
dan zal ik hen erop uit sturen om het land te verkennen, dat nog niet is veroverd. Aan de hand
van hun verslag over de grootte en de aard van het gebied, zal ik het dan verdelen. De
verkenners zullen het gebied in zeven stukken verdelen, waarna ik voor Gods aangezicht zal
loten om voor elke stam het gebied te bepalen. U weet echter dat de Levieten geen eigen land
mogen hebben: zij zijn priesters van de HERE. Dat is hun erfdeel. Uiteraard krijgen de stammen
van Gad, Ruben en Manasse ook niets meer, want zij hebben al land ten oosten van de Jordaan,
waarvan Mozes beloofde dat zij zich daar mochten vestigen."
Joz. 18:8-10
GEBIEDEN VERLOOT. Zo gingen de verkenners er dus op uit om het gebied in kaart te brengen
en daarover te rapporteren aan Jozua. Daarna kon de HERE de gebiedsdelen door loting aan de
stammen toewijzen. De mannen deden wat hun was opgedragen, verdeelden het hele gebied in
zeven stukken en maakten een lijst van de steden in elk deel. Daarna gingen zij terug naar Jozua
in het kamp bij Silo. Bij de tabernakel in Silo liet de HERE Jozua toen door loting elk van de
stammen het hun toekomende deel toewijzen.
Joz. 18:11-20
BENJAMIN IN HET MIDDEN. Het gebied, dat aan de gezinnen van de stam Benjamin werd
toegewezen, lag tussen de gebieden van de stammen van Juda en Jozef.
De noordgrens begon bij de Jordaan, liep in noordelijke richting naar Jericho en boog daarna in
westelijke richting door het gebergte en de woestijn van Beth-Aven. Vandaar liep de grens in
zuidelijke richting naar Luz (ook wel Bethel genoemd) en ging door naar Atroth-Addar in het
bergland ten zuiden van Laag-Beth-Horon.
Daar liep hij weer verder naar het zuiden, passeerde de berg bij Beth-Horon en eindigde bij het
dorp Kirjath-Baäl (of Kirjath-Jearim), één van de steden van de stam van Juda. Dit was de
westgrens.
De zuidgrens liep van de rand van Kirjath-Baäl, over de berg Efron naar de bron van Mé-
Neftoah. Vandaar verder naar de voet van de berg bij het dal Ben-Hinnom, ten noorden van het
dal van Reuzen. Vanaf dat punt liep hij door het dal Hinnom, zuidelijk langs de stad Jeruzalem
waar de Jebusieten woonden en vervolgens naar de bron bij Rogel. Vanaf de bron ging het in
noordoostelijke richting verder naar En-Semes en vandaar naar de steenkringen tegenover de
hellingen van de Adummim. Vandaar liep hij verder naar de steen van Bohan, de zoon van
Ruben, waar hij de noordrand van de Jordaanvlakte passeerde. De grens ging daarna de vlakte
in, liep in zuidelijke richting langs Beth-Hogla en eindigde bij de monding van de Jordaan in het
zuiden.
De oostgrens werd gevormd door de Jordaan.
Dit was het gebied, dat aan de stam van Benjamin werd toegewezen.
Joz. 18:21-28
STEDEN VAN BENJAMIN. De volgende 26 steden hoorden bij dat gebied:
Jericho, Beth-Hogla, Emek-Keziz, Beth-Araba, Zemaraïm, Bethel, Havvim, Para, Ofra, Kefar-
Haämonaï, Ofni, Geba, Gibeon, Rama, Beëroth, Mizpa, Kefira, Moza, Rekem, Jirpeël, Tharala,
Zela, Elef, Jebus (of Jeruzalem), Gibath en Kirjath. Al deze steden en de omringende dorpen
werden aan de stam van Benjamin gegeven.
Joz. 19:1-9
SIMEON, IN ZUIDELIJK JUDA. De stam van Simeon kreeg als volgende een stuk land toegewezen,
dat midden in het eerder aan Juda toegewezen gebied lag. Hun erfdeel omvatte de volgende
zeventien steden met de daarbij behorende dorpen:
Berséba, Seba, Molada, Hazar-Sual, Bala, Ezem, Eltholad, Bethul, Horma, Ziklag, Beth-
Hammarchaboth, Hazar-Susa, Beth-Lebaoth, Saruhen, Aïn, Rimmon, Ether en Asan.
De steden, die zich naar het zuiden uitstrekten tot aan Baälath-Beër (ook wel Rama in de Negeb
genoemd), werden aan de stam van Simeon gegeven. Zo kwam het erfdeel van Simeons stam
uit het vroegere gebied van Juda, want dat gebied bleek te groot te zijn voor Juda.
Joz. 19:10-16
ZEBULON, CENTRAAL IN HET NOORDEN. De derde stam die land kreeg toegewezen, was die van
Zebulon.
De grens daarvan begon aan de zuidzijde van Sarid. Vandaar ging hij in westelijke richting naar
Marala en Dabbeseth, tot hij de rivier ten oosten van Jokneam bereikte. In de tegenovergestelde
richting liep de grens naar het oosten, naar de grens van Chis-loth-Thabor en vandaar naar
Dobrath en Jafia. Verder naar het oosten raakte de grenslijn Gath-Hefer, Eth-Kazin en Rimmon
en draaide in de richting van Nea. De noordgrens van Zebulon liep langs Hannathon en eindigde
bij de vallei van Jiftah-El. De steden in deze gebieden, zonder de bovengenoemde, omvatten
Kattath, Nahalal, Simron, Idala, Bethlehem en alle omliggende dorpen. Samen waren er twaalf
van zulke steden.
Joz. 19:17-23
ISSASCHAR, TEN OOSTEN VAN ZEBULON. De vierde stam waaraan land werd toegewezen, was
die van Issaschar.
Zijn grenzen omvatten de volgende steden: Jizreël, Chesulloth, Sunem, Hafaraïm, Sion,
Anacharath, Rabbith, Kisjon, Ebez, Remeth, En-Gannim, En-Hadda, Beth-Pazez, Thabor,
Sahazima en Beth-Semes; in totaal zestien steden, elk met de haar omringende dorpen. De
grens van Issaschar eindigde aan de Jordaan.
Joz. 19:24-31
ASER, NOORDWESTELIJK KUSTGEBIED. De stam van Aser was de vijfde die land kreeg
toegewezen.
De grenslijnen omvatten de volgende steden: Helkath, Hali, Beten, Achsaf, Allammelech, Amad
en Misal. De westelijke grens liep van de Karmel naar de rivier Libnath, ging daar in oostelijke
richting verder naar Beth-Dagon en liep tot aan Zebulon in de vallei van Jiftah-El, noordelijk
voorbij de steden Beth-Emek en Nehiël. Daarna liep hij verder oostelijk naar Chabul, Ebron,
Rehob, Hammon, Kana en Groot-Sidon. Vanaf dat punt liep de grens in de richting van Rama en
de versterkte stad Tyrus en bereikte de Middellandse Zee bij Hosa. Het gebied omvatte ook
Chebel, Achzib, Umma, Afek en Rehob; in totaal 22 steden met de omringende dorpen.
Joz. 19:32-39
NAFTALI, NOORDOOSTEN. De zesde stam die gebied kreeg toegewezen, was die van Naftali.
Zijn grens begon bij Juda bij Zaänannim en strekte zich via Adami-Nekeb, Jabneël en Lakkum uit
tot de Jordaan. De westgrens liep naar Aznoth-Thabor en via Hukkok naar de grens van Zebulon
in het zuiden, met de grens van Aser in het Westen en de Jordaan in het oosten. De versterkte
steden die in dit gebied lagen, waren: Ziddim, Zer, Hammath, Rakkath, Chinnereth, Adama,
Rama, Hazor, Kedes, Edreï, En-Hazor, Jiron, Migdal-El, Horem, Beth-Anath en Beth-Semes. Het
gebied omvatte dus negentien steden met de omringende dorpen.
Joz. 19:40-48
DAN, CENTRAAL KUSTGEBIED. De laatste stam die zijn gebied kreeg toegewezen, was die van
Dan.
De steden in zijn gebied waren: Zora, Estaol, Ir-Semes, Saälabbin, Ajalon, Jithla, Elon, Timnata,
Ekron, Elteké, Gibbethon, Baä-lath, Jehud, Bené-Barak, Gath-Rimmon, Mé-Jarkon, Rakkon en
het gebied tegenover Jafo.
De Dannieten lieten zich terugdringen in het gebergte, waardoor hun gebied te klein werd.
Daarom namen de Dannieten de stad Lesem in, doodden de inwoners en vestigden zich daar. Zij
noemden die stad Dan, naar hun stamvader.
Joz. 19:49,50
STAD VOOR JOZUA. Zo werd al het land onder de stammen verdeeld en werden de grenslijnen
getrokken. Het volk gaf een speciaal stuk land aan Jozua, want de HERE had gezegd dat hij elke
stad mocht hebben, die hij maar wilde. Jozua koos Timnath-Serah in het heuvelgebied van
Efraïm; hij herbouwde de stad en woonde er voortaan.
Joz. 19:51
VERDELING VOLTOOID. De priester Eleazar, Jozua en de stamleiders van Israël hadden de
leiding van de heilige loting, waarmee het land onder de stammen werd verdeeld. Dit had plaats
onder het oog van de HERE bij de ingang van de tabernakel in Silo.
Joz. 20:1-6
VRIJSTEDEN. De HERE zei tegen Jozua: "Zeg het volk Israël dat nu de vrijsteden moeten worden
aangewezen, zoals Ik Mozes heb opgedragen. Als een man iemand zonder opzet heeft gedood,
kan hij naar één van deze steden vluchten en worden beschermd tegen de wraak van de
familieleden.
Als de onschuldige dader één van deze steden weet te bereiken, moet hij naar het stadsbestuur
gaan en uitleggen wat er is gebeurd. De bestuurders moeten hem binnenlaten en een
verblijfplaats geven in hun stad. Als een familielid van de dode komt om wraak te nemen, mogen
zij de onschuldige dader niet aan hem uitleveren, omdat geen opzet in het spel was. De man, die
per ongeluk de dood veroorzaakte, moet in de stad blijven tot de rechters een uitspraak over
hem hebben gedaan of tot de dood van de hogepriester die in funktie was toen het ongeluk
gebeurde. Daarna is hij vrij om naar huis terug te gaan."
Joz. 20:7-9
ZES STEDEN AANGEWEZEN. De steden die als vrijstad werden aangewezen, waren: Kedes in
Galilea in de bergen van Naftali, Sichem in het bergland van Efraïm, Kirjath-Arba (ook wel
Hebron genoemd) in het bergland van Juda. De HERE gaf tevens de opdracht dat drie steden
ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho, als vrijstad moesten worden aangewezen. Dat
waren: Bezer, in de hooggelegen woestijn van het gebied van Ruben, Ramoth in Gilead in het
gebied van Gad en Golan in Basan, in het gebied dat hoorde bij de stam van Manasse. Deze
vrijsteden waren zowel toegankelijk voor vreemdelingen, die in Israël woonden, als voor de
Israëlieten zelf. Zo kon iemand die per ongeluk een ander had gedood, naar die plaats vluchten
om te worden berecht in plaats van het slachtoffer te worden van wraak.
Joz. 21:1-7
TOEWIJZING AAN LEVIETEN. De leiders van de stam van Levi kwamen naar Silo voor overleg met
de priester Eleazar, Jozua en de leiders van de andere stammen. "De HERE gaf Mozes opdracht
de Levieten weidegrond te geven voor hun vee en steden om in te wonen", zeiden zij. Daarom
kregen zij enkele steden met de weidegrond daar omheen.
Dertien van deze steden waren oorspronkelijk toegewezen aan de stammen van Juda, Simeon
en Benjamin. Zij werden gegeven aan priesters van de Kehathieten. Die maakten deel uit van de
stam van Levi en waren nakomelingen van Aäron. De andere gezinnen van de Kehathieten
kregen tien steden in de gebieden van Efraïm, Dan en Manasse.
De Gersonieten ontvingen dertien steden in het gebied Basan, die door loting werden
aangewezen. Deze steden waren afkomstig van de stammen Issaschar, Aser, Naftali en
Manasse.
De Merarieten kregen twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon.
Joz. 21:8-19
NAKOMELINGEN VAN AARON. Zo werd gehoorzaamd aan de opdracht van de HERE aan Mozes
en werden de steden en weiden door het lot aangewezen.
De eersten die hun toewijzing kregen, waren de priesters, de nakomelingen van Aäron, die deel
uitmaakten van de Kehathieten.
De stammen van Juda en Simeon gaven hun de volgende negen steden met de omringende
weidegrond: de vrijstad Hebron in het bergland van Juda (het werd ook wel Kirjath-Arba
genoemd), hoewel het akkerland rond de stad en de omringende dorpen aan Kaleb werden
gegeven: Libna, Jatthir, Esthemoa, Holon, Debir, Aïn, Jutta en Beth-Semes. Bij elke stad kregen
zij tevens de weidegronden.
De stam van Benjamin gaf hun de volgende vier steden met de bijbehorende weidegrond:
Gibeon, Geba, Anathoth en Almon.
Zo werden in totaal dertien steden aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, overgedragen.
Joz. 21:20-26
OVERIGE KEHATHIETEN. De andere families van de Kehathieten ontvingen vier steden met
bijbehorende weidegrond van de stam van Efraïm: de vrijstad Sichem, Gezer, Kibzaïm en Beth-
Horon.
De volgende vier steden met weidegronden werden gegeven door de stam van Dan: Elteké,
Gibbethon, Ajalon en Gath-Rimmon.
De halve stam van Manasse gaf de steden Taänach en Gath-Rimmon met de omringende
weidegronden.
Zo kreeg de rest van de Kehathieten in totaal tien steden toegewezen.
Joz. 21:27-33
GERSONIETEN. De nakomelingen van Gerson, een andere groep Levieten, ontvingen twee
steden met weidegrond van de stam van Manasse: de vrijstad Golan in Basan en Beësthera.
De stam van Issaschar gaf vier steden: Kisjon, Dobrath, Jarmuth en En-Gannim, elk met de
weidegronden.
De stam van Aser gaf vier steden met weidegrond: Misal, Abdon, Helkath en Rehob.
De stam van Naftali gaf de vrijstad Kedes in Galilea, Hammoth-Dor en Kartan.
Zo werden er dertien steden met de bijbehorende grond toegewezen aan de Gersonieten.
Joz. 21:34-40
MERARIETEN. De overblijvende Levieten (de Merarieten) kregen van de stam van Zebulon de
volgende vier steden met weidegrond: Jokneam, Karta, Dimna en Nahalal.
De stam van Ruben gaf hun Bezer, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, ook elk met weidegrond.
Van de stam van Gad kregen zij de volgende vier steden met de omliggende weidegrond: de
vrijstad Ramoth in Gilead, Mahanaïm, Hesbon en Jaëzer.
Zo kregen de Merarieten in totaal twaalf steden in bezit.
Joz. 21:41,42
TOTAAL AANTAL STEDEN VOOR LEVIETEN. Het totaal aantal steden, dat aan de Levieten werd
gegeven, bedroeg 48.
Joz. 21:43-45
BELOFTE NAGEKOMEN. De HERE gaf de Israëlieten al het land, dat Hij hun voorouders had
beloofd. Zij kwamen het land binnen, veroverden het en gingen er wonen. De HERE gaf hun
vrede, zoals Hij had beloofd. Niemand kon het tegen hen opnemen; de HERE hielp hen al hun
vijanden te verslaan. Alle beloften die de HERE aan het volk Israël had gedaan, werden vervuld.
Download (Het Boek)
Download (Statenvertaling)
De chronologische Bijbel -- maart
Voor meer details, lees alsjeblieft onze copyrightvoorwaarden
Wat is jouw antwoord?
Ja, vandaag heb ik besloten om Jezus te volgen
Ja, ik ben al een volgeling van Jezus
Ik heb nog steeds vragen